II
85
XVI. Vtrzoek can Dr. G. Zaalberg, om ontslag als stads-genecsheer.
(Zie Ing. St. n°. 243.)
Wordt evenzeer eervol verleend.
XVII. Voordracht betrekkelijk de begrooting voor 1879.
(Zie Ing. St. n°. 244).
De Voorzitter. Het voorstel, thans aan de ordestrekt om aan de Gedep.
Staten eenige inlichtingen te gevenvan den volgenden inhoud
De Secretaris leest die inlichtingen voor.
De Voorzitter. Ik stel voor dienovereenkomstig aan de Gedep. Staten te
antwoorden wat den eersten post betreft.
Do tweede post betreft de onvoorziene uitgaven. Burg. en Weth. stellen
voor n". 148, Onderstand, vervoer- en verpleegkostente doen vervallen
uit de bij n°. 179 ter overschrijving aangewezen artikelen. Naar aanleiding
van eene van de Gedep. Staten ontvangen opgave betrekkelijk de kosten van
het huis van bewaring, zal die som met ƒ60 moeten worden verminderd.
Verlangt nog iemand hierover het woord
De heer Goudsmit. Ja, mijnheer de Voorzitter, ik verlang het woord,
om terug te komen op het zooeven genomen besluit. Voor het in de sectiën
brengen van de voordracht tot wijziging van de verordening tot heffing van
plaatselijke belasting is zooveel te zeggendat ik niet kan begrijpen waarom
wij dezen weg niet zouden inslaan. Elk punt zal tot bedenking aanleiding
gevenzoodat de verordening niet beter kan behandeld worden dan in de
sectiën, waarin de leden elkander inlichtingen kunnen geven en hunne be
denkingen mededeelen. Nu reeds heb ik vele cijfers zien groepeeren en
argumenten hooren aanvoerendie van onmiskenbaar gewicht zijn in één
woord elk punt der verordening zat eene langdurige beraadslaging noedig
makendie onmogelijk in eene openbare vergadering zal kunnen worden ge
voerd. Ik druk dus mijne medeleden ten ernstigste op het hart niet onbe
dacht eene beslissing te nemen waarover wij later berouw zullen hebbenen
ik stel mitsdien alsnog voor op het genomen besluit terug te komen en de
verordening in de sectiën te onderzoeken.
De heer Van der Lith. Ik heb niet het woord gevraagd om op te
merken dat het onderwerp, thans door den heer Goudsmit besproken, niet
aan de orde ismaar om aan de Commissie van Financiën te vragen of de
pust, waartegen nu door de Gedep. Staten bezwaar wordt gemaaktniet reeds
sedert jaren op de begrooting voorkomt.
De Voorzitter. Ja, mijnheer Van der Lith, thans wordt voor het eerst
aanmerking gemaakt.
De heer Van der Lith. Het was mij juist alleen maar te doen om dit
te constateeren.
De voordracht betrekkelijk de begrooting wordt hierop met algemeene
stemmen aangenomen.
De Voorzitter. Ik moet bezwaar maken om terng te komen op bet
straks door den llaad genomen besluit, waartoe nu door den heer Goudsmit
een voorstel is gedaandaargelaten het bezwaar dat door eene behandeling
in de sectiën de belasting niet in tijds in werking zou kunnen komen.
De heer Van der Litii. In één opzicht ben ik den heer Goudsmit dank
baar dat hij op de zaak terugkomt. Het geefi mij gelegenheid te verkla
ren dat ik tegen het onderzoek in de sectiën stemde, omdat ik voorzag dat,
geschiedde dit wel, de herziening niet met het volgend jaar in werking kon
worden gebrachten het zaak is de nu reeds opgemerkte feilen ten
spoedigste te herstellen. Overigens kan niemand meer dan ik verlangen
dat de zaak a tète reposèe worde behandelden dat er zooveel licht als
mogelijk worde aangebracht.
De heer De Fremerï. Ik wensch nog op te merken dat bij de vast
stelling van vroegere verordeningen eerst twee maanden na het besluit de
afkondiging kon plaats hebben. Wanneer nu tot eene bespreking in de
sectiën wordt beslotenvrees ik dat de verordening te laat gereed zal zijn
om de wijzigingen voor het volgende dienstjaar toe te passen.
De heer Scheltema. Ik dacht wel dat als bezwaar tegen het voorstel
zou worden aangevoerddat de wijziging der verordening eene spoedige be
handeling vordertmaar daartegenover wensch ik te stellendat hef ver
krijgen van een werkelijk goede belasting van zooveel gewicht isdat dit
ruimschoots tegen eenig uitstel kan opwegen. Al zou ook een uitstel van
een maand noodig zijn,'dan zou dit bezwaar niet overwegend zijn. Het
belang der zaak weegt, naar mijn gevoelen, zwaarder dan eene iets vroegere
inwerkingtreding. Het ware overigens wenschelijk geweest dat het voor
stel van Burg. en Weth. vroeger was ingedienddan had het nu niet
zoo overhaast afgedaan behoeven te worden.
De Voorzitter. De Gemeenteraad heeft het reglement van orde vast
gesteld. Ik zal in omvraag brengen, of art. 14 van dat reglement geen
beletsel is om op het genomen besluit terug te komen.
De heer Cock. Het is voor mij gelijk. Wanneer gij, mijnheer de Voor
zitter, de volgende vergadering tegen Maandag belegtdan kan de heer
Goudsmit weder hetzelfde voorstel doen en dan verhindert de letter van het
reglement niet meer dat het worde aangenomen. Ik stem toe dat men de
letter van ons reglement beter dient wanneer wij heden niet op het besluit
terugkomen, maar is het ernst om deze zaak ernstig te onderzoeken, dan,
geloof ik, kan art. 14 van het reglement geen beletsel zijn.
De heer De Laatvde Kanter, Ook ik moet mij tegen een onderzoek
in de sectiën verklaren. De voorname reden waarom dit wordt voorgesteld
blijkt uit de discussie} men wil n. 1. aan de voordracht verschillende andere
punten vastknoopen en dus in de sectiën eigenlijk over iets anders beraad
slagen dan daar aan de orde zal zijn. O. a. heb ik hooren gewagen van
het benoemen eener commissie, om Burg. en Weth. ter zijde te staan.
Wanneer het voorstel wordt aangenomen, dan zal, naar het mij voorkomt,
het onderzoek zich moeten bepalen tot het voorstelzooals het aan de orde
is gesteld. Anders zal er geeoe eenheid heerschen bij het onderzoek en in
de eene sectie zal waarschijnlijk over geheel andere zaken worden gediscus
sieerd dan in de andere. Wil men een onderzoek van wijdere strekking,
dan beginne men met daartoe voorstellen in te dienen, opdat wij allen
vooraf weten waarvoor wij c. q. in de sectiën bijeen zullen komen.
Zitting verslag 1878.
De heer Goudsmit. Ik moet hierop antwoorden dat ik mij daarover nu
niet wil uitlaten. Wat wij zullen doen zal van het onderzoek afhangendan
eerst kan blijken wat er moet worden gedaan. Ik voor mij verlang meer
licht, het ligt niet aan mij dat ik nog niet op de hoogte ben en dat andere
leden vlugger zijn dan ik. Voor mij zijn voorbereiding en voorlichting on
ontbeerlijk.
De Voorzitter. Wanneer nu niemand meer het woord verlangt, stel
ik voor art. 14 van het reglement van orde te handhaven en het geno
men besluit te bestendigen.
In stemming gebracht, wordt dat voorstel aangenomen met 11 tegen 7
stemmen.
Tegen stemden: de heeren Suringar, Goudsrnit, Verster, Scheltema,
CockObreen en Van der Lith.
De heer Wilhelmy Damsté had de vergadering verlaten.
XVIII. Voordracht tot verkoop van het zoogenaamde Fooiershuisje.
(Zie Ing. St. no. 245.)
Wordt zonder stemming goedgekeurd.
XIX. Voordracht aangaande de geldleening.
De heer Cock. Ik moet mijn leedwezen betuigen dat deze voordracht,
die zonder twijfel kan gezegd worden bij uitnemendheid van financieelen
aard te zijnniet in handen der Commissie van Financiën is gesteld ge
weest. Mij is ten minste van haar geen rapport bekend geworden.
De Voorzitter. Ik ben bereid het rapport, dat eerst gisteren is inge
komen te doen voorlezen.
De Secretaris leest daarop bet rapport voor.
De heer Hartevelt. Bij de Commissie van Financiën was de vraag
reeds gerezen of ten aanzien van eene aflossing van 1 pCt. geene aanmer
king van de Gedep. Staten zou te wachten zijn. Ik voor mij had liever ge
zien dat bepaald was dat f 2500 of ƒ3000 jaarlijks zou worden afgelost;
maar de meerderheid meende, dat, mocht er bedenking zijn van de zijde
van de Gedep. Stateuwij die moesten afwachten. Thans zal een bedrag van
2{ pCt. op de begrooting dienen gebracht te worden.
De Voorzitter. Ik kan hier nog bijvoegen dat dit als minimum zal
worden gesteld en dat zeer waarschijnlijk nog meer zal kunnen worden
afgelost.
Niets meer aan de orde zijndewordt de vergadering gesloten.
Kitting wan Maandag 16 December 1818,
geopend 's namiddags te half twee.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler.
Te behandelen onderwerp:
Voordracht tot wijziging van de verordening tot heffing van eene plaat
selijke directe belasting. (237)
Tegenwoordig de heeren Librecht LezwijnHarteveltDe Fremery
Suringar, Van Hettinga Tromp, Le Poole, Wilhelmy Damsté, Eigeman,
Verster, Scheltema, Cock, Obreen, d'Aumerie, Van HeukelomVan der
Lith, Van Wensen, De Laat de Kanter, Driessen Juta, Du Rieu, Van
ItersonGoudsmit en Van den Brandeler.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
12 dezer worden gelezen.
De Voorzitter. Heeft een der leden ook aanmerking op de notulen P
De heer Hartevelt. Behoort ook niet vermeld te wordendat door
het geachte lid dezer vergaderingden heer Goudsmithet voorstel is
gedaan om terug te komen op het besluit, weinige minuten te voren ge
nomen om de belasting-voorstellen niet in de sectiën te onderzoeken
m. a. w. art. 14 van het reglement van orde in deze niet toe te passen
Ik heb dat niet hooren voorlezen.
De Voorzitter. Ik verzoek den Secretaris dit alsnog voor te lezen.
Nadat hieraan voldaan is, worden de notulen goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Dispositie van de Gedep. Staten, van 9/12 December jl.G.S. n*.50,
houdende goedkeuring van het Iste suppletoir kohier der plaatselijke directe
belasting, dienst 1878.
2°. Dispositie als voren, van 9/12 December jl.G. S. n°. 62/2, hou
dende goedkeuring van het raadsbesluit van 21 November jl.tot af- en
overschrijving op de gemeente-begrooting, dienst 1878.
Deze worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van Eduard Polanoom afschrijving van plaatselijke directe
belasting, dienst 1878, van den aanslag van wijlen Dr. M. Polano.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te stellen in handen
van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën.
2°. Verzoek van Mej. J. A. Knotter geb. Mulder, om in aanmerking
te komen voor de betrekking van stads-vroedvrouw.
3°. Verzoek van Dr. G. De Jager Meezenbroekom benoemd te worden
tot lecraar aan de gemeente-instelliugen voor hooger en middelbaar onder
wijs alhier.
4°. Verzoek van R. Fuik Rz., om een hardsteenen stoep te leggen voor
zijn huis aan den Nieuwen Rijn hoek Uiterstegracht.
5°. Verzoek van H. C. F. Couwenbergom concessie voor den aanleg
van een stoom-tramway van den Haag naar en in deze gemeente.
Dit stuk is van den volgenden inhoud