44
licht aanleiding voor mij bestaan, om wijziging te brengen in hetgeen ik
in de vorige vergadering heb voorgesteld.
De heer De Laat de Kanteb. Ik herinner dat art. 16 met al de
daarop voorgestelde amendementen op nieuw aan de orde is, en meen dus
volkomen vrijheid te hebben te spreken over de amendementen van den heer
Van Iterson op dit artikel. Wat ik te zeggen heb is dit. Er is nog een
punt van verschil tusschen Curatoren en Burg. en Weth. blijven bestaan
dat nog niet is opgelost. Curatoren hadden voorgesteld in art. 16 te be
palen: «Bij ontstentenis van een leeraar kan door Curatoren onder goed
keuring van Burg. en Wetb., en, zooveel noodig, van den Gemeenteraad,
de waarneming van zijn dienst tijdelijk aan een bevoegd persoon, buiten
de leeraren vbd het gymnasiumworden opgedragen." Burg. en Weth.
hebbenzich baseerende op de Gemeentewetgemeendofschoon strikt ge
nomen de benoeming van gemeente-ambtenaren alleen door den Baad ge
schiedt, dat, waar het eene tijdelijke benoeming geldt voor een korten ter
mijn, niet overschrijdende drie maanden, de Baad die bevoegheid kan
delegeeren aan Burg. en Weth. Ik heb in de vorige vergadering reeds
gezegd dat, als de Baad er anders over dacht, ik de eerste zou zijn om te
erkennen dat de Baad in zijn volle recht was. Nu hebben Curatoren naar
aanleiding van de, gelijk thans bleek ten onrechte door hen als amende
menten opgevatte, bedenkingen van den heer Van Iterson, zich vereenigd
met het denkbeeld om in art. 16 de woorden«voor zooveel noodig door
den gemeenteraad" te behouden, als de benoeming geschiedt door Burg.
en Weth. Geschiedt echter de benoeming door Burg. en Weth., dan zijn
die woorden geheel overbodig. Curatoren hebben die woorden in de concept
verordening opgenomen. In hun stelsel passen zij volkomenomdat zij
nooit over de gemeente-financiën kunnen beschikken. In het stelsel van
Burg. en Weth. zijn zij echter geheel overbodig. Wanneer is vergunning
door den gemeenteraad noodig Als de benoeming geldelijke gevolgen na
zich sleept, en er geen genoegzame fondsen aanwezig zijn om daaruit een
tijdelijk leeraar te bezoldigen, dan alleen moeten Burg. en Weth. bij den
Baad komendoch dit hangt niet samen met eenig voorschrift van deze
verordening, maar met de algemeene comptabiliteitsregelen. In het stelsel van
Curatoren daarentegen zijn de woorden noodig, omdat zij, ook al laat de
begrootingspost de uitkeering der bezoldiging toe, daarover geene beschik
king hebben. Wat de tweede opmerking van den heer Van Iterson be
treft, daaraan wenschen Curatoren tegemoet te komen, door aan bet arti
kel eeoe nieuwe alinea toe te voegenluidende«Is de opdracht voor on-
bepaalden tijd geschieden blijkt het, dat de tijdelijke waarneming langer
dan drie maanden zal moeten durenzoo behoeft de tijdelijke benoeming
de bekrachtiging vau den gemeenteraad en de goedkeuring van den Minister
van BinnenlandscbeZaken." Door die bijvoeging wordt, naar het mij voor
komt geheel tegemoetgekomen aan de bezwaren door den heer Van Iterson
in de vorige vergadering geopperd. De heer Van Iterson wenschte toen
dat eene opdracht voor onbepaalden tijd de drie maanden niet zou overschrijden
zonder dat de Gemeenteraad zijne goedkeuring daaraan hechtte. Met deze
bijvoeging is aan dien wensch voldaan. Wanneer ik nu, resumeerendeterug
kom op het voorste] van Burg. en Weth. om te voorzien in de benoeming
bij ontstentenis van leeraren, zou het artikel dus kunnen luiden: «Bij ont
stentenis van een leeraar kan door Burg. en Weth.op voordracht van
Curatoren, de waarneming van zijn dienst tijdelijk aan een bevoegd per
soon buiten de leeraren van het gymnasiumworden opgedragen. Moet
die opdracht plaats hebben voor langer dan drie maanden, dan wordt aan
den Gemeenteraad eene tijdelijke benoeming voorgedragen en deze onder
worpen aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken."
En daar zou dan nu bijgevoegd kunnen worden«Is de opdracht voor
onbepaalden tijd geschied, en blijkt het dat de tijdelijke waarneming langer
dan drie maanden zal moeten durenzoo behoeft de tijdelijke benoeming
de bekrachtiging van den Gemeenteraad en de goedkeuring van den Minister
van Binnenlandsche Zaken." Als art. 16 zoo luidt, geloof ik dat aan alle
bezwaren is tegemoet gekomen, dat wij ten aanzien der benoeming blijven
binnen de grenzen der gemeentewetterwijl toevoeging van de woorden
«voor zooveel noodig door den Gemeenteraad" overbodig is, daar toch
goedkeuring van den Baad gevraagd moet wordenals er geene of niet vol
doende fondsen aanwezig zijn. Ik geloof hiermede betoogd te hebben dat
het voorstel van Burg. en Weth., aangevuld, zooals dit door Curatoren laat
stelijk is aangegeven, volkomen voorziet in de behoeften, waarin art. 16
voorzien wil.
Met amendement van den heer De Goeje wordt hierop in stemming
gebracht en verworpen met 9 tegen 6 stemmen.
Voor stemden: de heeren Suringar, Wilhelmy Damsté, Verster, De
Goeje, Van Iterson en Juta.
De Voorzitter. Nu wensch ik aan den heer Van Iterson te vragen,
of hij nog het woord verlangt ten aanzien van zijne amendementen.
De heer Van Itebson. Ja, mijnbeer de Voorzitter, in de eerste plaats
persisteer ik bij.mijn amendement om achter de woorden «Burg.en Wetb."
in art. 16, gelijk het door Burg. en Weth. en niet gelijk het door
Curatoren is voorgesteldte lezen de woorden«voor zooverre noodig onder
goedkeuring van den Gemeenteraad". Ik heb de vorige maal in hetbreede
toegelicht de bedoeling dezer woorden en betoogd dat zij mijns inziens
moeten worden opgenomenomdat zonder goedkeuring van den Gemeenteraad
voor de tijdelijke waarneming eener betrekking geen gelden mogen worden
toegekend. Tot dusver is herhaaldelijk aan den Gemeenteraad door Burg.
en Weth. het voorstel gedaan om machtiging te verkrijgen tijdelijk in eene
vacature te voorzienen steeds werden aan dat voorstel toegevoegd de
woorden«en daartoe over de daarvoor op de begrooting voorkomende
gelden te beschikken." De heer De Kanter heeft die woorden steeds onder
schreven. Hij meende dus dat bijzondere toestemming daarvoor noodig
wasnaast en na de toestemming om tijdelijk in eene betrekking te voor
zien. Nu schijnt hij van overtuiging veranderd te zijn. Voor die veran
dering van overtuiging heb ik de gronden nog niet vernomen. Ik ben het
eens met de overtuigingdie de heer De Kanter vroeger had en welke
steeds die van Burg. en Weth. is geweest, namelijk dat het noodig is toe
stemming te vragen om te beschikken over op de begrooting uitgetrokken
gelden als het geldt de bezoldiging van een tijdelijk aangesteld leeraar.
De heer De Laat de Kanter. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb tot
mijn leedwezen opgemerktdat ik zooeven onduidelijk gesproken moet hebbeD.
Ik heb, toen ik straks de bijvoeging der woorden: «voor zooveel noodig
door den Gemeenteraad" bestreed gezegd dat die woorden overbodig waren
omdat het vanzelf sprak dat Burg. en Weth. niet konden beschikken over
de fondsen, waaruit de tijdelijke leeraar zou worden bezoldigd, als er geen
fondsen beschikbaar waren. De heer Van Iterson beroept zich op de ge
woonte welke hier gevolgd wordtdat bij het ontstaan van eene tijdelijke
vacature Burg. en Weth. machtiging verzoeken daarin te voorzien en tevens
om over de fondsen te beschikken. Dit is zoo; maar daarbij was dan
geene sprake van eene tijdelijke benoeming voor hoogstens drie maanden,
doch voor onbepaalden tijd. De heer Van Iterson ziet echter over het
hoofd, dat wij nu eene algemeene bepaling, waarbij die bevoegdheid voor
beperkten tijd aan Burg. en Weth. wordt gegevenin de verordening op
nemen met het doel om den gang van het onderwijs niet te verstoren.
Wanneer aan de voorziening in zoodanige tijdelijke vacature grootere gel
delijke gevolgen verbonden zijn dan de begrooting toelaat, dan moeten
Burg. en Weth. met een gedeelte van het voorstel komen dat zij vroeger
meer uitgebreid bij den Baad brachten. Dan alleen vragen zij de noodige
fondsenterwijl zij vroeger tijdelijke machtiging verzochten en de Baad
de fondsen beschikbaar stelde, omdat a priori niet te zeggen was of deze,
ofschoon de begrootingspost niet was uitgeput, in voldoende mate aanwezig
zouden zijn. Nu wordt in de nieuwe verordening, speciaal in art. 16, de
waarborg gegevenook door den beer Van Iterson verlangddat de tijde
lijke benoeming niet langer dan drie maanden zal durenen derhalve kan
reeds bij de tijdelijke benoeming door Burg. en Wetb. worden uitgemaakt
of de aanvraag tot aanvulling van den begrootingspost noodig zal zijn of
niet. Mocht nu de bedoeling van den heer Van Iterson zijn dat de bezol
diging van den tijdelijken leeraar altijd vooraf door den Baad moet worden
goedgekeurd, ook dan wanneer er fondsen beschikbaar zijn, dan is zijne
redactie niet voldoende. In dat geval zou het het beste zijn dat de be
noeming altijd door den Baad geschiedde. Onze bedoeling is, dat wij
zullen kunnen beschikken voor den tijd van drie maanden over de fondsen
voor zoover de begrooting dit toelaat, over de fondsen namelijk, welko
ongebruikt zijn gelaten. Is de heer Van Iterson van meening dat de be
schikking over die fondsen niet aan Burg. en Weth. behoort te worden
overgelaten, dan zijn de woorden: «voor zooveel noodig" overtollig, want
dan is de goedkeuring altijd noodig. Het beste zou dan zijn te lezen
«Bij ontstentenis van een leeraar wordt door den Gemeenteraad, op voor
dracht van Curatoren", enz. Wil men echter lezen «kan door Burg. en
Weth., voor zooveel noodig, onder goedkeuring van den Gemeenteraad",
met de beteekeniswelke de heer Van Iterson daaraan wenschte te verbin
den dan heeft de benoeming door Burg. en Weth. zoowel als de bijvoeging:
«voor zooveel noodig" geen zin meer.
De heer Van Iterson. Dat er wat anders had moeten staan, als ik wat
anders bedoelde, weet ik zeer goed. Wat ik op het oog heb, is door mij
in de woorden klaar en duidelijk weergegeven en ik acht derhalve rectifi
catie cn nadere explicatie niet meer noodig. Alleen wensoh ik teconstatee-
ren dat het gevolg van mijn voorstel niet anders zijn kan dan dat in de
toekomst geschieden zal wat vroeger steeds gebeurd is. Wanneer vroeger
een tijdelijke docent werd aangestelddan werd tevens de beschikking ge
vraagd over de geldenop de hegrooting disponibel gesteld voor een bepaald
doel. Zoo zal het ook in het vervolg zijn, wanneer voor langeren tijd
iemand wordt aangesteld. Dan behoeven Burg. en Weth. geene machtiging
te vragen om den tijdelijken leeraar aan te stellen, maar zal het noodig
zijn 'sBaads oordeel te vragen, of bet traktement kleiner, even groot of
meer dan voor den vasten titularis zijn moet.
De heer De Laat de Kakter. Ik herhaal dat de woorden: «voor zoo
veel noodig", geen zin hebben; want in de bedoeling van den heer Van
Iterson is de goedkeuring altijd noodig.
De heer Van Iterson. Ik dank den heer De Laat de Kauter voor zijn
compliment en houd mij voor meerder aanbevolen.
De Voobzitteb. Ik zal thans het amendement van den heer Van Iterson
in omvraag brengen.
De heer De Laat de Kanter. Mag ik den heer Van Iterson verzoe
ken zijn amendement nog eens te formuleeren?
De heer Van Itebson. Die vraag van den heer De Kanter vind ik
kras, mijnheer de Voorzitter, nadat hij weinige minuten geleden zich ver
oorloofd heeft te zeggen dat sommige woorden van mijn amendement geen
zin hebben. Dat gaat werkelijk wat al te ver.
De Voorzitter. De heer De Laat de Kanter heeft het recht die vraag
te doen.
De heer Van Itebson. Niet alleen acht ik dat een recht, mijnheer de
Voorzitter, maar zelfs een plicht, in dien zin nl. dat het m|j ongeoorloofd
voorkomt op een toonzooals de heer De Kanter gedaan heeftte oordee-
len over de woorden van een amendement, dat men niet nauwkeurig kent.
Natuurlijk moest de door u rechtmatig genoemde vraag aan het oordeel
voorafgaan en niet daarop volgen.
Het amendement van den heer Van Iterson, om achter de woorden «Burg.
en Weth." in het artikel, zooals het door Burg. en Weth. is voorgesteldin
te voegen: «voor zooveel noodig onder goedkeuring van den Gemeenteraad",
wordt aangenomen met 10 tegen 5 stemmen.
Tegen stemden: de heeren Van Wensen, De Fremery, De Laat de Kan
ter, Wilhelmy Damsté en Van der Zweep.
De heer Van Iterson. Het tweede amendement neem ik terug en stel
daarvoor in de plaats de toevoeging van eene nieuwe alinea zooals door
Curatoren i9 aangegevenluidende«Is de opdracht voor onbepaalden tijd
geschieden blijkt het dat de tijdelijke waarneming langer dan drie maan
den zal moeten duren, zoo behoeft de tijdelijke benoeming de bekraohtiging
van den Gemeenteraad en de goedkeuring van den Minister van Binnen
landsche Zaken."
Dit amendemrnt wordt met algemeene stemmen aangenomen.