13
N®. 35. Leiden, 20 Februari 1879.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering, naar aanleiding van art. 5 der
verordening van 13 Januari i 87 6 regelende het pensioen aan gemeente
ambtenaren te verstrekkenmede te deelendat door ons pensioen is ver
leendgerekend te zijn ingegaan den 4den Februari 1879
1°. aan Johannes Laterveeragent van politie le klassetot een be
drag van f 325 per jaar, berekend naar de helft van zijn traktement ad
f 600 eri f 50 toelage voor vrije bovenkleeding en zulks ingevolge art. 3
no. 4 der genoemde verordening;
2°. aan Johannes Brakel, agent van politie 2e klasse, ten bedrage van
240 'sjaars, zijnde 2/5 gedeelte van de jaarwedde ad /550, benevens
de toelage van 50 voor vrije bovenkleeding, met toepassing van art. 3
no. 4 der verordening.
Aan genoemde personen ister zake van ongeschiktheid tot uitoefening
hunner betrekking, wegens lichaamsgebreken, eervol ontslag verleend, na
respectievelijk 30 en 24 jaren in dienst der gemeente werkzaam te zijn
geweest.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
N°. 36. Leiden, 24 Februari 1879.
Ten aanzien van de klacht van den schipper Vromans over de bediening
van enkele bruggen nemen wij de vrijheid ons te refereeren aan nevens
gaand rapport der Commissie van Fabricage.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
Leiden, 13 Januari 1879.
Edel-Achtb. Heeren met deze breng ik UEd.-Achtb. mijn beklag over
de ondraaglijke handelwijs van een gedeelte van het bruggepersoneel dezer
stad en wel voornaamlijk die van de bruggen Janvossensteeg en Mare,
welke door twee vrouwen worden*" bediend die alles behalve flink dat werk
verrichtenten tweede ook de brug van Turf- op Varkensmarkt laat veel
te wenschen over, daar ik aan deze drie bruggen zoo veel werk heb om
ze te beroepen, dat ik het bijna voor mijn gezondheid schade acht; en
daar ik koopman ben in stroozoo als wellicht door eenigen bekend zal
wezen, en daarenboven de zorg moet dragen voor bet landbouwpersoneel
en magazijnen van Z. K. H. Willem Frederik Karei Prins der Nederlan
den en daar ik nu nog 100,000 kg. stroo moet leveren en daar gewoon
lijk in de nacht mede door de stad kom; daar ik dan met het sleepkom-
fooi van Amsterdam mede gesleept wordt en dan wachten moet tot 's mor
gens eer ik de stad kan passeren en dan in den morgen veelal te veel
wind heb om de reis door te zetten naar 't Haagsche Schouw, waar mijn
losplaats is voor Wassenaar, zoo verzoek ik dan UEd.-Achtb. dat hierin
voorzien mag worden, dat zoo zulks in het belang van handel, scheepvaart
en voornamelijk ook dat van landbouw noodzakelijk is, zooals dat gewoon
lijk is, vooral in een winter als dit jaar, en mijn en ook dat van mijn
collegas welke voor het Ministerie van Oorlog varen en ook hetzelfde moe
ten ondervinden als ik, een ondraaglijke zaak is* zoo had ik 7 Jan. 1879
11. met mijn collega G. Komijnschipper en koopmanwonende te Lei-
muiden, welke voor mijn uitvaarde en wij beiden met een flinke bries
voor de wind kwamen aanlenzen, en daar wij beiden zooveel mogelijk ons
best deden onze vaartuigen te stoppen (om al weder dezelfde reden) de
brug aan de Janvossensteeg niet naar bebooren bediend werd, en alzoo ge
noemde Bomijn met zijn vaartuig in de brug moest vast loopen en ik
die hem met zulk een hoogen last volgdedat maar geduldig moest aan
zien, om zoo maar ten eerste zijn boot tusschen de twee voertuigen plat
te dringendan zijn roer van het steven af te dringen en mijn de boeg
aan stuk ware het niet geweest dat daar een groot Rijnschip met steen
kolen lag, waarop ik dan nog in tijds kon stoppen en alzoo het onheil
nog ben voorkomen, hetwelk anders onvermijdelijk ware geweest en wel
300 had kunnen kosten, en nu zegt het spreekwoord het is te laat de
put te dempen als eerst het kalf verdronken is en daarom wenschte drin
gend, zoo mogelijk nog dringender, dat genoemde bruggen door mannen
mogen worden bediend en hunne posten daar hadden, zoo mogelijk gesteld
dat zij het gezicht op het vaarwater hebben en alzoo goed hun werk kun
nen verrichtenmaar nu wonen zij hier en daar in sloppen en stegen waar
ze onmogelijk zijn te beroepen. Nu hoop ik dat de Edel-Achtb. Heeren
hierin recht zullen beschouwen de schade welke hierdoor veroorzaakt wordt
en alzoo mijn dringenste bede zullen verbooren.
Aan de Edel-Achtb. Raad UEd. Achtb. Dienaar
der stad Leiden. W. Vromans GFZoon.
Leiden, Februari 1879.
Betreflende de aan den Gemeenteraad ingediende klacht van den schipper
W. Vromans GFz. en het daarop ingewonnen rapport van den algemeenen
marktmeester van den 27sten Januari 11., heeft de Commissie van Fabri
cage de eer te berichten, dat daarbij eene proeve uit velen wordt geleverd
van de noodzakelijkheid eener betere inrichting van den dienst der brugop
halers en brugwachterswaartoe betrekking had haar rapport van den
16den October des vorigen jaars. En niet alleen bestaat die noodzakelijk
heid wat de bruggen betreft over den Ouden Singel, maar ook die over
den Ouden en Nieuwen Kijnmeest alle bediend door brugophalers
wier voornaamste aanspraak op aanstelling minder lag in hunne geschikt
heid dan in de toevallige omstandigheid dat zij in de nabijheid woonden.
Voor de geringe bezoldiging welke hun wordt toegelegd kan men trouwens
de eischen van geschiktheid niet hoog stellen.
De Commissie acht geene verbetering mogelijk, dan door de aanstelling
van behoorlijk bezoldigde brugwachtersdie aan de bruggen gestationeerd
en met bevoegd politiegezag bekleed zijn, en heeft in de daartegen inge
brachte bezwarenwat de hooge kosten betreftgeen voldoenden grond
kunnen vinden, om daarmede geheel of gedeeltelijk de plaatselijke uitga
ven te bezwarenin afwijking van het bij de gemeentewet aangenomen
beginseldat die kosten worden gedragen door de schippers die gebruik
maken van de diensten door de gemeente verstrekt, door het openen en
sluiten der bruggen, voor de vaartuigen die zulks voor de doorvaart be
hoeven naar een billijk tarief berekendin verhouding tot den tonnen
inhoud der schepen.
Ino. stekken 1879.
Het aan den Gemeenteraad voorgedragendoch in de zitting van den
24sten October des vorigen jaars verworpen tarief, is gelijk aan dat wat
de gemeente Rotterdam sedert Januari 1876 heeft geheven en opnieuw bij
Koninklijk besluit van 27 December 1878 voor den tijd van vijf jaren is
goedgekeurd, terwijl de binnenlandsche scheepvaart aldaar bovendien is be
last met een havengeld verschuldigd door den schipper of eigenaar van elk
schip of vaartuig, dat de gemeente aandoet of doorvaart, bedragende reeds
10 cents van elk vaartuig beneden de tien ton per reis, of in eens af,
jaarlijks f 1; grooter vaartuigen moeten twee cents per ton voor elke reis,
of in eens af, voor een geheel jaar 0.40 per ton betalen. De Commissie
blijft van oordeel, dat hetgene in de gemeente Rotterdam zouder bezwaar
voor handel, nijverheid en scheepvaart kan worden geëischt, deze takken
van bedrijf in Leiden niet zal schaden.
Aangezien evenwel de Gemeenteraad zich noch met hare beschouwingen
te dezer zakenoch met het gevoelen der Commissie van Financiëndie
de kosten der verbetering door de gemeente wilde doen dragen, heeft kunnen
vereenigen, meent de Commissie van Fabricage U niet te mogen aanraden
het onlangs verworpen voorstel opnieuw in te dienen en kan zij niet verder
gaan, ofschoon zij, ten volle de billijkheid der ingebrachte klachten erkent,
dan U aan te raden aan den Raad voor te stellen, dat deze het Dagelijksch
Bestuur opdrage de bij de klacht betrokken brugophaalsters te onderhouden
over de wijze waarop zij hare bediening waarnemendie tot klachten aan
leiding geven zoodat zij gevaar loopen bij voortdurende nalatigheid te worden
ontslagenofschoon wij U niet mogen ontveinzendat het geven van zoo
danig ontslag, waarschijnlijk tengevolge zal hebben, dat men genoodzaakt
zal zijn de nieuwe titularissen hoogere toelagen te verstrekken, waardoor
bij een blijvend gebrekkig beheer, de uitgaven zullen stijgen, zonder dat
daarvoor eenig equivalent in de plaats komt.
Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz.
en Wethouders.
N°. 37. Leiden, 3 Maart 1879.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering in overweging te geven aan 11. J.
Hertog en W. A. Van Lith de gevraagde vergunning te verleenen tot het
leggen van een brug onder de door de Commissie van Fabricage voorge
stelde voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft eerbiedig te kennen H. J. Hertog, wonende aan den Stationsweg
n°. 4a, buiten de voormalige Rijnsburgsche poort, alhier,
dat hij tot toegang naar het nieuwgebouwde pand, naast zijne woning,
éene brugover de wegslootin hoogte enz. overeenkomstig de aldaar aan
wezige bruggenwenschende te bouwen daartoe Uwe vergunning behoeft.
Redenen waarom hij die vergunning van Uwen Raad is verzoekende.
't Welk doende enz.
Leiden, 13 Februari 1879. H. J. Hertog.
Aan Heeren Burgemeester feu Wethouders der Gemeente Leiden.
Wordt met verschuldigde hoogachting verzocht, vergunning te willen
verleenen tot het verleggen en vernieuwen der tweede brug aan den Sta
tionsweg volgens bijgaande teekening, waardoor deze juist voor de nieuw
gemaakte laan zal komen te liggenwelke toegang geeft tot de onlangs
nieuw gebouwde 22 woningen.
't Welk doende,
Leiden, 24 Februari 1879. W. A. Van Lith.
Leiden, 26 Februari 1879.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op de in hare handen gestelde
requesten van H. J. Hertog en W. A. Van Lith te berichten, dat, bij
haar geen bezwaar bestaat tegen de inwilliging van het daarbij gedaan ver
zoek tot het leggen van eene brug over de sloot langs den stationsweg
tot toegang naar de door hen nieuw gebouwde woningenmits de door-
vaarthoogte en wijdte gelijk zijn aan die der overige over die sloot lig
gende bruggenonder toezicht van den gemeente-architect en tegen beta
ling van het recht van één gulden voor iedere brugten behoeve der
gemeente.
Aan HH. Burgemeester en De Commissie van Fabricageenz.
Wethouders.
N". 38. Leiden, 27 Februari 1879.
Onder verwijzing naar nevensgaand rapport der Commissie van F'abricage
stellen wij Uwe Vergadering voor de vroeger aan G. J. Rollandet verleende
vergunning, tot het plaatsen van een schuitenhuis in de Binnenvestgracht,
om de daarbij vermelde redenen in te trekken onder de voorgestelde be
palingen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
Aan den Gemeenterrfad van Leiden.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen Regenten van het Gerefor
meerd Minnehuis, er in het jaar 1862 aan den beer Rollandet tot weder-
opzeggens vergunning is verleend tot het plaatsen van een schuitenhuis,
tegen den walkant van den tuin van genoemd gestichtdat genoemde heer
de stad heeft verlaten en daarvan geen gebruik meer maakt, dat genoemd
schuitenhuis zeer hinderlijk is bij het aan- en afvoeren van brandstoffen en
andere benoodigdheden redenen waarom zij zich tot UEd. Achtb. wenden
met beleefd verzoek genoemde vergunning in te trekken en de wegruiming
te gelasten.
'tWelk doende,
Namens Regenten voornoemd
Leiden, 4 December 1878, W. Werst, Voorzitter.
C. J. Van Hoeken, waarn. Sec.