48 Bovenpuien mogen in geen geval anders gesteund worden dan door steen of ijzer." De heer De Laat de Kanter. De tweede alinea van art. 197 is mij niet duidelijk. De eerste alinea verbiedt het oprichten van gebouwen anders dan met steencn gevel en steenen zijwanden. De tweede alinea bepaalt-: „De tegenwoordige gebouwen enz. In buitengewone gevallen alleen kan door Burg. en Weth. vrijstelling van liet opvolgen dezer bepalingen gegeven worden." Ik geloof dat het, zooals ik hier- lees, zou moeten opgevat worden dut alleen vrijstelling door Burg. en Wetb. zal kunnen worden ver leend, wanneer er sprake is van herstelling of vernieuwing van gebonwen. Is het de bedoeling dat vrijstelling ook kan verleend worden voor de- op richting van geheel nieuwe gebouwen? In dat geval, geloof ikzou de zinsnede aanvangende met„In buitengewone gevallen", cene nienwe alinea moeten zijn. Ik zal ter" verduidelijking een voorbeeld geven. Onlangs nog is door den Baad gemeentegrond afgestaan aan Gebr. Van Hoeken voor het oprichten van een loods tot het bergen van houtwarenterwijl het bekend was dat dit een houten gebouw zou worden. Is nu de bedoeling van het artikel (dat gelijkluidend is met dat der thans nog vigeerende ver ordening) dat de vrijstelling, alleen kan gegeven wordenwanneer het de herstelling of vernieuwing van gebouwen betreft, dan is destijds verkeerd gehandeld. Wil men het geven van vrijstelling verder uitbreidendan ge loof ik dat de zinsnede: „In buitengewone gevallen" enz. moet staan in eene nieuwe alinea. De beer Van der Lith. Mijne impressie ie geweest dat de alinea alleen sloeg op herstelling of vernieuwing van gebouwenmaar niet aan Burg. en Weth. de bevoegdheid geeft om toe te laten dat andere gebouweB dan met steenen gevel en steenen zijwanden worden opgericht. Meenen Burg. en Weth; dat die macht noodzakelijk is, en meénen zij dat de verordening;de bevoegdheid geeft, dan bestaan er alle redenen om wat de heer De Kan ter zegt in overweging te némen. De heer De Laat dé Kanter. Ik weasch meer de zaak uit te maken dan haar te beslissen in den zin al» door mij is voorgesteld. Voor het Dfcgéfijkééh Bestuur is eëft bepaald Verbod Veef gemakkelijker dan cene facultatieve bepaling. Ik heb voornamelijk eene duidelijke explicatie van bet artikel op bet oog, 1» bet dus de bedoeling van de Commissie dat de bevoegdheid tot het v'erleenen van vrijstelling alleen betrekking heelt op getallen Van herstelling ei v« aieawingdar» bel» ik er vrede mede en trek ik mijn voorstel in» De heer Van der Lrtti. Levert het bezwaar dp, de redactie te behou den? Heeft men ér' last van? In mijn dénkbeéla was het wel degelijk dat bet artikel de bevoegdheid Biet gaf voor de oprichting van gebouwenmaar alléén hij herstelling, of vernieuwing. De heer De Laa* de Kant eb. Het kan bezwaren geven voor de be langhebbenden; voor Burg. en Weth. niet. Om b. v. te blijven bij bet gévaldat tk zooevëh noemdeik heb toen gehóórd dat het bijna niet mo gelijk was houtloodsen geheel van steen te maken. Ik geef daarom in öVértféginfg in het artikel op té nemen dat voor de oprichting de Baad cö Vöór herstelling bf vernieuwing Burg. en Wetb. afwijking van de bepa ling kurtnCn toestaan. De beer Van der Litii. De beer De Kanter neemt mij de woorden üit den mond. Ook ik had willen vragen of niet in dergelijk geval de toe- Stemming vatt den Baad kon worden verzocht en verkregen. De beer De Laat de Kantêe. Ik stel thans voor het artikel in dien geest in stemming te brengen en de redactie aan de Commissie voor de Strafverordeningen op te dragen. De beer De Fremery. Het komt mij noodig voor, dergelijke bepaling te maken, naar aanleiding van de vergunning, onlangs aan de Gebr. Van Hoeken verleendom een gebouw zonder steenen wanden op te trekken. Eene gelijke vergunning is eenigen tijd geleden gegeven voor den bouw van het vischbuisje bij de Waag. Het voorsts! van den heer De Laat de Kanter wordt door de Commissie overgenomen. Artt. 198 en 199 wordm goedgekeurd. Art. 200. „Geene paarden- of koestallen mogen worden daargesteld of gebouwendie daartoe vroeger hebben gediendop nieuw als zoodanig in gebruik genomen worden zonder vergunning van Burg. en Weth. Bij het geven van die vergunning zal o. a. steeds worden Lepaald dat de ruif ge plaatst moet worden tegen een vollen steens muurdie een decimeter van uen gemeenen muur verwijderd is. De heer De Laat de Kanter. Eene kleine opmerking omtrent de redactie. De bepaling, dat de ruif geplaatst moet worden tegen een vollen steens muur, die een decimeter van den grmeenen muur verwijde^rd is, on derstelt dat er een gemeene muur is. Ik wensch de redactie zoó te wijzi gen dat de ruif niet mag geplaatst worden tegen een gemeenen muur, tenzij op vooraf bepaalden afstand. De rooimeesters hebben mij op die verbete ring attent gemaakt. Ik zou de Commissie dus willen verzoeken de redactie te wijzigen. De Voorzitter. Mijnerzijds heb ik daartegen geen bezwaar. De heer Van der LitH. Het denkbeeld is dus eenvoudig eene ver- duidelijking van de redactieniet om op den voorgrond te stellen dat er is een gemeene muur. De beer De Laat de Kanter. Het is niet altijd bet geval dat er een gemeene muur is. Het voorstel van den beer De Laat de Kanter, tot verduidelijking der redactie, wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Artt. 200 en 201 worden goedgekeurd. Art. 202. „Daar waar de toestand van een riool van eenig perceel ver betering vereischt en deze niet kan worden verkregen tenzij de riolen in een of "meer naburige perceelen worden opengebroken, zijn de bewoners der laatstgenoemde pcrccelen verplicht zulks te gedoogen." De beer De Laat de Kanter. Ik wensch eenige wijzigingen in dit artikel voor te stillen. Dc redactie der Commissie brengt reeds eene be langrijke verbetering in den bcstaandin toestandmaar ik zou nog wel verder willen gaan. Thans wordt voorgesteldals de toestand .van een riool verbetering vereischt en deze niet kon worden verkregen, dan door het openbreken van riolen in naburige perceelen de bewoners van laatst genoemde perceelen te verplichten dit te gedoogen. Hiermede is echter nog niet voorzien in het geval dat een riool verbetering vereischt en dat deze niet kan verkregen worden dan door den toestand in bet perceel zelf te verbeteren. Nu. zal men wellicht opmerken dat dit eene zaak iswaarvoor de eigenaar zelf moet zorgen. Feitelijk komt die toestand echter bet meest voor i» do minst aanzienlijke buurten. Daar zijn de klachten over den toestand der riolen bet menigvuldigst. En nu wordt niet zelden daar bij gevoegd de eigenaar wil er niets aan doen. Aangezien het eene zaak betreftdie in onmiddellijk verband staat met de volksgezondheidgeloof ik dat wij wel" zullen doen met eene bepaling op te nemen datals de toestand van een riool verbetering vereischt, de eigenaar verplicht is die verbetering aan te brengen. Als hij niet voldoet aan deze bepaling dan geven art. 180 Gemeentewet en de strafbepalingen dezer verordening het middel aan de band onwilligen daartoe te dwingen. Daarenboven zou er moeten worden bijgevoegdop welke wijze moet blijken dat een riool ver betering vereischt. Deze laatste opmerking geldt zoowel de redactie der Commissie, als de wijziging die ik wensch voor te stellen. Dit un kan geschieden door een rapport van den gemeente-architect of de rooimeesters, met beroep op Burg- en Weth. Eindelijk wensch ik nog te bepalen dat de reparationzoowel in de gevallen door de Commissie als door mij be doeld onder toezicht van den gemeente-arebiteel of de rooimeesters moeten worden uitgevoerd. De ondervinding beeft geleerd dat dergelijke herstel lingen' vaak zoo slecht wordea verrichtdat na verloop van korten tijd de toestand weer even sleclit is als te voren. Ik geef dus in overweging 1°. de verplichting op te leggen aan de eigenaars riolen te verbeteren, ook al correspondeeren deze niet op die van andere perceelen zoodra de noodzakelijkheid der verbetering blijkt uit een rapport van den axcbitect of de rooimeesters, met beroep op Burg. en Weth.; en 2°. te bepalen dat de reparatiën. moetin geschieden onder toezicht van daartoe aangewezen ambtenaren. De beer Van Iterson. Ik had een voorstel willen doen in gelijken zin als de beer De Kanter en wensch daaraan niets toe te voegen. Beide denkbeelden moet ik ten zeerste ondersteunen. De bedoeling zal wel zijn dat de ann te brengen verbeteringen niet alleen geschieden onder toezicht van de gemeenteambtenarenmaar ook onderworpen zijn aan hunne goed keuring. De heer Wiliielmy Damsté. Na den heer De Kanter gehoord te hebben zie ik vaR het doen van een voorstel af. Alleen geef ik hem in beden king ook de beerputten in zijne redactie op te nemen. Mij zijn gevallen bekend dat iemand last had van den beerput van een ander. De heer De Laat de Kanter. Ik heb geen bezwaar de beerputten er bij te voegen. De heer Van der Lith. Tot mijn leedwezen moet ik verklaren tegen het voorstel van den heer De Kanter gestemd te zijn, wat liet eerste punt betreft. Het is wel degelijk in de Commissie overwogen, in hoever een stap kon gedaan worden als de heer De Kanter nu verlangt. Zelfs is de vraag overwogen, of de verbetering, nu in bet artikel gebracht, geschie den moet op kosten der bewoners of der eigenaars van de huizendie wei gerachtig zijn mede te werken tot bet verrichten van hetgeen hier is om schreven. Ik geloof dat bet niet aangaat zoodanige verplichting op te leggen aan de bewoners of eigenaars. De beer De Kanter zegt: de ver plichting moet aan de bewoners worden opgelegd om de huizen te verbete ren in bet belang der gezondheid en overtreding daarvan is strafbaar en geeft zelfs aanleiding tot toepassing van art. 180 der Gemeentewet. Maar ik vrees dat wij daardoor veel te ver zouden ingrijpen. Het geldt hier toch eene burgerrechtelijke quaestie, die wij maar niet zoo met de strafwet kunnen uitmaken. Het gaat niet aan in de verordening eene zoo vage be paling op te nemen, dat de bewoners of eigenaars van huizen verplicht zijn hunne riolen te verbeteren, op aanwijzing van den architect of wien ook. Wij doen daardoor een greep in bet eigendomsrecht, die niet door de wet wordt toegelaten. Tegen het tweede voorstel van den heer De Kan ter heb ik juist het tegenovergestelde bezwaar: het grijpt niet genoeg in. Wij kennen den toestand der riolen. Onlangs nog is in eene vergadering van de Commissie voor de Volksgezondheid er op gewezen dat de tegen woordige toestand zeer verkeerd is. Maar men moet beginnen een persoon aan te stellen geheel op de hoogte van het rioolwezen. Het toezicht nu door andere persunen uit te oefenenkan niet voldoende gerekend worden. Het is wenschelijk deze zaak meer te brengen onder een daartoe bevoegd deskundige. Ik geef dit denkbeeld in ernstige overweging aan Burg. en Weth. Zij weten wat het bestuur van de Commissie voor de Volksgezondheid wil. Eens moet die reorganisatie op touw worden gezet. Als zij tot stand is gekomen dan kan men bepalen dat verbetering der riolengelijk de heer De Kanter wensebt, geschieden moet onder toezicht en op voorschrift van den daar mede belasten deskundige. Als men dit toezicht toevertrouwt aan den stads architect en de rooimeesterszal men er niet ver mede komen. De tijd is nog niet gekomen om een bepaald persoon aan te wijzende organisatie moet voorafgaan. De heer Wiliielmy Damsté. Ik zou niet gaarne zien dat de zaak op de lange baan werd gesehovcn. Wanneer een beerput van mijn buurman in mijn kelder leegloopt, dan heeft mijn buurman er geen last van en laat geen herstelling aanbrengen. Tot wien moet hij zich dan wenden die er wel last van beeft? Dat geval doet zich voor. En nu aebt ik bet dringend noodzakelijk dat daarin bij verordening worde voorzien. De heer Db Laat de Kanter. Ik beroep mij op de ondervinding van bet Dagelijksch Bestuur, dat den last kent van den tegenwoordigen toestand. Het is dikwijls in gevallen, waarin dringend voorziening noodig is, en het is bepaald noodzakelijk in dien toestand verandering te brengen. De Voorzitter. De Commissie was reeds gesaisisseerd van de moeielijk- heden en heeft dan ook eene wijziging voorgedragen. Zij' meende daarmede reeds voor een groot deel aan de bezwaren tegemoet te zijn gekomen. Zij erkent dus alleszins de wenscbelijkheid van verandering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 20