20
I
verzoek aan de beslissing van den Raad onderwerpt, m<t de lioop, dat
daarop een gunstig besluit worde genomen.
Leiden, 14 Maart 1879. B. Van Velzen.
Leiden, 22 Maart 1879.
Edel-Acbt'iare Heercn
Onder terugzending van liet adres van mej. B. Van Velzen wed. C. Omvlee,
verzoekende in hare betrekking als stads-vroedvrouw gecontinueerd te wor
den, he.b ik de eer UEd. te berichten, dat daartegen bij mij volstrekt
geene bedenking bestaatintegendeel de adressante beeft zichvoor zoo
verre mij gebleken is, steeds met ijver en goeden uitslag van hare plichten
als vroedvrouw ook bij de armen gekweten.
Ik heb de eer te zijn
UWEd.-Achtb. Dw. dienaar.
A. E. Simon Thomas. Praelector.
Aan den Edel-Acbtb. H H. Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden.
N<\ 01. Leiden, 27 Maart 1879.
Onder overlegging van bet advies vRn de drie groote Armbesturen op
het verzoek van den heer Dr. J. C. Kist om continuatie in zijne betrek
king van stadsdokter, hebben wij de eer u medo te deelen dat wij tegen
dat verzoek geene bedenkingen hebben, zoodat wij de vrijheid nemen U te
raden dat verzoek in te willigen en alzoo Dr. J. C. Kist wederom voor
den tijd van 3 jaren in genoemde betrekking te bestendigen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
De ondcrgeteekende geeft met verschuldigden eerbied te kennen dat de
termijn zijner benoeming als stads doctor den Isten April a. s. verstreken
is, en dat hij verzoekt in die betrekking gecontinueerd te worden.
Leiden, 12 Maart 1879. Br. J. C. Kist.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Leiden, 18 Maart 1879.
Voldoende aan UEd.-Achtb. uitnoodiging van 15 dezer, N°. 168, om te
diuoen van bericht en raad omtrent bet verzoekschrift van den heer Dr. J.
G. Kist om continuatie in zijne betrekking als stadsdoctor, hebben Diak.
der Ned. Herv. Gemeente alhier de eer UEd.-Achtb. te berichten:
Dat bij genoemd college geen bezwaar bestaat de gevraagde continuatie
te verkenen.
Namens Diakenen voornoemd
A. Werner, Voorzitter.
T. J. Van 't Hooft Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden.
Leiden, 18 Maart 1879.
Naar aanleiding Uwer missive dd. 15 Maart jl. N°. 268, hebben Mr. Re
genten van de K. C. armen alhier de eer UEd.-Achtb. mede te deelen er
van hunne zijde geene bezwaren tegen bet gevraagde verzoek van den heer
Dr. J. C. Kist bestaan.
Mr. Regenten voornoemd,
De President J. I. Van Wensen,
De Secretaris, J. J. Van Heeswijk.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Leiden, 25 Maart 1879.
liet advies van Arraverzorgers der Nederlandsch Israëlietiscbe Gemeente
alhierop het verzoekschrift van den beer Dr. J. C. Kistons bij afschrift
toegezonden dd. 15 Maart, N°. 268, inhoudende zijn verlangen om in
zijne betrekking van stadsdoctor bestendigd te worden, is, om aan adres-
sants verlangen te voldoen, daar hij zijne betrekking met de meeste nauw
gezetheid waarneemt.
Armverzorgers der Nederl. Israël. Gemeente,
J. E. Goddsmit, Voorzitter.
S. A. Andkeson, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad te Leiden.
N°. 63. Leiden, 24 Maart 1879.
Ten aanzien van de reclame van 11. H. EichmanJansen, tegen baren
aanslag op het voorloopig vastgesteld 4de suppletoir kohier der plaatselijke
directe belasting, dienst 1879, hebben wij de eer Uwe Vergadering bet
volgende te berichten.
Reclamante is door ons op een suppletoir kohier aangeslagenomdat zij
naar onze overtuiging geacht moet worden haar hoofdverblijf in deze ge
meente te hebbtn behouden, niettegenstaande zij zich van bet bevolkings
register heeft doen afschrijven naar de gemeente Zoeterwoude en aldaar een
optrekje is gaan bewonenzooals in het adres wordt medegedeeld.
Reclamante namelijk beeft haar huis alhier aangehouden, niet verkocht
noch verhuurdzoodat het steeds ter bewoning geschikt was en herhaaldelijk
werd bet dan ook door haar bezocht gedurende het geheele jsar 1878
terwijl het in de laatste dagen van dat jaar wederom door baar werd
bewoond.
Bij het opmaken van het oorspronkelijk kohier, in den aanvang van het
jaar 1878, hebben wij baar niet aangeslagen, omdat het ons bekend was
dat zij zich van het bevolkingsregister had doen afschrijven en onder de
gemeente Zoeterwoude, in de onmiddellijke nabijheid van deze gemeente,
eerie woning had betrokken. Wij konden uit dien hoofde in den aanvang
van het jaar 1878 nog niet de zekerheid hebben dat zij haar hoofdverblijf
inderdaad Diet had overgebracht naar genoemde gemeente.
Inmiddels bleek bet ons dat hare woning alhier bij voortduring in den
zelfden staat bleef en steeds door haar werd bezócht, zoodat wij tot de
overtuiging kwamen dat er in deze geen sprake kon zijn van een over
brengen van domicilie en verlaten van deze gemeente metter woon
maar dat wij hier te doen hadden met eene poging om zich aan de beta
ling van belasting te onttrekkenzooals de reclamsnte zelve heeft erkend
een geval waarin de gemeentewetgever heeft voorzien. Immers in art.
245, laatste alinea, dier wet is bepaald dat in welke gemeente het hoofd
verblijf waarvoor men steeds in de lasten bijdraagt gevestigd zijniet
uitsluitend naar de verklaringen in art. 76 van het Burgerlijk Wetboek
bedoeld, maar naar omstandigheden wordt beoordeeld. Voorzeker eene
hoogst rationeele en practische bepaling, zonder welke ongetwijfeld een tal
van personen zich aan het betalen van lasten in groote gemeenten zouden
kannen onttrekken en tevens blijven genieten van de voordeelen verbonden
aan het ingezetenschap dier gemeente, eenvoudig door middel van het
afleggen van eene verklaring bij bet gemeentebestuur en de aanschaffing
van een optrekje of gelegenheid om een gedeelte van den dag te vertoeven
in eene andere gemeente in de onmiddellijke nabijheid. Eene handelwijze
waarvoor de gemeente Leiden met hare enge grenzen en bebouwde omge
ving, eene bij uitnemendheid gunstige gelegenheid aanbiedt.
Reclamante verkeert alzoo kennelijk in dwaling, wanneer zij meent dat
zij op grond van de betrekkelijke bepalingen der gemeentewet in de ge
meente Leiden niet belastingplichtig zoude wezen. De omstandigheden in
bet aangehaald wetsartikel bedoeld en bierboven aangegeven wijzen met
de meest mogelijke duidelijkheid op Leiden als baar hoofdverblijf, in den
zin der wet. Eerst dan zoude dat alhier gevestigd hoofdverblijf geacht
kunnen worden te zijn opgeheven, wanneer het huis ware verkocht of
verhuurd of wel in zoodaoigen staat ware gebracht dat bet niet meer voor
haar ter bewoning geschikt zoude wezen. Meermalen is dan ook in dien
zin beslist. Wij wijzen o. a. op het Koninklijk Besluit van 30 Juli 1875
(Slbl. n°. 142), houdende vernietiging van een besluit van Burg. en Weth.
van Leeuwardenwaarbij teruggave van betaalde gemeentelijke directe be
lasting en afschrijving van den aanslag waren verleend. Uit dat besluit blijkt
duidelijk dat het hoofdverblijf gevestigd is daar waar een huis geheel
bewoonbaar blijft, van meubelen is voorzien en ieder oogeublik voor het
gebruik geschikt is.
De vraag of een hoofdverblijf in meer dan eene gemeente mogelijk is
en of bet zoogenaamd verblijf in de gemeente Zoeterwoude als hoofdverblijf
of tijdelijk verblijf moet worden aangemerkt, kan buiten behandeling blijven
als zijnde niet ter zake dienendedaar uit de omstandigheden genoegzaam
blijkt dat bet hoofdverblijf van reclamante bij voortduring in deze gemeente
gevestigd is gebleven, zoodat zij alhier voor bet ganscbe jaar 1878 belasting
schuldig is, en bet niet tot de roeping van het bestuur van deze gemeente
behoort te beslissen of zij, behalve dat geconstateerd hoofdverblijf alhier,
bovendien nog in eene andere gemeente hoofdverblijf heeft of tijdelijk ver
blijft, tengevolge waarvan zij voor bet geheele jaar elders in de gemeente
belasting is aangeslagen. Evenmin heeft de omstandigheid dat reclamante
in deze gemeente voor den vijfden grondslag der personeele belasting,
dienst- en werkboden, niet is aangeslagen, in onze overtuiging aangaande
baar hoofdverblijf in den zin der gemeentewet, wijziging gebracht, daar
men zich van de vereisclite huiselijke bulp kan voorzien ook zonder in de
termen dier belasting vallende dienstbodenhetgeen ook inderdaad het geval
is geweest.
Wat liet bedrag van den aanslag zeiven betreft, kunnen wij U mededeelen dat
de reclamante oorspronkelijk in eene boogere klasse door ons voorloopig
was aangeslagen, doch dat zij thans gebracht is in de 11de klasse van de
ten vorigen jare geldende verordening, op grond van door baar gedane
opgaven, waarbij gelet is op de uitkeeringenwaartoe zij door de wet is
verplicht.
Wij stellen Uwe Vergadering alsnu voor de reclame af te wijzen, den
voorloopigen aanslag te bandhaven en tot de vaststelling over te gaan van
het 4de suppletoir kobier der plaatselijke directe belasting, dienst 1878.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad te Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Helena Hendrika Eicbmau
Jansen, wonende te'Soeterwoude;
dat zij op bel suppletoir kobier der plaatselijke directe belastiog der ge
meente Leiden ambtsbalve is aangeslagen voor een bedrag van f 140.25
dat dit kohier ter visie ligt tot 13 Maart 1879 en zij alzoo bevoegd is
tot dien tijd bij Uwe Vergadering hare bezwaren tegen voornoemden aan
slag in te brengen
dat zijvan die bevoegdheid gebruik makendede vrijheid neemt op te
merken
dat zij in de gemeente Leiden niet belastingschuldig is en derhalve ten
onrechte is aangeslagen
dat tocb volgens artikel 245 der Gemeentewet alleen belastingschuldig zijn
1°. die in de gemeeDte hun hoofdverblijf houden;
2*. -die elders bun hoofdverblijf houden, doch in de gemeente langer dan-
drie maanden van het jaarwaarover de belasting looptfeitelijk verblijven
dat rekwestrante in het laatst van 1877 de gemeente Leiden verlaten
beeft en haar boofdverblijt naar de gemeente Soeterwoude heeft overgebracht
dat zij te Soeterwoude het geheele jaar 1878 heeft gewoond in een haar
toebehoorend en geheel gemeubileerd huis en daar nog woont;
dat zij alleen het tijdvak van 2 December tot 31 Dece&ber van het jaar
1878 heeft doorgebracht in het haar toebehoorende buis op de Breêstraat
te Leiden
dat dit laatste verblijf slechts was tijdelijk en nauwelijks één maand beeft
geduurdzoodat zij wegens dit feitelijk verblijf niet kan vallen onder de
bepaling der Verordening op het beffen eener plaatselijke directe belasting
te Leiden
dat alzoo alleen de vraag te beslissen valt, of rekwestrante geacht kan
worden, hoewel te Soeterwoude wonende, haar hoofdverblijf te Leiden te
hebben
dat die vraag ongetwijfeld ontkennend moet worden beantwoord, omdat:
1°. rekwestrante in 1877 zoowel bij het bestuur der gemeente Leiden,
welke gemeente zij verliet, als bij bet bestunr der gemeente Soeterwonde,
naar welke gemeente zij bare woonplaats overbracht, de verklaring heeft
afgelegd, bedoeld bij artikel 76 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. dat zij voor den viifden grondslag der personeele belasting dienst-