5
De voordracht wordt Bonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Ik geef thans het woord aan deD heer Cock die het
gevraagd heeft.
De heer Cock. Ik wensch het woord naar aanleiding van eene mededee-
ling, in den aanvang dezer zitting door u, mijnheer de Voorzitter! gedaan,
enkel om niet geacht te worden hetzij goedkeuring hetzij afkeuring omtrent
die mededeeling te kennen te hebben gegeven. Door stil te zwijgen zou
ik geacht kunnen worden mijne goedkeuring er aan te hebben geschonken,
niettegenstaande ik volmondig moet bekennen op het oogenblik volkomen
onvoorbereid te zijn om er een oordeel over te vellen. De werkelijk be-
langrijke mededeeling, door u in den aanvang der zitting gedaan, is dat,
altijd op mijn gehoor afgaande, want schriftelijk is ons van deze belang
rijke zaak hoegenaamd niets medegedeeld, door het Dagelijkscb Bestuur
eene commissie is in het leven geroepen en benoemd om het bij te staan
bij de toepassing der inkomsten belasting. Ik stel op den voorgrond dat
ik de wenschelijkheid van het aanwezig zijn van eene dergelijke commissie
geheel buiten bespreking wensch te laten, zoodat de twijfel, dien ik zal
opperen, dat punt hoegenaamd niet betreft; ik wil zelfs verder gaan en
atiirmeeren dat, als er mogelijkheid bestond de inkomstenbelasting te ver
beteren eene dergelijke Commissie daartoe wel aanleiding zou kunnen ge
ven. De twijfel, dien de zoo even gedane mededeeling bij mij heeft doen
ont-taanbetreft dan ook alleen de wijze, waarop die Commissie is in het
levtu geroepen, en de wijze van benoeming en zamenstelling harer leden.
Twee hoofdredenen van twijfel zijn bij mij opgerezen. Ten eerste, of wel
in verband en in overeenstemming met geest en letter van art. 54 der Ge
meentewet eene benoeming van duadanigen aard mag uitgaan van Burg. en
Weth. en niet zou moeten uitgaan van het initiatief van den Raad.
Ten tweede, of daar die Commissie zal dienen om het Dagelijkscb Bestuur
bij te staan in het beheer van een tak van gemeentelijke huishouding,
gelijk de Gemeentewet die verstaatin die Commissie wel zitting mogen
hebben personenniet-leden van den Raad. Een derden meer algemeenen
grond van twijfel put ik nog uit de omstandigheid, dat het mij bekend is,
dat toen eene dergelijke, niet volkomen gelijksoortige, commissie in Amster
dam is benoemddit aanleiding heeft gegeven tot heel veel heen en weer
geschrijf door bevoegde beoefenaars van publiek recht over de geldigheid
van dien maatregel. Ik heb dus twee geformuleerde en één zeer algemeenen
grond voor twijfel. Ik wensch mij echter mijn oordeel over deze drie
punten voor te behoudenwant ik herhaal bet ik ben geheel on
voorbereid en de gedane mededeeling is voor mij geheel nieuw. Mocht
het mij bij nader onderzoek blijken, dat ten deze niet gehandeld is, gelijk
de Gemeentewet het wil, dan reserveer ik mij daarop later terug te komen.
lk^ voeg er intusschen terstond bij dat ik zeer goed weet dat er hier in
Leiden verscheidene commissiën bestaan, waarin niet-leden van den Raad
zitting hebben, zooals die voor het museum in de Lakenhal, die voor bet
Werkhuis, die voor de Bank van Leening. Maar ik meende, dal nie toe
stand geoorloofd was, omdat het daar inrichtingen geldt, welker beheer
in den zin van art. 54 der Gemeentewet niet behoort tot een bepaalden
tuk van de huishouding der Gemeente, iets wat zeer zeker van plaatselijke
belastingen moeijelijk kan gezegd worden. Doch deze laatste opmerking
«lucht» voor zooverre mijn tweede punt van bezwaar betreft.
De Voorzitter. Ik ben het volkomen eens dat eene commissie, door
den heer Cock bedoeld valt onder art. 54 der Gemeentewet. Maar wij
hebben zoodanige commissie niet verlangd. Verlangden wij die, dan zou
den wij daartoe het initiatief genomen hebben. De tweede alinea van het
art. zegt toch duidelijk: «Hij (de Raad) kan insgelijks, doch alleen op
voordracht van Burg. en Weth., aan vaste commissiën zijner leden opdra
gen Burg. en Weth. in het beheer van bepaalde takken van de huishou
ding der gemeente bij te staan." Wij hebben echter gemeend dat het juist
wenschelijk ware eene commissie te benoemen van verschillende personen
der burgerij, en hebben niet getwijfeld aan onze bevoegdheid daartoe, noeh
gemeend daarmede in strijd met den geest van de Gemeentewet te handelen.
De Commissie, waarvan ik de eer had u de zamenstelling mede te deelen
strekt om Burg. en Weth. de noodige voorlichtingen te verschaffen.
De heer Cock. Ik herhaal dat ik geen oordeel wil uitspreken over de
gedane mededeelingom de goede redendat ik daartoe op het oogenblik
niet in staat ben. Ik heb alleen gesproken om te voorkomendat mij
anders wellicht de gelegenheid zoude afgesneden zijn van op de zaak later
terug te komen. Twijfel is in deze bij mij ontstaan en blijft ook na het
gezegde bij mij bestaan; omtrent de juistheid daarvan hoop ik mij nader
te vergewissen. Die twijfel betreft speciaal de vraag, of de wijze, waarop
de bedoelde Commissie is in het leven geroepen en waarop zij is benoemd
en samengesteldwel geheel in overeenstemming is met geest en letter
van de Gemeentewet, meer in het bijzonder van art. 54 dier Wet.
De heer Le Poolb. Ook mij heeft uwe mededeeling, mijnbeer de Voor
zitter omtrent de benoeming der bedoelde Commissie verrastaange
naam of onaangenaam ik weet eigenlijk niet hoe ik het noemen moet.
Evenmin als de heer Cock wil ik mij thans in de quaestie van het recht
van benoeming verdiepen. Alleen wensch ik eene opmerking te maken
namelijk dat de Raad bij hoofdstuk IV der begrooting 1879, onder volgn.
110 «Kosten van invordering der plaatselijke belastingen", waar ik tegen
heb gestemd, nog geen drie maanden geleden beslist heeft, dat voor hulp
aBn personeel bij het opmaken der kohieren ƒ1325, verminderd met f 325,
dus f 1000 zou worden uitgetrokken. Ik wenschte wel te weten ot die
oude geheime Commissie van bijstand nu nog zal blijven bestaan, en de
daarvoor uitgetrokken som nog zal uitgegeven worden.
De Voorzitter. Ik wensch u te doen opmerken dat gij geheel en al
in dwaling verkeert. De som is niet op de begrooting gebracht om de
leden eener Commissie te defraieerenmaar ter bekoming ven inlichtingen
en opgaven, zooals uit de rekening zal kunnen blijken. Eene commissie
als door den beer Le Poole bedoeld is mij niet bekend.
De heer Le Poole. Ik dank u voor de gegeven inlichtingen.
Niets meer aan de orde zijndewordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBK.