De Voorzitter. Ik zal nu in stemming brengen het amendement van den beer Van Iterson om de 3e alinea te doen luiden «Bovendien kunnen Burg. en YVetli. het reinigen van voorschreven voorwerpenafkomstig uit huizen waarin besmettelijke ziekte voorkomt, tijdelijk verbieden," Dit amendement wordt aangenomen met 11 tegen 4 stemmen. Tegen stemden: de heeren De Laat de Kanter, Wilhelmy Damsté, Van der Lith en de Voorzitter. liet gewijzigd art. 12 wordt goedgekeurd. De beer Juta verlaat de vergadering. De Voorzitteb. Nu worden de diseussiën over het 8e hoofdstuk geopend. Achtste Hoofdstuk. Gezond/ieidspolilie. Artt. 128155 worden goedgekeurd. Art. 156. «Zij, die een bordeel willen openen of een bestaand bordeel naar eene andere woning willen overbrengen, zijn verplicht, aan het bureau van politie aangifte te doen van hunne namen en voornamenbenevens van straat en nummer der huizenwaar zij voornemens zijn het bordeel te vestigen of over te brengen." De lieer De Goeje. Ik geloof dat ik niet in strijd ben met hetgeen de Commissie op den voorgrond heeft gesteld, dat alleen wijziging wordt voorgesteld van de bepalingen die dringend herziening eischenals ik op dit artikel een amendement voorstel. In bet algemeen acht ik het ver keerd aan bordeelhouders dezelfde prerogatieven toe te kennen als aan logement- en koffiehuishoutlersnamelijk dat zij vrij zijn hunne inrichting te openen waar zij verkiezenmits daarvan kennis gevende aan het bureau van politie, liet komt mij daarom wenschfclijk voor dat Burg. en Weth. de bevoegdheid verkrijgen om, evenals dit elders in vele groote gemeenten geschir-dt, vergunning te geven tot het openen van dergelijke huizen, als daartegen geen overwegend bezwaar bestaat, maar die te weigeren, indien zij in strijd is met het belang der gemeente. Ik wensch dus in de eerste plaats voor te stellen die macht aan Burg. en Weth. toe te kennen, maar acht bet ten tweede noodzakelijk de plaatsen van vestiging in elk geval te beperken en te verbieden dat dergelijke huizen gehouden worden in de na bijheid van scholen, kerken en huizen bestemd tot godsdienstoefening. Elders bestaat deze beperking, ik wensch dat zij ook hier moge voorge schreven worden. Herhaaldelijk hebben wij bier de onaangenaamheid et van ondervonden dat in de Politieverordening dergelijk artikel niet voor komt. Wij hebben eene gemeenteschool o. a.waarvan men den hoofd ingang niet kan naderen zonder een of twee van die inrichtingen voorbij te komen. Ik behoef niet toe te lichten welken nadeeligen invloed dit in meer dan dén opzicht kan uitoefenen. Ik wensch daaromin plaats van art. 156, twee artikelen op te nemen, luidende het eerste: «Niemand mag binnen deze gemeente een bordeel vestigen of houden zon der schriftelijke vergunning van Burg. en Weth, Deze vergunning kanten allen tijde worden ingi trokken. In het adres ter verkrijging dezer vergunning zal de aanvrager zijn naam en voornaam opgeven, alsmede de straat en het nummer van het huis, waar hij voornemens is het bordeel te vestigen of over te brengen." En het tweede artikel «Geen huis van ontucht zal mogen opgericht of gehouden worden in de nabijheid van scholen, huizen van opvoeding of gebouwen voor godsdienst oefening bestemd." Dergelijke bepalingen zijn in de meeste gemeente-verordeningen opgeno men; het eerste artikel bijna gelijkluidend in de verordeningen van Den Haag, Groningen, HarlingenHarderwijk, Helder, Leeuwarden, Middel burg, Nijmegen, Botterdam, Vlissingen en IJlst, bet tweede in die van l)en llaag, Groningen, Leeuwarden en Vlissingen. Behalve dat, heeft men in verscheidene verordeningen opgenomen verbodsbepalingen tegen het op richten van dergelijke huizen in de hoofdstraten. Dit komt mij onnoo- dig voor. De heer Van df.r Zweep. Zou het wel mogelijk zijn, dergelijk artikel te bandhaven, als het in de verordening voorkwam? Ik twijfel er hard aan, of de gemeente wel zooveel macht bezit om iemand uit zijn eigendom te zetten. V\ij zouden door die bepaling wel eens voor processen kunnen ko men te staan, die niet aangenaam zouden zijn. De heer Van der Litii. Deze afdeeling heeft in den boezem der Commissie tot zeer uitvoerige gedachtenwisseling aanleiding gegeven. Bij mij is de overtuiging, die vroeger bij mij bestond, dat de toestand gelijk die bij de verordening is omschreven, bepaald noodzakelijk ismeer en meer aan het wankelen gegaan. Als ik te kiezen had tusschen het stelsel van volmaakte onthouding of het stelsel van toezicht, gelijk dat nu bestaat, dan zou ik niet weten wat te nemenmaar wij stonden nu voor eene herzie ning der verordening, die een tijdelijk karakter draagt, en ik heb het niet gewaagd nu reeds in bestaande toestanden in te grijpen. Eenigszins aar zelend ben ik er toe overgegaan de oude verordening in dit opzicht te handhaven maar ik heb gemeend dit te moeten doen, omdat het anderzijds niet vaststaat dat geheele onthouding wenschelijk is. Ik behoud mij dan ook voor bij eene volgende nieuwe herziening een nader voorstel hierom trent te doen. Nu wij eenmaal aangenomen hebben het stelsel gelijk het was, en besloten hebben de artikelen te laten gelijk zij waren, konden wij onzerzijds dc wijziging, door den heer De Goeje aangegeven, niet voorstel len. Voor een deel echter kan ik die wijziging zeer toejuichen, althans wat het laatste artikel betreft. Als men dergelijke buizen wil openen in de nabijheid van scholen, kgrken en huizen van opvoeding, meen ik dat de Baad volkomen bevoegd is in het belang der openbare orde en zede lijkheid eene verbodsbepaling daartegen op te nemen. Tegen dat artikel zal ik mij dan ook niet verzettco. Maar ten aanzien van bet eerste artikel heb ik een wettelijk bezwaar. Het schijnt mij toe dat Burg. en Wetb. niet be-.oegd zijn vergunning te weigeren voor een beroep dat°nu eenmaal erkend is. Elders hebben Burg. en Wetb. die bevoegdheid van den Baad verworven. Maar hoeveel achting ik ook heb voor de gemeenteraden door den heer De Goeje aangehaald, huiver ik zoover te gaan. Wil men over bet wettelijk bezwaar heenstappen, misschien zal men eene goede daad verrichten. Maar ik wil zelfs geen goede daad verrichtenals ik meen dat de wet de bevoegdheid daartoe niet geeft. Ik kan oier dit bezwaar niet heenstappen. Wil de Baad het welhij moet het weten. Andere ge meenteraden hebben het voorbeeld reeds gegeven. De Voorzitter. Zooals door den heer Van der Lith bereids is gezegd, dezen toestand hebben wij eenmaal gevonden en groote wijzigingen zijn niet gewenscht. Mij lacht bet gedane voorstel echter zeer tóe. Als de Baad er toe overgaat dergelijke beslissing te nemen, kan bij er zeker van zijn dat ik die met kracht zaI handhaven. Alleen ben ik na de pertinente verkla- ring van den beer Van der Lith huiverig geworden vódr het voorstel van den heer De Goeje te stemmen. Wat het tweede artikel betreftgeloof ik dat het wel moeielijk zal zijn voor eene gemeente met zooveel scholen plaatsen uit te vinden die daartoe geschikt zijnen niet in de nabijheid van scholen of kerken zijn gelegen. Ik laat de beslissing echter gaarne aan den Baad over. Nog moet ik er bijvoegen dat, als ik wel verstaan heb, in de redactie van den beer De Goeje het houden van huizen enz. wordt verboden. Daaronder zouden dus ook begrepen zijn de tegenwoordig bestaande buizen. Nu betwijfel ik, of wij wel bet recht hebben dit te ver bieden. In principe juich ik het voorstel van den beer De Goeje zeer toe. De heer Van deb Lith. Gij zijt zoo beleefd, mijnheer de Voorzitter, mijne autoriteit aan te balen. Daartegenover moet ik er evenwel op wijzen dat er zeer vele juristen zijn die deze bevoegdheid aan den gemeenteraad wel toekennen. Het is dus alleen mijn bezwaar, dat ik heb willen releveeren. In de redactie van den heer De Goeje wordt reeds in het eerste artikel de verplichting opgelegd aan de bestaande bordeelen, zich te voorzien van eene schriftelijke vergunning van Burg. en Weth. Daartegen vooral is mijn be zwaar gericht. Het tweede artikel is ook eenigszins moeielijk na te komen. Het spreekt van «niet opgericht" en «gehouden." Zooals de heer De Goeje zegt: de toestand is juist dat nu veel huizen van ontucht in de buurt van eene school zijn gelegen. Gaat het echter nu aan die bestaande inrich tingen plotseling op te heffen P Ik geloof dat het niet gemakkelijk zal val len en in eigendomsrechten zal ingrijpen. Daarbij heb ik nog eene opmer- king omtrent de woorden#tot godsdienst-oefening bestemd." Die woorden zijn vaag. Wat zijn gebouwen tot godsdienst-oefening bestemd? Zoodra een persoon zulk een gebouw zegt op te richten, zullen alle dergelijke in richtingen verwijderd moeten worden. Ik voor mij had ze gaarne alle weg, maar dit zal wel wat bezwaarlijk zijn. De heer De Goeje. Voor «gebouwen lot godsdienstoefening bestemd" kan «kérken" in de plaats worden gesteld. De formuleering van de artikels heb ik overigens overgenomen uit de artikels elders in de politie-verorde- ningen voorkomende. De heer Van deb Lith. Als het woord «kerken" wordt opgenomen heb ik er niets tegen. Anders heb ik geen bezwaar. Aan Burg. en Wetb. de beslissingof bet woord «houden" bezwaar oplevert. De Voorzitter, Daarin zie ik groot bezwaar gelegen. Als bet woord «houden" veranderd wordt in «vestigen", geloof ik echter dat aan dit be zwaar zal zijn tegemoet gekomen. De heer De Laat de Kanter. Ik beb ook nog eenig bezwaar tegen de uitdrukking: «in de nabijheid". Die woorden komen mij wel wat onbestemd voor. Daar ik tot de uitvoering der bepaling zal moeten mede werken als de Baad haar aanneemtwenschte ik dus wel eenige verduide lijking. Er bestaat eene wet op het oprichten van inrichtingen die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzakenwaarin ook de gebouwen door den heer De Goeje bedoeld zijn aangewezen, maar daarbij is een bepaalde kring van 200 meters aangegeven. Eene uitdrukking als «in de nabijheid" is echter voor zeer verschillende opvatting vatbaar. Ik zou dus wel wen- scben een meer bepaald cijfer te zien vermeld. De Voorzitter. Hetzelfde artikeldoor den beer De Kanter genoemd, kwam mij ook te binnen toen ik bet voorstel van den heer De Goeje vernam. Ik vroeg mij echter af, of een afstand van 200 meters wel vol doende zal zijn om aan het bezwaar van den heer De Goeje tegemoet te komen en of het niet beter was de bepaling van den afstand aan Burg. en Weth. over te laten, daar een afstand van 200 meters niet altijd aan het bezwaar tegemoet komt. Wij hebben het gezien bij de scholen, o. a. aan de Oude Vest. De heer De Gofje. Dat is mijne bedoeling. In tal van verordeningen is dezelfde uitdrukking gebezigd. De bepaling van den afstand is overge laten aan Burg. en Weth. Dit wensch ik ook hier. De heer De Jremery. Niemand kan meer waardeeren de goede bedoe lingen van den lieer De Goeje dan ik. Maar ik moet ook stem uitbrengen in ons collegeen daarom inoet ik mij er van onthouden zijn voorstel te steunenzoolang ik niet de zekerheid heb uit nader in te stellen onderzoek of wij inderdaad de bevoegdheid hebben bestaande toestanden te veranderen en op te heften. Om het openen aan bepaalde voorwaarden te binden daartoe zijn wij, meen ik, alleszins bevoegd te besluiten; maar menschen te ontzetten uit bun eigendom, zoover gaat m. i. de maebt van Burg. en Wetb. niet. Ik kan dus met het voorstel niet medegaan, zonder bevoegde personen over dit punt gehoord te hebben. De Voorzitter. Aan dit bezwaar is tegemoet gekomen dour het woord «houden" te veranderen in «vestigen." De heer Van der Lith. Tegen «vestigen" bestaat bij mij althans geen bezwaar. De heer Vf.rster. Is het tweede artikel, door den heer De Goeje voor gesteld, wel noodig? In het eerste staat immers reeds dat, tot oprichting, toestemming van Burg. en Weth. noodig is? Waartoe dient dan het tweede? Burg. en Weth. hebben derhalve de bevoegdheid de oprichting te wei geren, en men mag dus veilig verwachten, dat zij die nimmer zullen toe staan in de nabijheid der plaatsen, door den heer De Goeje in het tweede artikel genoemd. De Voorzitter. Dat komt mij toch minder gewenscht voor. Als de Raad de bepaling verlangt en het principe deelt, dan is het veel beter deze bepaling in de verordening op te nemen. De heer Drif.ssf.n. Indien Burg. en Wetb. de macht hebben liet op richten van dergelijke huizen te verbiedenligt dan daarin niet opgesloten dat zij ze ook gebecl kunnen weren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 18