69 De heer Van Iterson. Ik dank den geachten wethouder-commissaris zeer. Als ik meer mocht vragenzou ik niet alleen willen verzoekeu dat hij zijn invloed in de toekomst deed gelden, maar dat hij ook pogingen aanwendde om zooveel mogelijk verandering gebracht te krijgen in den bestaanden toestand. Ik houd dien voor zeer verkeerd. No. 100 wordt hierop goedgekeurd. No. 101. Bijdrage van de gemeente in de kosten van het aanleggen eener duinwaterleiding f 22500. De heer Wilhelm y Damsté. In de sectie-vergadering heb ik bezwaar gemaakt tegen dezen postop grond dat naar mijne meening de duinwater- maatschappij niet voldoet aan de verplichting haar opgelegd bij art. 5 der concessie. Krachtens dat artikel toch is zij verplicht pijpen te leggen daar waar zulks wordt verlangd, mits door belanghebbenden eene opbrengst van het waterverbruik wordt gegarandeerd tot een bedrag van minstens 10 pCt. der aanlegkosten. Het is mij bekend, dat men in de Nieuwe Sociëteit water verlangde en dat commissarissen dezer sociëteit onderhandelingen hebben gevoerd over de levering van duinwater, maar dat deze zijn afgesprongen op den eisch van de maatschappij, dat de aanlegkosten door de sociëteit zouden worden betaald van het Rapenburg af tot het sociëteitsgebouw. Die aanleg zou p. m. f 80 a f 90 kosten. En nu geloof ik toch, dat het niet denkbaar is dat het waterverbruik van eene sociëteit met ruim 100 leden slechts Sa f 10 'sjaars zou bedragen. Dat zal, denk ik, wel het dub bele zijn. Zooals ik in art. 5 leesmoet de maatschappij aan de sociëteit den aanleg leveren. Is deze mijne opvatting onjuist, dan zal ik mijne stem aan het artikel geven; is zij juist, dan moet ik mijne goedkeurende stem daaraan onthouden. De heer De Laat de Kanter. Ik begin met te herinneren aan hetgeen in de memorie van antwoord is gezegd. Er zijn noch bij het gemeente bestuur noch bij den commissaris-voorzitter klachten gekomen en het is dus moeielijk een enkel geval, op eene zoo algemeen gestelde aanklacht, te heoordeelen, zonder op de hoogte van de zaak gesteld te zijn. De heer Damsté heeft medegedeeld, welk geval hij bedoelde en welke zijne opvatting is van art. 5 der concessie. Dat artikel 5 verplicht concessionarissen om volgens in te dienen plannen, 20 kil. pijpen in de gemeente te leggen, en in de volgende alinea leest men: «-Wanneer het in de eerste alinea be doeld pijpennet is voltooiddan zijn concessionarissen verplicht met het leg gen van pijpen voort te gaan daar waar zulks wordt verlangd mits alsdan door de belanghebbenden eene opbrengst van het waterverbruik wordt ge garandeerd tot een bedrag van minstens 10 pCt. der .aanlegkosten van be doelde pijpen.' Brengt men de tweede alinea in verband met de eerste, dan kan men bezwaarlijk daaruit het gevolg trekken dat de maatschappij bij ieder, die 10 pCt. waterverbruik garandeert, eene pijp naar zijn buis moet laten brengen. In alinea 1 wordt gesproken van het leggen van buizen in de straat; de 2de alinea doelt klaarblijkelijk op eene uitbreiding van het pijpennet. Doch zelfs al namen wij aan, dat het bestuur der Nieuwe Socië teit gelijk bad, dari wil ik gevraagd hebben, wat men verstaat door eene garantie van 10 pCt. Wil dat zeggen, dat de sociëteit volstaan kan met zich voor één jaar te verbinden om voor f 8 water te verbruiken voor den aanleg van eene pijp die f 80 kost P Men kan dat niet als garantie be schouwen. Daarvoor zou men zich minstens dienen te verbinden voor een 10 tal jaren b. v.en dan is de maatschappij nog van zeer slechte conditie. De zin van de alinea is blijkbaar deze: wil men in een straat, waar nog geen buizen gelegd zijn, pijpen aangelegd hebben en een waterverbruik van minstens lOpCt. der aanlegkosten garandeeren, dan zal de maatschappij het pijpennet uitbreiden, omdat een verbruiker andere verbruikers medebrengt. Zelfs eene garantie voor 10 jaar geeft nog geene behoorlijke vergoeding van de aanlegkosten want na dien tijd zijn de pijpen niets meer waard en zal de maatschappij eene groote schade lijden; zij ontvangt dan 5 pCt. rente en 5 pCt. afschrijvingskosten, zoodat zij na 10 jaar haar kapitaal terugheeft en dus ten slotte 10 jaar renteverlies lijdt en daarenboven gedurende dien tijd gratis water heeft verstrekt. De heer Wilhelmy Damsté. Mag ik daarop antwoorden, mijnheer de Voorzitter! dat ik den eisch om het waterverbruik 10 jaar te garandeeren zeer billijk vindP Maar ik heb hier een voorbeeld genoemd, en ik weet er meer, dat de maatschappij niet dien eisch stelt, maar zegt: gij moet den geheelen aanleg betalen. En dat keur ik af. Indien de maatschappij eischte dat voor de levering een garantie van 10 jaar noodig was, daar tegen zou ik geen bezwaar hebben. Maar anders is art. 5 der concessie een doode letter. Ik zal daarom tegen dezen post stemmen. De heer Van der Lith. Als wij nu het artikel aannemen, mijnheer de Voorzitter! zouden wij implicite geacht kunnen worden tegen het denkbeeld van den heer Damsté gekant te zijn. Dit nu is, wat mij althans betreft, werkelijk het geval niet. Bij mij bestaat het denkbeeld dat de maatschappij verplicht is den aanleg voor eigen rekening te nemen, mits men haar ga- randeere het gebruik des noods gedurende een zeker aantal, later te bepa len jaren. Maar mijns inziens heeft de maatschappij niet het recht te doen, gelijk zij nu schijnt te doen, en te zeggen tegen de aanvragers: maakt gij den aanleg zelf. Als ik dus nu stem voor dezen post, dan doe ik dit met dit voorbehoud dat ik mij niet verzet tegen het denkbeeld door den heer Damsté geuit. De heer Du Rieu. Het doet mij genoegen dat de heer Van der Lith dezelfde opinie heeft als de heer Damsté. Ook ik geloof dat de bedoeling van art. 5 geen andere is geweest dan gelijk de heer Damsté die heeft aangegeven. De heer Driessen. Ik wenschte hetzelfde te zeggen. De maatschappij is, naar bet mij voorkomt, verplicht den aanvragers een som te noemen, waarnaar de garantie gerekend moet worden. Maar als men haar vraagt: hoeveel zal de aanleg kosten? dan zegt zij: dit kan ik niet vooraf bepalen. De Voorzitter. Vlij hebben het voorrecht een commissaris van de maatschappij in ons midden te zien. Ik zou hem wel willen verzoeken de gedane opmerkingen bij de maatschappij te bespreken. De heer De Laat de Kanter. Die commissaris mist een voorrecht, dat de leden van dezen Raad schijnen te hebben namelijk dat er klachten tot hem komen. Ik heb maar ééne klacht ontvangeD. Die is schriftelijk behandeld en daarin is voorzien; het gold het woonhuis van ons geacht Zitting verslao 1878. medelid, den heer Obreen. Andere klachten zijn niet tot mij gekomen. A s de mensehen werkelijk reden tot klagen hebben en de een gaat naar ditde ander naar dat raadsliddan moeten zij zich later niet verwonderen dat er geen gevolg aan gegeven wordt. Ik ben bereidals er bezwaren bestaan, ze te onderzoeken, maar dan dienen ze wel in de eerste plaats tot mij te komen. r De heer Wilhelmy Damsté. Mag ik vragenof de geachte Wethouder ooK onkundig is van de gevoerde correspondentie tusschen Dr. Rogge en de duinwatermaatschappij? De heer De Laat de Kanter. Ik ben niet onkundig van die corres pondentie. Ik weet niet, of ze den leden zeer zal interesseeren, maar nu er over gesproken wordt, moet ik daaromtrent toch eene korte explicatie geven. Het huis van den heer Rogge staat aan de Oude Vest. De heer Kogge heeft voor zijn gemak (zijn huis is het tweede van een hoek) in plaats van de aansluiting op de Oude Vest te laten brengen door zijn voorhuis wat voor f l recognitie gedaan wordt, die laten brengen door de steeg ïeen door perceelen die bem toebehoorenen zoo terug in zijn huis. Daarna is met hem eene correspondentie gevoerd over de kosten. Niemand zal toe willen ben-eren dat op die wijze de aanleg anders kan komen dan voor rekening der bewoners. Ik heb hetzelfde in mijn huis laten doen. Maar het is met in mijne gedachten opgekomen de kosten voor rekening der maatschappij te willen laten. Toen ik de aanmerking las in het verslag heb ik mij geïnformeerd wat de bedoeling was, en of er klachten waren, maar ik wil er wel bijvoegen dat ik dit in het vervolg niet weer zal doen. Als men vermeent klachten te hebben, men richte zich dan tot het Dage- lijksch Bestuur of tot mij, waar ze thuis behooreu. Van dergelijke in algemeene termen geuite klachten zal ik in het vervolg geene notitie meer nemen. De heer Wilhelmy Damsté. Ik wensch daarop nog even te antwoorden dat ik volstrekt met een klacht heb overgebracht. Niemand is bij mij geweest om te klagen. Ik heb alleen gemeend feiten te moeten releveeren in het algemeen belang. Wij hebben nu de duinwatermaatschappij no°- eenigszins in handen door de rentegarantie. En nu heb ik de zaak alleen ter tafel willen brengen, omdat mijns inziens de maatschappij eene verkeerde uitlegging heeft gegeven aan art. 5 der concessie. Niemand heeft echter klachten bij mij ingediend. Ware dit het geval geweest, ik zou de vrijheid genomen hebben de klagers naar den President-Commissaris of Burg. en Weth te verwijzen. Het spijt mij werkelijk dat de maatschappij zoo moeielijk is en daardoor vele ingezetenen tegenhoudt van het water gebruik te maken en dat terwijl verscheidene burgers de maatschappij steunden. onder anderen en meer van mijne vrienden deden de leiding bij ons aanleggen, zonder bepaalde* behoefte er aan te hebben. De maatschappij schijnt te weinig te letten op den toestand van Leiden en te veel Arasterdam voor oogen te hebben. Hoe gemakkelijker de maatschappij is, hoe meer deelnemers zij zal krijgen en hoe minder dan ook vanzelf de rente^arantie wordt. Misschien zijn wij er dan met een jaar of vier, vijf geheefaf. De beer Hartevelt. Ik zal voor dezen post stemmen. Het doet mij genoegen dat de zaak is gereleveerd. De interpretatie toch, aan art. 5 door den Wethouder van Fabricage gegeven is niet de mijne. Er staat niets van 10 jaar in. Het kan goed zijn dat zoodanige nadere bepaling worde gemaakt; maar zoolang zij er niet in staat zijn commissarissen der sociëteit hier. bedoelddunkt mij, volkomen in hun recht. Is de redactie van het artikel niet goedlaat de maatschappij zich dan tot ons. wenden om ver andering. Maar het gaat niet aan te zeggenzooals de maatschappij deed gij moet de kosten betalen. Natuurlijk bedoel ik volstrekt niet onzen Com missaris een verwijt te maken, vooral niet wanneer de klachten niet ter zijner ooren zijn gekomen. De heer De Laat de Kanter. Wat is garantie, zou ik willen vragen? De maatschappij legt het woord reeds zoo beperkt mogelijk uit, als zij aan neemt een garantie van 10 jaar om haar geld voor den aanleg terug te krijgen. Als iemand zich verbindt voor een jaar water te gebruiken, kan men dat toch waarlijk geen garantie heeten. Ik althans zou het dien naam niet durven geven. De heer Goudsmit komt ter vergadering. De heer Juta. Ik kan volkomen instemmen met hetgeen de heer Har tevelt zooeven heeft aangevoerd. Ik had ongeveer hetzelfde willen zeggen en wil er nog bijvoegen dat, als men al in Amsterdam een dusdanig artikel in dien zin wil uitleggen, die uitlegging nog niet voor ons geldt. De lieer Cock. Een enkel woord, mijnheer de Voorzitter! Ik zal gaarne voor dezen post stemmen, doch onder hetzelfde voorbehoud als de heer Van der Lith. Ik hoor nu deze quaestie voor het eerst behandelen en het blijkt mij daaruit op nieuw dat men bij het opmaken van contracten niet te sekuur en te zorgzaam kan te werk gaan. Uit de voorlezing van art. 5 ik heb het niet voor mijmaak ik op dat er heel veel te zeggen is voor de lezing van den heer Damsté; maar ik wil ook niet ontkennen, dat voor de explicatie, door den Wethouder van Fabricage aan dit artikel gegeven, ook veel is te zeggen. Ik verkeer derhalve in onzekerheid, en zal daarom stemmen voor dezen post, onder het voorbehoud door den heer Van der Lith gemaakt, zoodat ik niet geacht wil worden daardoor aan de eene of de andere der twee voorgestelde lezingen de voorkeur te geven. De heer Van Iterson. Ik zal voor den post stemmen onder hetzelfde voorbehoud. De heer d'Aumerie. Ik eveneens. In stemming gebracht, wordt No. 101 onveranderd aangenomen met 10 stemmen tegen 1, die van den heer Wilhelmy Damsté. No. 102 wordt aldus goedgekeurd: Reinigen van riolen, stelsel Liernur 1760. Hoofdstuk II, in stemming gebracht, wordt met algemeene stemmen aan genomen. Hoofdstuk III. Kosten voor eigendommen welke de gemeente NAAR HET BURGERLIJK RECHT BEZIT, MET DE DESWEGE VERSCHULDIGDE LASTEN. No. 103 wordt aldus goedgekeurd: Onderhoud van huizen, torens, poor ten en dergelijke j 3060.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1878 | | pagina 8