71 trachten liet gezag Zooveel mogelijk te handhaven en als de Raad na instemt met het voorstel van Burg. en Wctb., zal dit zeker het geval zijn. Ik geloof dat deze overwegingen wel in aanmerking mogen worden genomen bij de stemming. De heer Hartevelt. Ik moet opkomen tegen de meening van den heer De Fremery, dat de Commissie van Financiën de wenschelijkheid heeft uit gesproken tot verhooging van de wedde van den marktmeester met 100. Zij heeft als haar oordeel uitgesprokendat enkele van de voorgestelde ver hoogingen wensehelijk kunnen worden geacht. Ik zal in het midden laten of zij daarbij dezen persoon op het oog had. Ik voor mij vind het niet wensehelijk iemand na verloop van 3 jarentoen hij werd aangesteld op een wedde van ƒ1000, reeds verhooging toe te kennen. Dat telkens en telkens verhoogen van traktementen, dan van dezen, dan van genen ambtenaar, acht ik geen goed systeem; ook voor 1879 acht ik het trakte ment van 1000 nog voldoende. De heer Van Heukelom. Het is bekend, dat ik in het algemeen niet voor verhooging van traktementen gestemd ben. In dit geval zal ik echter voor stemmen en wel uit beginsel. Ik beweer dat bij het vaststellen van traktementen moet gelet worden op den te verrichten arbeid. Voor een ge geven werkkring moet een salaris worden bepaald en daarin geen verande ring worden gebracht uit aanzien van den persoon die het werk verricht. Wij betalen arbeid maar beloonen geen persoon. Nu heeft de voorganger van dezen marktmeester 1100 genoten, de tegenwoordige vervult dezelfde be trekking en zoo ik hoor, goedl - ik meet! dus dat ook heto 1100 moet toegekend worde» en beschouw dit niet als eene traktementsverbooging met 100. De heer d'Aumerie. Ik heb van den heer De Fremery gehoord, dat aan den man uitzicht is gegeven op verbetering van traktement. Hoor ik nu bovendien, dat de heer Van Heukelom, die in den regel tegen trakte mentsverbooging is, eich voor deze verbooging verklaait, dan acht ik mij gerechtigd baar toe te staan. De Voorzitter. Ik heb niets te voegen bij hetgeen in het voordeel van den marktmeester is gezegd. Alleen wensch ik op te merken dat, indien hij indertijd aangesteld is op een bedrag van ƒ1000, dit geen reden oplevert om niet na drie jaren eene verhooging toe te kennen, zoodat zijne jaarwedde dan gelijk wordt aan die van zijn voorganger. En zulks te minder wanneer men let op de belangrijke uitbreiding die de markt alhier in de laatste jaren heeft ondergaanwaardoor de werkkring van dien ambtenaar niet weinig in omvang is toegenomen. Het zou mij leed doenzoo het voorstel van de Commissie van Financiën werd aangenomen. Het voorstel der Commissie tan Financiën wordt verworpen met 18 tegen 7 stemmen. Voorstemden: de heeren Hartevelt, Juta, Tromp, Du Rieu, Cock, Goudsmit en Van der Lith. De Voorzitter. Nu is er nog een adres van Oldenburgh. Burg. en Weth. hebben daarop afwijzend geadviseerd. De heer De Premeet» Hoewel de verhooging van de bezoldiging van den adjunct-marktmeester niet aan de orde ia, wensch ik niettemin te «jj- zen op zijn adres. De adressant heeft mij gesproken over de verhooging, die hij wenschte. Ik heb hem toen de redenen opgegeven, waarom zijn verZoek niet kan worden ingewilligden wel omdat hij tengevolge van een verzuim, door mij begaan, dadelijk het maximum heeft gekregen, dat zijn voorganger eerst na een groot aantal jaren bekwam. Het traktementvroe ger genoten, bedroeg slechts ƒ600, maar bij vergissing is het voorgedragen en toegekend op f 660. Ik heb hem daarop opmerkzaam gemaakthem tevens zeggende dat bij zich nietteminzoo hij dit in zijn belang achte kon adresseeren tot den Raad. Nu heeft de Raad zijn adres ontvangen en de inhoud heeft bij Burg. en Weth. de vraag doen ontstaan of het niet noodzakelijk was aan den Raad het ontslag voor te dragen van een ambtenaar, die zoo weinig ontzag voor zijne superieuren toont. Wij hebben dit evenwel niet gedaan, omdat wij meenden dat, al heeft de adressant te gen de vormen gezondigd, dit zeker voor een deel is toe te schrijven aan de weinige opvoedingdie hij genoten heeft. Wij willen het hem daarom niet geheel toerekenen, hoewel dergelijke handelwijze berisping verdient. De bewe'rirtg, door de regels heen te lezen, dat, indien een ambtenaar geen verhooging krijgt, deze zich wel op andere wijze zou kunnen ver schaffen wat geweigerd wordt, is eene opvatting die niet ongestraft mag blijven. Aan den Raad kan ik nu reeds mededeelen dat op hem zeer bij zonder wordt gelet en dat hij in het vervolg nog scherper zal worden ge controleerd. Bij ons is reeds in overweging eene herziening van de instructie voor den marktmeester, ten einde den adressant eene meer ondergeschikte plaats te doen innemen dan tot nu toe het geval is. Aan de orde is het voorstel van Burg. en Weth., om No. 110 met ƒ325 te verminderen. De heer Hartevelt. De Commissie van Financiën heeft in haar ver slag de vraag voorgelegd, of het uittrekken van 1000nu er geen schatters meer noodig zijn, wel noodig is. Burg. en Weth. stellen voor het No. met 325 te verminderen en 1000 op de begrooting te laten voor het opma ken der kohieren. De opmerking is gemaakt dat er geen schatters noodig zijn na de invoering der inkomstenbelasting. De Commissie vraagt, of die 1000 op de begrooting moeten blijven, en waarvoor dat geld moet wor den besteed. De heer De Fremery. Het is waar dat de schatters geene belooning meer vorderen, maar ook dat vroeger de kohieren konden worden opgemaakt zoodra de opgaven der schatters inkwamen-zelden kwam hertaxatie voor. Nu behoeven Burg. en Weth. oneindig meer inlichtingen. Wanneer men naar billijkheid het inkomen wil beoordeelen, moet .men beginnen met te onderzoeken, in welke mate en tot welk bedrag de andere lasten worden gedragen. Daarvoor zijn van alle zijden uitgebreide inlichtingen noodig, welke door Burg. en Weth. in overweging worden genomen bij de vraag of de aangifte al dan niet kan worden aangenomen; welke personen voor het geven van die inlichtingen worden gebezigd moet ter beoordeeling blijven van Burg. cn Weth. Niet ieder is in staat tot het verstrekken van de gewenschte en beste voorlichting. De som van f 1000 is niet zoo belangrijk, als wij nagaan, dat zij niet veel meer dan 1 percent van de geheele opbrengst bedraagt. In andere gemeenten wordt, zoo ik wol ben ingelicht, meer besteed voor den noodigeh bijstand. Ik zou dus wenschen dat zonder nadere bespreking de post werd goedgekeurd. De heer Hartevelt. Ik. zou gaarne aan den wensch van den geachten Wethouderom niet over dit punt verder te sprekenvoldoenware het niet dat wat de heer De Fremery zegt biet betrekking heeft op het opmaken der kohieren, zooals bij No. 110 op onze begrooting staat uitgedrukt, maar om te komen tot gegevens voor het opmaken van lijsten enz. Mijne vraag vloeide voort uit de meening dat de aangevraagde som voor het opmaken der kohieren noodig waswaarvoor ambtenaren ter Secretarie aan wezig zijn. De heer De Fremery. Het is de voorbereiding voor hetgeen noodig is voor het opmaken der kohieren. De lieer Cock. Mijnheer de Voorzitter! Het zal niet noodig zijn hier over veel te zeggen, nadat ik verleden jaar het eerst begonnen ben dit onderwerp aan te roeren. Tk heb toen aangetoonddat, zoo onder de vorige belasting eene som van 1300 als bezoldiging van deskundige taxa teurs volkomen geregtvaardigd wa9daar die belasting grootendeels op de geschatte waarde van huurwaarde en mobilair berustte, onder de tegenwoor dige belasting eene dergelijke uitgave in het geheel niet te pas komt. Ik zal dus even als toen tegen dezen post stemmen onverschillig of hij op f 1300 dan wel op 1000 wordt uitgetrokken, omdat m. i. geen penning daarvoor mag uitgegeven worden. Door de toelichting van den heer De Fremery ben ik bevestigd in mijn vermoeden, verleden jaar geuit, dat het geld zoude dienen om personen te betalendie eene functie zouden ver vullen waaraan toen door een onzer medeleden een naam is gegevendien ik héden maar liever niet zal herhalen, hoe juist hij ook moge wezen. Ik kan niet nalaten te herhalen, wat toenmaals, meen ik, ook gezegd is, namelijk dat ik er prijs op zoude stellen de namen te kennen van de personen, die voor dat werk gebruikt wordenvolstrekt niet met het doel het die menschen lastig te maken, maar eenvoudig weg opdat ieder kunne wetenwie wél en bijgevolg ook wie niet tot die personen behoort, en men dus in staat zij zich daarnaar in den dagelijkschen omgang te gedragen. Het zij mij verder nog geoorloofd met betrekking tot die personen het volgende alternatief te stellenéén van beiden is waarof zij weten van de fortuinen en het inkomen der ingezetenen iets juists, óf zij weten het niet. Weten zij er werkelijk iets vandan zullen die personen in negen van de tien gevallen tot de zoodanige behooren, die door hun ambt of betrekking tot geheimhouding verpligt zijn, zoo als daar zijn bedienden of klerken van notarissen of van ambtenaren der registratie enz. enz», en in dat geval heb ik geen vertrouwen in personen, die de hun opgelegde geheim houding schenden. Of zij weten er niets van en zijn geheel andere personen dan de bovenvermeldemaar dan hecht ik geen de minste waarde aan hunne inlichtingen, neen acht die verderfelijk en stel veel meer vertrouwen in het oordeel van Burg. en Weth. zonder die inlichting. Ten slotte weegt bij mij nog het zwaarst de overweging, dat door het gebruiken tan der gelijke personen de verantwoordelijkheid voor het ontwerpen van het kohier die volgens de gemeentewet op Burg. en Weth. rust, noodzakelijk miustens voor een groot gedeelte op die personen feitelijk moet Overgaan, Ook bij den besten wil kan dit haast niet anders, doch dit is in strijd met de wet. Ik erken, dat de taak, die bij deze belasting aan het Dageljjksch Bestuur wordt opgelegd, allerraoeielijkst, ja bijna onuitvoerbaar is en dat de verant woordelijkheid, die op hen rust, buitengewoon zwaar is, Maar dat is nu niet anders; Burg. en Weth. zeiven hebben die belasting voorgesteld en die moeielijke taak vrijwillig op zich genomen; zij wisten wat zij deden. Intusschen is het onbetwistbaar, dat het voor de burgerij veel beter is bij de schatting van ieders inkomen afhankelijk te zijn van het oordeet van algemeen bekende en geachte mannen, zooals Burg. en Weth., dan van dat van onbekende personendie m. i. niet te onrecht den onaangenamen naam verdienen dien ik zoo even liever niet wilde herhalen. De heer Scheltema. Na hetgeen ik van den heer De Fremery gehoord heb hen ik tegen den geheelen post. Ik wist niet dat daaruit betaald moe ten worden personen, die inlichtingen geven omtrent het inkomen der belas tingschuldigen en alzoo voor het vaststellen der kohieren, een soort va!l dwarskijkers, die niet genoemd willen wezen. Daarbij komt nog dat Burg. en Weth. dit jaar niet gelukkig schijnen te zijn geweest in de keuze van de bedoelde personen; want algemeen is men van gevoelen dat er eene grooto afwijking bestaat tusschen de opgaven van het inkomen en de werkelijkheid. Dit gevoelen wordt blijkens haar rapport zelfs ook gedeeld door de Com missie van Financiën. Ik herhaal, dat ik met verbazing gehoord heb, dat Burg. en Weth. worden bijgestaan door onbekende personen, die daarvoor betaald worden. Ik ben op dien grond ten sterkste tegen dezen post. De heer V brster. Op dezelfde gronden, die door de beide vorige sprekers zijn aangevoerd, ben ik tegen dezen post. Ik zou gaarne wenschen, dat het denkbeeld van den heer Cock werd verwezenlijkt, dat de namen der personen, met het geven van inlichtingen belast, werden bekend gemaakt. Ik betwijfel intusschen dat Burg. en Weth. alsdan wel personen voor die functiën zouden kunnen viuden. De heer Du Rieu. Ik word gedrongen door de opmerkingen ten aan zien van de uitgetrokken som van 1000 of ƒ1325 tegen den geheelen post te steramen. Ik geloof dat het beter zou zijn voor te stellen den post te verminderen met de som van 1325» De heer Cock. Zoo noodig, ben ik bereid daartoe een voorstel te doen. Met het oog echter op het weinig bemoedigend succes, dat ik ver leden jaar met volkomen hetzelfde voorstel behaaldegeloof ik .lat het niet veel geven zal. Ik wil den Raad dus niet langer ophouden en zal eenvoudig tegen den geheelen post steramen. De heer De Fremery. Ik moet nog mededeelen, dat onder de inlich tingen behooren de opgaven voor alle belastingen zooals grond-, patent en personeele belasting. Burg. en Weth. behooren té oordeelen, of de aan gifte al of niet kan worden aangenomen, en daarvoor is kennisneming van den bestaanden toestand onvermijdelijk. Wordt die maatstaf ontnomen, dan is het onmogelijk de aangiften te beoordeelen. Wij moeten gegevens voor de bespreking van den aanslag bezitten. De heer Schf.ltema. Ik wensch den heer De Fremery met een enkel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1878 | | pagina 10