65 Killing van Maandag 38 October 18!8, geopend 's namiddags te 1 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Te behandelen onderwerpen: 1®. Verzoek van J. E. Werner geb. Drechsler, om ontslag als onderwijzeres 1"« klasse, aan de meisjesschool der 2' klasse. (208) 2'. Begrooting der gemeente voor 1879. Tegenwoordig de heeren Verster, Scbeltema, d'Aumerie, Van der Litb DriessenVan ItersonVan Wensen, Hartevelt, De Laat de Kanter, Juta, Suringar, Van Hettinga Tromp, Le Poole, Wilhelmy Damsté, De Fremery, Du Bieu, Cock, Van Heukelora Goudsmit en Van den Brandeler. De heeren Van der ZweepObreenEigeman Krantz en Librecht Le- zwijn gaven kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 21 October 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter legt over: 1®. Adres van de Commissie van oppertoezicht en beheer over de Kweek school voor Zeevaart, houdende verzoek om den grond van de kweekschool in eigendom of voor 99 jaren in erfpacht te mogen hebben. 2®. Verzoek van F. O. De Vries, om een stoep te mogen leggen. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van Burg. en Weth. 3®. Adres van R. F. K. Van Gorkumom afschrijving van plaatselijke directe belasting voor 2 maanden. Overeenkomstig de voordracht wordt beslolen dit te stellen in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën. Aan de orde is: I. Verzoek van J. E. Werner geb. Drechsler, om ontslag als onderwij zeres 1ste klasse, aan de meisjesschool der 2de klasse. Met algemeene stemmen wordt dit ontslag eervol verleend. II. Begrooting der gemeente dienst 1879. De algemeene beschouwingen daarover worden geopend. De heer Cock. Een enkel woord, mijnheer de Voorzitter, dat ik eigen lijk gezegd riet vraag tot het voeren van algemeene beschouwingen, maar tot motiveering van mijne stem over deze begrooting. Ik behoef mijne geachte medeleden niet te herinneren, dat ik sinds een tal van jaren steeds mijne stem tegen de jaarlijksche begrooting heb uitgebracht. Ik deed dat op grond van het hoofdstuk «onderwijs". Mijne bescheiden meening was, dat in de gemeente Leiden aan het openbaar onderwijs eene uitbreiding werd gegeven, die verre overtrof de eischen door de schoolwet van 1857 gesteld. Ik meende, dat het bijzonder onderwijs daardoor werd bemoeielijkt, zoo niet onmogelijk gemaakt, tot groote schade van-de gewaarborgde vrij heid van het onderwijs. Dat was mijne meening en dat is zij nu nog. lot heden toe heb ik dan ook gemeend waar het zulk een gewichtig be zwaar gold, volkomen gerechtigd te zijn roijnê stem op grond daarvan aan de geheele begrooting te onthouden. Intusschen is er in dien stand van zaken onlangs eene groote verandering gekomen[door de totstandkoming in dit jaar van de nieuwe schoolwet men lette er wel opdat mijne bezwaren hoofdzakelijk het lager onderwijs betroffen eene wet, die, wat betreft den omvang en de uitbreiding, die zij aan het openbaar lager onder wijs geeften de eischendie zij dientengevolge aan de gemeenten gebie dend oplegt, nog veel verder gaat dan de wet van 1857. Mocht ik al het totstandkomen van deze nieuwe schoolwet in hooge mate betreuren, dit baat mij niets. De wet is eenmaal wet geworden en haar zijn allenniet het minst wij die hier zitten, gehoorzaamheid verschuldigd. Maar overschreed de inrichting van het openbaar lager onderwijs hier te Leiden en de be scherming daaraan gegeven mijns inziens aanmerkelijk de eischen en voor schriften van de wet van 1857, hetzelfde kan daarvan niet gezegd worden met betrekking tot de nieuwe wet, die veel verder gaat, en het zou mij inderdaad niet verwonderen, zoo die inrichting, door deze begrooting be stendigd bevonden werd nog ver beneden het peil te staan der voorschrif ten van de nieuwe wet. Nu weet ik wel, dat de nieuwe wet nog niet in werking is gebracht, maar ik meen, dat de invoering slechts een quaestie van tijd is. Zeker is het dat de geest der nieuwe wet reeds nu den ge- heelen toestand bebeerscbt. Wat op deze begrooting voorgesteld wordt, overschrijdt mijns inziens volstrekt niet de eischen der wet van 1878. Het zou derhalve niet behoorlijk, ja onplichtmatig, zijn, zoo ik thans uit kracht van mijne vroegere bezwaren mijne stem aan de begrooting ontzeide. Op dien grond kan ik dit jaar mijne stem aan de begrooting geven. De_ heer Verster. Ook mijne bezwaren tegen vorige begrootingen waren uitsluitend gelegen in het.hoofdstuk «onderwijs". Die bezwaren zijn thans, even als voor den heer Cockook voor mij opgeheven. Tot mijn leedwezen zal ik evenwel tegen deze begrooting moeten stemmen, omdat ik mij vol strekt niet vereenigen kan met de wijze waarop in deze gemeente de hoof delijke omslag wordt geheven. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. De beraadslaging wordt geopend over de UITGAVEN. Hoofdstuk I. Huishoudelijk bestuur. Afoeeling I. Bezoldiging, schrijfloonenpresentiegelden en reis- en ver blijfkosten, te genieten door de personen in het Uagelijksch Bestuur der gemeente werkzaam Nos. 69—62 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedde van den Burgemeester 3600; Idem van de Wethouders ƒ3000; Idem van den Secretaris ƒ3000; Idem van den Ontvanger 3000. j ZlTTINQVEHSLAO 1878. No. 63. Jaarwedden van de bouwkundigen en van de opzichters der ge bouwen, der wegen en dergelijke ƒ6205. De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft voorgesteld dit artikel te verminderen met ƒ100. De heer Hartevelt. Door Burg. en Weth. wordt voorgesteld eene traktementsverhooging van f 100 aan den opzichter der gemeentewerken 1ste kl.die thans 1000 heeft, en dus diens bezoldiging op ƒ1100 te brengen. De Commissie van Financiënhoewel ïij van oordeel is, dat enkele van de voorgestelde traktements verhoogingen van ambte naren wenschelijk kunnen geacht worden acht event^I het tegenwoordig oogenblik daarvoor niet geschikt. Alle uitgaven, die niet dringend nood- zakelijk zijnwenscht zij van de begrooting geschrapt te hebbenmet het oog op het hooge cijfer van onzen hoofdelijkcn omslag. De Commissie sielt voor dezen post met 100 te verminderen. De heer De Laat de Kanter. Ik zal weinig behoeven le zeggen tot verdediging van het voorstel. Het heeft, zooals uit het sectieverslag ge bleken is, vrij algemeenen bijval gevonden. Zelfs de Commissie van Finan ciën ontkent niet wij hebben dit zoo even van den heer Hartevelt ge hoord dat de verdiensten van den titularis hem op verhooging van zijne jaarwedde aanspraak geven. Nu ontken ik niet de mogelijkheid, dat de hoofdelijke omslag iets hooger zal zijn dan die van het loopetide jaar- maar als de voorstellers van het amendement erkennen dat de verhoo»ing verdiend is, geloof ik niet, dat de toestand van de financiën van dien aard is, dat wij eene welverdiende traktements verhooging aan den titularis moeten onthouden. Ik meen daarom de aanneming van het amendement te moeten ontraden. De heer Le Poole. Hoewel ik de bezuinigingsvoorstellen der Commissie van Financiën zeer waardeer, zal ik toch ten opzichte van sommige trakte ments-verhoogingen niet met haar mee kunnen gaan, ook niet ten aanzien van de onderhavige. Ik geloof dat dezen opziener eene verhooging toekomt. Ik zal dus voor het voorstel van de Commissie van Fabricage stemmen, maar voeg er den wenseb bij dat vooral in den morgenstond op de werk lieden in dienst der gemeente wat het oog worde gehouden. De heer Scheltema. Ook ik zal steramen tegen het voorstel der Com missie van Financiën. Ik ben de eerste om le erkennendat de financiën der gemeente niet in een besten toestand verkeeren. Ik geloof evenwel dat die toestand niet van dien aard is om eene welverdiende verhooging, die onder gewone omstandigheden zou worden verkregen, niet toe te staan.' Door eene dergelijke bezuiniging zal ook de financieele toestand niet ver- beteren. Afgescheiden daarvan moet, m. i.beoordeeld worden of de ver diensten van een ambtenaar hem al dan niet aanspraak geven op verhooging van traktement. Vroeger was de Raad wel eens wat vrijgevig in het toe kennen daarvan; ik zou niet wenschendat nu een verdienstelijk ambtenaar eene verhooging van wedde, die alleszins billijk is, niet kreeg op grond van den ongunstigen toestand der financiën. De Voorzittir. Ook ik heb met leedwezen het voorstel der Commissie van Financiën gezien, betrekkelijk de door Burg. en Weth. voorgestelde verhoogingen der jaarwedden van enkele ambtenaren. Het doet"mij in zoover genoegen, dat bij baren ijver, om de posten niet te verhoo«en, de Commissie niet zoover gaat, dat zij daarop geene enkele uitzondering'toeiaat. Ten aanzien toch van den te benoemen derden leeraar in de wiskunde aan het Gymnasium wordt, blijkens haar rapport, geen bezwaar tegen het voorstel eener verhooging van 400 aangevoerd. Wellicht vindt deze uitzondering haar grond daarin dat het moeielijk zal zijn voor het vroeger uitgetrokken cijfer een geschikt docent aan die inrichting te verbinden. Geldt zoodanig motief niet evenzeer voor ambtenaren, die zich door ijver en nauwgezette "plichts betrachting die verhooging van jaarwedde hebben waardig gemaakt P Zal men voor de tegenwoordige bezoldiging een zoo geschikt en ervaren opzichter kunnen krijgen? Ik betwijfel het. Een en ander moet noodwendig daartoe leiden, dat wij onze beste ambtenaren zullen verliezen. Het zal mij ge noegen doen, indieu dit voorstel tot traktements verhooging de goedkeuring van den Raad zal verwerven. De heer Hartevelt. Wanneer de meerderheid tot mijn spijt zal be slissendat aan den opzichter ƒ100 meer zal worden gegeven, zal de Commissie van Financiën in dat besluit moeten berusten. Ik misgun den man die ƒ100 niet, maar ik meen dat wij op een gevaarlijken weg zijn door aan te nemen het stelsel, door onzeD geachten Voor?itter vooropgesteld. De verdiensten van andere ambtenaren voor wie mede eene verhooging wordt voorgesteld, zullen breed worden uitgemeten de sommen zullen geling worden genoemd en wij blijven ieder jaar bij iedere nieuwe begrooting met dergelijke aanvragen bedreigd. Spijker zal het misschien meer verdienen dan een ander, maar wij hebben als algemeeneD maatregel voorgesteld geen enkele verhooging toe te staan om niet onaangenaam tegenover anderen te zijn. De Voorzitter. Het spreekt van zelf dat dit besluit niets praejudicieert. De voorstellen tot verhooging der overige jaarwedden worden door Burg.' en Weth. gehandhaafd, op groud van de verdiensten van de betrokken ambtenaren. De heer Scheltema. Ik weiftch den heer Hartevelt te doen opmerken, dat hij alle verhoogingen over één kam scheert. Daarmede kan ik niet in stemmen. Men moet onderscheid maken. Er zijn verhoogingen voorgesteld, waarmede ik mij niet, andere, waarmede ik mij wel kan vereenigen. De heer Van Iterson. Zoo dikwijls bij de behandeling der begrooting een voorstel der Commissie van Financiën terugkeert, om deze of gene verhooging van traktement niet toe te staan, ben ik niet voornemens over eiken post mijne meening te zeggen anders dan door het uitbrengen mijner stem. Daarom wensch ik mede le deelen, dat ik niet sympathiseer met den voorgestelden regel om ter wille der gemeente-financiën eenvoudig alle trak- tements-verhoogingen te weigeren. Ik geloof dat in sommige gevallen de zuinigheid de wijsheid zou bedriegen. Men moet den ambtenaar behoorlijk beloonen en is zijne belooning onvoldoende, dan behoort zij daarom ver hoogd te norden. Vooral geldt dit van beambten die kennis en bekwaam heid moeten bezitten zullen zij niet ten nadeele der gemeente werkzaam zijn. In die termen valt ui. i. de opzichter Spijker. Ik zal gaarne mijne stem geven aan het voorstel lot verhooging zijner wedde. In andere ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1878 | | pagina 1