34 De Voorzitter. Ik acht het wenschelijk dat ia dit artikel ook het «pinkerspel" wordt opgenomen, waarop de heer Eigemaa straks reeds gewe zen heeft. Ik zou die bijroeging wel willen voorstellen. De heer d'Aumerie. Ik zal mij er tegen verklaren, omdat men altijd beweerd heeft dat dit een onschuldig spel is. De heer Van der Lith. Dit spel was in de vorige verordening ook niet opgenomen. In stemming gebracht, wordt de door den Voorzitter voorgestelde bijvoe ging van het woord «pinkerspel" aangenomen met 10 tegen 6 stemmen. Tegen stemden: de heeren Van der Lith, DeFremery, Wilhelmy Damsté, Du Rieu, De Goeje en d'Aumerie. Art. 31 wordt, alzoo gewijzigd, goedgekeurd. Art. 35. «Zonder bevel van wege Burgemeester en Wethouders, is het verboden uit de bestratingen der gemeente steenen los te maken of loslig gende steenen te verplaatsen." De heer Obreen. Ik acht het wenschelijk ook de roostersvoorname lijk der bruggen, in het art. op te nemen. Het komt toch zeer dikwijls voor, dat zij niet op hare plaats liggen. De heer Van der Lith. Ik heb er niets tegen, maar ik moet zeggen dat bet mij niet aangenaam aandoet dat de politie de Commissie er niet op attent heeft gemaakt. Wij hebben gemeendgeen artikel der oude verordening te moeten wijzigentenzij ons van leemten bleek. Waar de politie ons op dergelijke leemten attent maakte, hebben wij ons best ge daan in de bezwaren te gemoet te komen. Maar met dit artikel is dat het geval niet geweest, en konden wij dus onmogelijk eene wijziging voorstellen. Is nu weikelijk in de praktijk de behoefte van eene strafbepaling tegen het uithalen van roosters geblekendan behoorde de politie ons daarvan kennis te hebben gegeven. De Voorzitter. Ik moet ook zeggen dat de verordening in handen van den Commissaris van Politie is gesteld geweest en dat hij menige wen ken gegeven heeft, waarvan enkele niet zijn opgenomen. De verordening is ook in handen geweest van de Commissie van Fabricage en ook zij beeft hare bemerkingen gegeven. De beer Van Iterson. Het komt mij voor, dat de verklaring daarvan gezocht moet worden in de omstandigheiddat de politie niet zooveel betee- kenis schijnt te hechten aan dat verplaatsen van voorwerpendie deel van de bestrating uitmaken. Wil men zich hiervan overtuigendan raad ik aan eens te gaan zien op de Gedempte Langegracbt (Lammermarkt), die bezaaid is met steenen nog erger dan de Groote Ruïne was, toen in den Raad verzocht werd maatregelen te nemen om aan den on ordelij ken staat een einde te maken. De heer d'Aumerie. Als de heer Obreen zich op feiten beroept, dan zou bet wel wenschelijk zijn ook de roosters in het art. te vermelden. De wijzigingdoor den heer Obreen voorgesteldwordt voldoende onder steund en met algemcene stemmen aangenomen. Art. 35 wordtalzoo gewijzigdgoedgekeurd. Art. 39. «Rij-, trek- of lastdieren mogen niet worden bestuurd door personen beneden de zestien jaar of door in staat van dronkenschap ver- keerende personen." De heer Verster. Met het slot van dit art. kan ik mij geheel vei'ee- nigen. Intusschen heb ik bezwaar tegen de bepaling ten aanzien van den ouderdom van 16 jaren. Ik geloof dat verscheidene huurkoetsiers hier ter stede personen beneden dieB leeftijd in dienst hebben, aan wien het rijden gerust kan worden toevertrouwd. Voor hen zie ik derhalve in de bepaling groot ongerief. De wagens met melkdie van buiten komenworden veel tijds door jongens van 12 jaren bestuurd en ook dit zoude niet meer mo gen geschieden. Naar mijne meening moest de ouderdom van 16 jaren op 14 jaren gesteld worden. Ik kan niet medewerken om ouders te beletten hunne kinderen b. v. te laten paardrijdenvóór dat zij den ouderdom van 16 jaren bereikt hebben. De lieer Van der Litii. Zij die meer vertrouwd met deze zaken zijn kunnen natuurlijk daarover beter oordeelen en inlichtingen verstrekken. Ik geloof dat er geen bezwaar tegen is om de wijziging van den heer Verster over te nemen. De beer Dü Ried. Het komt mij voor dat de leeftijd moet worden weg gelaten, met het oog op bokkenwagens. Mijns inziens kon het geheele artikel wel vervallen, want dronkenschap is moeielijk te constateeren. De heer Van der Lith. Ik acht het wel wenschelijk dat de geleider b. v. van een bokkenwagen minstens 14 jaren oud zal zijn. Zoowel in het belang der openbare veiligheidals in het belang der kinderen zeivenis bet noodzakelijk, dat zij niet aan zich zeiven zijn overgelaten. De heer Du Rieu. Ik geloof dat men eerder aan bestuurder dan aan geleider moet denken. Het is juist voor de jongelui de grootste pret het rijtuig zelf te besturen. De heer d'Aumerie. Het is noodig dat op de bestuurders van rijtuigen goed wordt toegezien. Vooral acht ik het wenschelijk straf te bedreigen tegen hem, die in staat van dronkenschap rij-, trek- of lastdieren bestuurt. De Voorzitter. Ik geloof dat de 16-jarige leeftijd wel als de jongste kan worden aangemerkt, cn dat geen jongen van 14 jaren als bestuurder van eene vigilante kan fungeeren. De heer Verster. Deze bepaling zal derhalve ook op de bestuurders van ezel- of bokkenwagens van toepassing zijn. De Voorzitter. Men kan zeer goed aannemen dat een jongen een kind vergezelt en dat die als de bestuurder moet worden aangemerkt. De heer Verster. Zal men dan zijne kinderen niet meer zonder be stuurder met een ezel- of bokkenwagen kunnen uitzenden? De Voorzitter. Dit zal evenzeer zijn in het belang van de kinderen als in dat van het publiek dat zich op de straat beweegt. Do heer Obreen. Men zou ook in plaats van den leeftijd kunnen stellen tenzij onder behoorlijk toezicht van iemand van meerderen leeftijd. De heer Wilhelmy Damsté. Ik zal mij tegen het artikel verklaren, omdat ik geloof dat de ouders de verantwoordelijkheid voor hunne kinderen moeten dragen. Wij zijn niet geroepen aan de ouderlijke macht te gemoet te komen. De bepaling tegen de dronkenschap wensch ik te be houden. De heer Van Iterson. Ik wensch den heer Damsté te vragen of hij in ernst meent, dat een jongen van 10 of 12 jaren vrijheid moet hebben om met een ezelwagen te rijden. Er dient dan wel een afzonderlijke straat voor gereserveerd te worden om ongelukken te voorkomen. De heer Wilhelmy Damsté. Ik beb niet het oog op een wagen met een ezel bespannen. De heer Van Iterson. Ook het rijden op ezels acht ik gevaarlijk. Voor zoover de jeugdige ruiters betreft is dat de zaak der oudersmaar onze plicht om voor de openbare veiligheid te waken gebiedt dat wij de wandelaars niet blootstellen aan het gevaar van onzachte aanraking met deze moeielijk te besturen beesten. De Voorzitter. Er zijn thans drie voorstellen in discussiete weten 1" om den leeftijd op 14 jaren te stellen; 2° om de bijvoeging van «be schonken personen" weg te latenen 3° om op te nemen «ten zij onder behoorlijk toezicht". De heer De Laat de Kanter. Ik geef den heer Obreen in overweging zich ook omtrent den leeftijd te verklaren. Het komt mij voor dat op 16jarigen leeftijd behoorlijk geleide minder noodzakelijk is. Ik geef in bedenking den leeftijd in 14 jaren te veranderen met bijvoeging van het behoorlijk geleide. Ik zou toch niet voor dien leeftijd zijn zonder dat het behoorlijk geleide er bij was. Wordt de leeftijd van 16 jaren behouden dan zou ik tegen het geleide moeten stemmen. De heer Van der Lith. De heer De Kanter zal wel willen toestemmen dat een behoorlijk toezicht voor een jongen van 16 jaren en beneden dien leeftijd geen kwaad kan. De heer De Laat de Kanter. Ik vind, dat het toezicht voor een zes tienjarigen jongen niet noodig is. De heer Obreen. Ik 'neem het voorstel van den lieer De Kanter over. Wordt dat afgestemd dan zal ik weer mijn oorspronkelijk amendement voor stellen. liet gewijzigde voorstel van den heer Obreen wordt met 15 stemmen tegen 1, die van den heer Wilhelmy Damsté, aangenomen. Het voorstel van den heer Du Rieu komt, als niet voldoende onder steund, te vervallen. Art. 39 wordtaldus gewijzigdgoedgekeurd. Artt. 40 en 41 worden goedgekeurd. Art. 42. «De bestuurders van rij-, trek- of lastdieren moeten, terwijl zij zich bij de door hen bestuurd wordende dieren bevindensteeds de teu gels of leidsels in de handen houden en mogen zich van die dieren niet verwijderentenzij zij ze eerst onder voldoend toezicht hebben gesteld of ze behoorlijk hebben vastgemaakt aan hekken, palen of ringen voor een huis, met toestemming van den bewoner. Dergelijk vastmaken aan gebouwen, leuningen, hekken of boomen, aan de gemeento of het rijk toebehoorende, is verboden." De heer Du Rieu. Ik geloof, dat hier iets voorgeschreven wordt dat niet wel uitvoerbaar zal zijn zonder de menschen groote kosten te veroor zaken. Ik wijs slechts op den aschman, die, vuilnis ophalende, niet tegelijk kan rondloopen en de leidsels vasthouden. Evenzoo is het met anderen. Ik geloof niet dat het uitvoerbaar is te verordenendat de bestuurders altijd de leidsels moeten in de hand houden. Wanneer ik langs de Brec9traat ga en ik zie daar de rijtuigen staan aan de stads-gehoorzaa!kan ik mij niet voorstellen dat de koetsiers, die daar wachten, altijd de leidsels in de hand zullen hebben. Beter is het niets voor te schrijvenals er toch niet de hand aan gehouden wordt. De heer d'Aumerie. Ik heb aan de heeren medeleden der Commissie voorgesteld die bepaling vast te stellenomdat ik bij ervaring weetaan welke gevaren men blootstaat, als de koetsiers de leidsels niet in banden houden. De voerman behoeft echter niet altijd bij zijn paard te blijven hij kan weggaanmits het dier onder behoorlijk toezicht gesteld of vast gemaakt zij. Ik ontken niet dat er bezwaren aan dit voorschrift zijn ver bonden, maar dan moeten de koetsiers maar een jonger, medenemen. liet is alleen de vraag, of de openbare veiligheid het voorschrift vordert. Ik heb gemeend dat de bepaling noodig was in het belang der veiligheid. De Voorzitter. Het bezwaar van den beer Du Rieu is zeker wel der overweging waard met liet oog op de aschkarren. Men zou eene bepaling kunnen maken, dat de teugels aan den boom van bet rijtuig moeten wor den vastgemaakt. De heer d'Aumerie. Ik herbaal, dat de voerlieden een jongen zouden kunnen medenemen. De heer Van der Zweep. Ik geloof, dat het bezwaar van den heer Du Rieu sterker weegt dan de heer d'Aumerie meent. Ieder moet zorgen dat zijn paard niet wegloopt of schade toebrengt. Daartegenover staat dat het voor de koetsiers moeielijk is voortdurend bij hunne paarden te blijven staan. De heer d'Aumerie. Moeten dan de rijtuigen die bij het uitgaan van bijeenkomsten b. v. in de gehoorzaal voor dat lokaal staanlosstaan Ik heb bij ervaring, dat men zich daarvoor wachten moet. De heer Van der Lith. Wat is het denkbeeld van den heer Du Rieu? Terugkomen op den tegenwoordigen toestand of het artikel te doen ver vallen Ik ben natuurlijk voor het artikel zooals het door de Commissie is voorgesteldovertuigd van de wenscbelijkheid der bepaling. De heer Du Rieu. Ik zou art. 49 van de oude verordening wenschen te herstellen. De heer De Fremfry. Ik wensch de vraag te stellen, of toepassing van art. 49 der oude Politie-verordening niet werkelijk zeer bezwarend is. Ik heb nimmer gezien, dat in een file rijtuigen alle paarden zijn vastge maakt. Dat is alleen met bet voorste rijtuig het geval, alle andere zijn gewoonlijk onbeheerd en toch hadden er nimmer ongelukken plaats.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 6