17
eene instelling betreft, waaraan door Z. K. LI. Prins Hendrik zoovele blijken
van belangstelling zijn gegeven. Ook ter eere van de nagedachtenis van
dien Vorst Loop ik dat de Raad het voorstel van Burg. en Weth. zal
aannemen. Zoo niemand meer het woord verlangtzal ik het voorstel van
Burg. en Weth. in omvraag brengen.
De heer Van der Litii. Is er door de Commissie van Financiën niet
een amendement voorgedragen, dat bij de stemming den voorrang heeft?
De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft zich niet vereenigd
met het voorstel van - Burg. en Weth., maar tot dusver is er nog geen
amendement voorgedragen.
De heer Hartevelt. Dan doe ik het voorsteldat het aangewezen ge
deelte singelgracht voor rekening der gemeente worde aangeplempten
onder den last tot onderhoud der beschoeiing in erfpacht aan de Kweek
school worde uitgegeven voor gelijken tijd en overigens onder dezelfde voor
waarden als de aangrenzende grond bij de Kweekschool in erfpacht bezeten
wordt en wel tegen een jaarlijkscben canon, berekend naar 5j pCt. van de
kosten van aanplemping.
Dat voorstel wordt in hoofdelijke omvraag gebracht.
Er verklaren zich 9 leden voor en 9 leden tegenzoodat de stemmen
staken en de beslissing tot eene volgende vergadering wordt verdaagd.
Voor stemden: de heeren Van llettinga Tromp, Van der Zweep, Suringar,
Hartevelt, Van der LithObreenCock, Du Rieu en Scheltema.
Tegen stemden: de heeren Wilhelmy Damsté, Goudsmit, De Laat de
Kanter, De Fremery, Driessen, Van Heukclom, De Goeje, Juta en de
Voorzitter.
VIII. Voordracht betrekkelijk de verbouwing van de woning van den
Controleur der Bank van Leening.
(Zie Ing. St. nos. 57 en 64.)
De heer De Laat de Kanter. De Commissie van Financiën beeft
voorgesteld, de behandeling van dit voorstel aan te houden tot de begrooting
voor 1880, ten einde alsdan te beoordeelen of de voorgestelde verbouwing
noodzakelijk is en de gemeeutefinanciën de beschikbaarstelling van de be-
noodigde gelden al of niet gedoogen. Zij doet dit, omdat, naar het haar
toeschijnt, gcene dringende redenen in het belang van den dienst eene ver
andering^ van de bedoelde localiteit op dit oogenblik noodzakelijk maken
terwijl nit den aard der zaak bij het opmaken der begrooting voor dit jaar
op dat werk niet is gerekend en daarvoor geene gelden zijn beschikbaar
gesteld. Ik wensch over die motieven een enkel woord te zeggen. 1". De
noodzakelijkheid van het werk. Wanneer ik slechts herinner aan de namen
der Commissarissen van de Bank van Leening, dan ligt in de omstandig
heid dat zij op de noodzakelijkheid van het werk hebben gewezen waarborg
genoegdat zij er niet op zouden hebben aangedrongenals het inderdaad
niet dringend noodig ware. 2°. Het belang van den dienst. Er is hier
meer dan eens gewaarschuwd tegen het verleenen van gunsten aan amb
tenaren ik geef gaarne toe dat dit verkeerd ismaar zeker niet minder
verkeerd is het de belangen der ambtenaren niet naar behooren te behar
tigen en even zeker acht ik het in het belang van den dienst dat aan amb
tenaren datgene gegeven wordt, waarop zij recht hebben. Aan den Controleur
van de Bank van Leening is vrije woning toegekend. Wanneer nu de
Commissarissen dier inrichting ons komen verklaren dat die woning onvol
doende en onbruikbaar is, is de gemeente dan niet verplicht daarin ver
betering te brengen? 3°. Voor dat werk zijn geene gelden op de begrooting
voor 1879 beschikbaar zijn gesteld. Het is waar, in dc Memorie van
Toelichting zal men te vergeefs naar eene omschrijving van dit werk zoeken.
Maar daarop kan men zich niet beroepen om eenig werk niet uit te voeren.
Er komt namelijk op de begrooting een post voor Onvoorziene Uitgaven voor,
en die post is juist daarop gebracht tot dekking van uitgaven, die bij het
opmaken der begrooting of niet voorzien waren öf niet voorzien konden
worden. Het bevreemdt mij dat de Commissie van Financiën juist dat be
zwaar tegen de aanneming van dit voorstel heeft gemaakthet beeft haar
althans eenige weken geleden niet weerhouden een voorstel te doen om ƒ1150
toe tc staan voor het maken van de brug over de Middelstegracht bij de Vlee-
rensteeg, welk werk ook niet op de begrooting voorkwam en waarop dus
ook niet gerekend was. Nog merk ik op dat de Bank van Leening in het
vorige jaar eene som van f 3169,03 heeft opgebracht, tegenover eene ont
vangst in het jaar 1877 van 1121,82»; op die meerdere ontvangst is bij
de begrooting ook niet geregend. De gemeente zal die meerdere ontvangst
toch daarom niet afwijzen. Ik resumeer. Is de uitgave noodig? Daaraan
kan wel geen twijfel bestaan met het oog op de personen, die in deze het
initiatief genomen hebben. Zijn er gelden beschikbaar om die uitgaaf te
bestrijden? Ik meen aangetoond te hebben dat ook die vraag bevestigend
beantwoord moet wordeDen vertrouw dan ook dat het voorstel zal worden
aangenomen.
De heer Van der Litii. Gaarne breng ik alle hulde aan de Commis
sarissen van de Bankmaar dat neemt toch niet weg dat ik ook mag
onderzoeken of dit werk zoo dringend noodzakelijk is, dat er binnen het
jaar een voorstel moet worden gedaan om dit werk uit te voeren. - En
daarvan lees ik in de stukken niets. Commissarissen verklaren dat bet
verrichten dier werkzaamheden noodzakelijk ismaar geven geen reden op
waarom het noodzakelijk is. En zij spreken in het geheel niet van de
noodzakelijkheid om die werken nog dit jaar te verrichten. In den aard
der werkzaamheden ligt, voor zoover ik kan oordeelen niets wat spoed-
eischend is. En nu is er voor mij geen enkele reden om af te wijken
van den regel, die voor eene goede administratie der gemecnte-financiën
streng moet worden nagekomen, dat over alles, wat in den loop van een
jaar verricht moet worden, bij de begrooting worde beslist, omdat men
dan alleen een goed overzicht der financiën verkrijgt. Door den heer De
Kanter is opgemerkt dat de Commissie van Financiën geen bezwaar heeft
gemaakt, voor het herstel van eene brug eene uitgave voor to dragen,
die ook niet op de begrooting voorkwam. Met bevreemding vernam ik die
vergelijking. In de eerste plaats betrof het daar een werk, dat wij oor
deelden in het algemeen belang te zijnen dat spoed vereischte, en dan is het
niet meer dan billijk om van den regel af te wijken. Hier geldt het
slechts de vraag, de woning van een beambte te verbeteren^ en een toestand
te doen ophouden die lang te voren bestonddaar gold het den toestand
te behouden, die bestond. Wordt deze uitgave niet toegestaan, dan blijft
de zaak in haar geheel cn kan men bij de begrooting de beslissing nemen
ware de uitgave voor de brug niet toegestaan geworden dan zou daardoor
de toestand verergerd zijn geworden, liet is de wensch der Commissie,
dat de financiën der gemeente bij de behandeling der begrooting in haar
geheel kunnen worden overzien. Zij verlangt, dat dit de regel blijve.
Welk bezwaar kan er bestaan dat de beambte van de Bank van Leening
nog gedurende een half jaar in zijne tegenwoordige woning blijve? Er
bestaat volstrekt geen noodzakelijkheid om binnenstijds daarvoor van de
begrooting af te wijken.
De heer De Laat de Kanter. Een enkel woord slechts, mijnheer de
Voorzitter, om de bewering van den geachten vorigen spreker tc weerleggen,
dat bij het maken van de bedoelde brug een algemeen belang in het spel
was. Ik durf zeggen dat er zelden een stuk van de Commissie van Fabri
cage uitgaat, dat zoo nauwgezet en minutieus behandeld werd als juist die
quaestie. Mij hebben in ons advies aangetoond dat van de personen die
om het behoud der brug vroegen, met zeer enkele uitzondering, niemand
daarbij eenig belang had, daar zij of dichter of nagenoeg even dicht bij
de bruggen tegenover de Groenesteeg of den Ouden Rijn woondendat alleen
de beide firma's Dros en Gebr. Tieleman en Tieleman en Dros belang
hadden bij bet beboud der vaste brug en slechts de eerstgenoemde belang bad
bij het behoud der beweegbare brug; wij zijn er ook niet dan schoorvoe
tende too overgegaan om een gedeelte der uitgaaf voor rekening der ge
meente te nemen, en stelden voor de uitgaven voor het beweegbaar maken
der brug te laten voor rekening der firmadie er alleen belang bij had.
Hoe men nu ook over het groot belang, dat de gemeente bij de industrie
heeft, moge denkenen hoe gaarne wij dit ook willen bevorderenmen zal
toch bezwaarlijk kunnen volhouden dat het belang dier ééne firma een
algemeen belang was.
De heer Cock. Mijnheer de VoorzitterIk wensch terug te keeren tot
de Bank van Leening. Het zal wellicht eenige verwondering hebben ge
baard, dat ik, ofschoon ik Commissaris dier Bank ben, niet terder het
woord heb gevraagd. De reden daarvan is deze: sedert de invoering der
nieuwe organisatie in 1875 wordt overeenkomstig de bestaande wettelijke
voorschriften het lokaal der Bank door de gemeente aan Commissarissen
verhuurd. De eerste is dus verhuurster, de laatsten zijn huurders. Toen
dan ook Commissarissen als huurders de voorgestelde reparatiën aan hunne
verhuurster hadden gevraagdkonden zij geacht worden in deze zaak tot
zekere hoogte te hebben gedefungeerd en schenen zij niet geroepen zich
te .mengen in het verschil van gevoelen dat in den boezem van het bestuur
van de verhuurster blijkt te zijn ontstaan. Dit verschil betreft niet de
zaak zelve, daar men het omtrent de noodzakelijkheid der reparatiën vol
komen eens schijnt te zijn maar den tijd waarop zij zal plaats hebben.
Terwijl het Dagelijksch Bestuur daarvoor nog dit jaar ƒ400 vraagt, meent
de Commissie van Financiën, dat dergelijke aanvragen dienen gedaan te
worden bij gelegenheid van het indienen der gemeente begrootingzoodat
zij voorstelt de zaak nu niet te behandelenmaar uit te stellen tot het tijdstip
der behandeling van de volgende begrooting, dus tot October of November.
In beginsel ben ik het met de Commissie van Financiën volkomen eens.
Ik wil nu niet onderzoekenof de schuld ligt bij de verhuurster of bij de
huurders. Dit staat vast, dat de aanvrage eenigszins ontijdig i9. Maar dat
verhindert niet, dat de noodzakelijkheid der reparatiën blijft bestaan en
dat, zoo de Raad het geld nu niet toestaat, hij het in October zal toe
staan. Het eenig verschil zal zijn dat in het laatste geval de gebrekkige
toestand nog één vol jaar zal voortduren, en niet een halfjaar, zooals een
geacht spreker meende; "want reparatiën zoo als deze kunnen 's winters niet
verricht worden. De geheele quaestie is, dunkt mij, van uiterst gering
belang; het geldt slechts de vraag, of men de bedoelde f 400 dit of het
volgende jaar zal besteden. Ik zou dus mijne geachte medeleden in over
weging willen geven dezen keer over het, op zich zelf volkomen juiste,
principieele bezwaar der Commissie van Financiën heen te stappen. Wat
mij zelf betreft, gevoel ik geen bezwaar de ellendige som van f 400 op de
begrooting van dit jaar te brengen.
De heer Scheltema. De heer Van der Lith heeft in den aanvang
zijner rede gesproken van het wenschelijke van het voorgestelde, en wilde
de behandeling van de zaak uitstellen tot het behandelen van du begrooting
van het volgende jaar. Indien dan, zeide de geachte spreker, blijkt dat
het werk noodzakelijk is, dan moet het ook geschieden. En nu wensch ik
alleen er op te wijzen dat in de stukken niet gesproken wordt van het
wenschelijke, maar dat daaruit blijkt dat en Burg. en Weth. èn de Com
missie van Fabricage daarin zeggen, dat het werk noodzakelijk is; en dit is
zoo aanstonds nog bevestigd door den vorigen spreker. En nu de gelden
zonder bezwaar gevonden kunnen wordenzal ik mij met het voorstel vcr-
eenigen.
In omvraag gebracht, wordt het voorstel met 14 tegen 4 stemmen aan
genomen.
Tegen stemden: de heeren Van Hettinga Tromp, Hartevelt, Van der
Lith en Obreen.
IX. Voordracht tot uitbreiding van de localiteit der Tusschenschool.
(Zie Ing. St. n*. 59 en 64.)
Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen.
X. Vierde suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, dienst
1878, en bezwaarschrift van H. II. EichmanJansen.
(Zie Ing. St. n®. 63.)
De heer Cock. Ik kan mij met het uitgebracht advies van het Dage
lijksch Bestuur over het ingekomen adre9 van Mevr. Eichman geb. Jansen
niet vereenigen. De rechtsquaestia is in het verzoekschrift zeer juist uit
eengezet. flet geldt de vraag, of adressante haar hoofdverblijf te Leiden
of te Zoeterwoude heeft. Dat zij dit niet te Leiden heeftwordt in het
adres, mijns inziens, onwederlegbnar en met tal van gronden bewezen.
Ik wil den Raad niet ophouden met al die argumenten nu tc herhalen; zij
zijn breedvoerig uiteengezet in bedoeld stuk dat trouwens al de kenmerken