59 bruiken zouden kunnen voorkomen worden. Wanneer uit de staten vau de schutterplichtigen blijkt, dat personen zijn vrijgesteld wegens hunne plaat sing bij het brandwezen en die personen behooren niet tot dat gedeelte, dat bij het kader geplaatst of daarvoor bestemd is, dan geloof ik dat wie ook aan het hoofd der brandweer moge zijn geplaatst, erkentelijk zal zijn voor de mededeeling van den Commandant der schutterijwanneer hij daar op de aandacht vestigt. Wat nu den eersten ban betreft, het is mogelijk dat door dezen uit te sluiten de keus van het personeel, dat ik op het oog heb, niet in groote mate beperkt zoude worden; maar toch blijft mijn be zwaar tegen de uitzondering bestaan, omdat de vrijheid van keuze der per sonen, die bij het brandwezen geplaatst moeten worden, onbeperkt dient te zijn. En het nadeel voor de schutterij kan daardoor niet groot zijn, want het spreekt van zelf dat de brandmeesters en opper-brandmeesters in den regel boven de jaren zullen zijn; eenmaal toch bij de brandweer dienende blijven zij daarbijen het nadeeldat de schutterij er door zal lijden, ont staat derhalve alleen door de aanvullingen bij voorkomende vacaturen. Het doel is niet te bereiken dan door de aanneming van het voorstel; want hoe goed gezind ook om dienst te doen bij de brandweer, wanneer de daar voor meest geschikte personen eerst bij de schutterij moeten dienen, zijn zij voor de brandweer niet meer te krijgen. En bij de regeling, zooals die thans hier bestaat, valt daartegen mijns inziens niet veel te zeggen. De heer Scheltema. Ik wensch met een enkel woord te beantwoorden het gezegde van den heer De Kanter, dat namelijk de Commandant der schutterij zal kunnen toezien of personen bij het brandwezen geplaatst zijn die daar niet bij behooren. Wanneer iemand eenmaal bij de brandweer is aangestelddan zal de Commandant der schutterij er weinig meer aan kun nen doenwant de aanstelling zal dan zeer zeker gehandhaafd worden. Voorts ben ik nog zoo vrij op te merkendat bij den thans bestaanden toestand een schutterplichtige, wiens dienst bij de brandweer onmisbaar of zeer gewenscht isop verlangen van den Burgemeester van den dienst als schutter wordt vrijgesteld. Daarvoor is dus geene verandering in de ver ordening noodig. Mijn grootste vrees blijft bestaan, dat langzamerhand ontduikingen en misbruiken zullen plaats hebben. Dat is de reden dat ik mijn voorstel blijf handhaven. De heer De Laat de Kanter. De aanstelling door Burg. en Weth. waarin de heer Scheltema een beletsel ziet tegen het geven van ontslag, kan alleen gelden voor zoover sprake is van de spuitgasten die als zoodanig geplaatst zijn, met het vooruitzicht van later in het kader te worden opge nomen. Andere spuitgasten zijn genoeg te krijgen. Als er dus misbrui ken zijn ingeslopen, dan heeft de Commandant der schutterij daarop slechts de aandacht te vestigen en ik geloof dat Burg. en Weth. geen bezwaar zullen maken aan die spuitgasten ontslag te geven. De heer Sciieltema. Ik meen nu van den heer De Kanter gehoord te hebben dat dan toch ook spuitgasten uit de schutterplichtigen zullen ge nomen wordenechter alleen dezulken, die tot brandmeester wenschen op geleid te worden. Maar nu rijst bij mij de vraag, of al de zoodanigen, al hebben zij de bedoeling gehad om op te klimmen, het wel verder dan spuit gast zullen brengen en of bij velen de lust daartoe nog wel bestaan zal als zij niet meer schutterplichtig zijn. De heer De Laat de Kanter. De bedoeling is het toekomstige kader in den regel te laten beginnen als spuitgast, om later in het kader te worden opgenomen. De bedoeling is niet al wat rijp en groen is aan te nemen als spuitgasten. De heer Scheltema. Men treedt dus in dienst als spuitgast met het doel om later op te klimmen. De heer De Laat de Kanter. Wij nemen ze aan met het doel om hen later op te nemen in het kader. Dat is ten minste de bedoeling van den voorsteller. De heer Goddsmit. Ik wensch te vragen, of er geene mogelijkheid is te bepalen dat bij de opname in het kader overleg zal plaats hebben met den Commandant der schutterij. De beer De Kanter heeft gezegd dat dit feitelijk zal geschieden. Zullen wij echter dergelijke Jiepaling niet in de verordening brengen De heer Scheltema. Zooals het nu is behoeft de schutterplichtige, die voor de brandweer noodig is, door den Burgemeester slechts aan den Com mandant der schutterij te worden opgegeven, om direct beschikbaar voor den dienst bij de brandweer gesteld te worden. Wat de heer Goudsmit op het oog heeft bestaat feitelijk reeds, doch op eene andere eenvoudiger wijze, en het komt slechts zeer enkele malen voor, dat de dienst van iemand, die schutter is, werkelijk voor de brandweer vereischt wordt. De heer Goudsmit. Wat feitelijk plaats heeft wil ik tot een recht ver heden. Nu hangt het af van de welwillendheid van den Commandant of van de inzichten van den Wethouder die aan het hoofd der brandweer staat. De heer De Laat de Kanter. Mijnheer de Voorzitter I Ik zou wel willen vragen waarindien het overleg niet direct tot overeenstemming leiddedan de beslissing berust. De beer Goudsmit. Daaromtrent zou ik geen speciale bepaling noodig achten. Genoeg dat er overleg plaats moet grijpen. Wanneer beidende Commandant en de Wethouder, niet zijn dwarsdrijvers en hunne meening willen doordrijven dan is er wel eene schikking mogelijk. Ik geloof dat het voldoende is te bepalendat er overleg zal plaats hebben. De heer De Laat de Kantkr. Ik zie geen bezwaar daartegen. Ik ben altijd bereid in overleg te treden. De heer Goudsmit. Op deze wijze is zoowel aan het bezwaar van den heer Scheltema, dat mij niet ongegrond voorkomt, als aan het bezwaar van den heer De Kanter, dat ik evenmin licht tel, tegemoet te komen. De Voorzitter. Burg. en Weth. wenschen, dat de bepaling worde opgeheven, omdat zij indruischt tegen de wet, die zegt: «Zij, die tot de dienst der nacht- of brandwachten, en tot die der brandspuiten zijn aan gesteld wordenzoolang zij met die werkzaamheden zijn belastin tijd »an vrede niet tot de waarneming van de dienst bij de schutterijen opge roepen." Hoe goed de bedoeling van den voorsteller ook moge zijn, komt het mij voor dat eene bepaling, volgens welke «schutters in werkelijken dienst tot den eersten ban bthoorende, niet aangesteld worden tot brandmeester, adjunct-brandmeester of spuitgast" niet met de wet is overeen te brengen. Bij mij is de vraag gerezen, of aan de bezwaren niet kan worden tegemoet gekomen door de navolgende bepaling: «indien daarvoor geene bijzondero redenen bestaanzullen bij voorkeur personen op den leeftijd van 25 tot 30 jaren niet tot brandmeesteradjunct-brandmeester of spuitgast worden aan gesteld." Dan vervalt bet groote bezwaar van den heer Scheltema en zal in de verordening geconstateerd zijndat niet anders dan bij eiceptie per sonen op schutterplichtigen leeftijd bij het brandwezen zullen worden aan gesteld. Ik geloof dat daardoor ook het doel van den voorzitter der Com missie van Fabricage bereikt wordt. De heer Scheltema. Na het gehoorde meen ik bij mijn voorstel te moeten volharden. Uw voorstel, mijnheer de Voorzitter, betreft de geheele schutterij, bet mijne slechts een gedeelte, nl. den 1»'" ban. Het uwe he.ft overleg tusschen Burg. en Weth. en den Commandant der schutterij. Bij verschil van gevoelen kan dit licht aanleiding tot moeielijkheden geven; door de aanneming van mijn voorstel daarentegen niet. De bestaande re geling omtrent het dienstdoen bij de brandweer van schutterplichtigen werkte goed en heeft nimmer aanleiding tot moeielijkheid gegeven, en wat thans bij hooge uitzondering plaats heeft, zou zoo kunnen blijven, dat nl. een schutterplichtige, ook al behoort hij tot den eersten ban, wiens dienst bij de brandweer hoogst gewenscht is, in de gelegenheid wordt gesteld daarbij dienst te doen. Burg. en Weth. hebben dien persoon slechts op te geven aan den Commandant der schutterij. Het is mij niet te doen om dit te beletten, maar ik zou alleen willen dat als regel werd gesteld, dat schutter- pliebtigen tot den eersten ban behoorende niet bij de brandweer vast aan gesteld worden. Ik blijf dus bij mijn voorstel. De Voorzitter. Ik zou er geen bezwaar tegen hebben liet woord «eerste ban" in mijn voorstel in te lasschen. De heer Goudsmit. Ik heb alleen dit tegen het idóe van den heer Scheltema, dat men een absoluten regel wil stellen, terwijl ik in bijzondere gevallen de beslissing wil overlaten aan het overleg der beide geïnteres seerde personen. Dit heb ik tegen het voorstel van den heer Scheltema, hoewel de gronden daarvoor aangevoerd mij billijk voorkomen. Er kunnen' tijden komen, dat het noodzakelijk kan zijn anders te handelen. De heer De Laat de Kanter. Ik bel het meest over tot het voorstel van den heer Goudsmiten geloof ook dat dit voor den heer Scheltema het aannemelijkst is, omdat hij daardoor den waarborg bezit dat geen be noeming plaats heeft buiten zijn medeweten, en daarin ligt de beste waar borg tegen het insluipen van misbruiken. Ik zal mij dus vcreenigen met het voorstel van den heer Goudsmit. De heer Van der Lith. Eene enkele vraag, mijnbeer de VoorzitterI De opmerking wordt mij gemaakt, hoe het zal gaan in het stelsel van den heer Scheltema, als zijn voorstel aangenomen wordt. Lezen wij hier wat de Wethouder, hoofd der brandweer, voorstelt, dan moeten de spuitgasten minstens 20 jaren oud zijn. Derhalve wordt, ook na de aanneming van het voorstel van den heer Scheltema, de 20-jarige leeftijd vereischt voor de aanstelling tot spuitgast. Hoe zal bet nu zija, als een persoon, die eenmaal bij de brandweer geplaatst is, zijn ouderdom krijgt om schutterplichtig te worden De heer Scheltema. Dat is eigenlijk meer eene zaak van redactie. De bedoeling is, dat hij, die 25 jaren oud is, schutter wordt, al was hij bij het brandwezen geplaatst. Na de volbrenging van den schutterlijken dienst kan hij op 30-jarigen leeftijd weer naar de brandweer teruggaan. De heer Van der Lith. Gaat dat aan met het oog op de woorden van de wetP Zijn personen eenmaal aangesteld bij de brandweer en hebben zij op grond daarvan recht op vrijstelling van den schutterlijken dienst, dan komt men in moeielijkheden, indien men hen toch bij de schutterij inlijft. Begrijp ik het stelsel goed, dan herhaal ik dat wij nu zouden over gaan tot een stelsel in strijd met de wet. De heer Scheltema. Worden er personen aangesteld b. v. op hun 21ste jaar, dan worden zij op hun 24ste ontslagen, vóór zij schutterplichtig zijn, zoodat zij dan geen aanstelling bij de brandweer hebben. De heer De Laat de Kanter. Ik geloof dat wij niet langer behoeven te discussieeren. Er is geen tegenzin om bij de brandweer te dienen, maar wel tegen het dienen eerst bij de schutterij en dan bij de brandweer. Juist de personen die wij het meest noodig hebben zullen wij niet krijgen. Ik blijf van gevoelendat het denkbeeld van den heer Goudsmit het meest aanbevelenswaardig is. Wordt zijn voorstel aangenomen, dan kan niets gebeuren of de Commandant der schutterij draagt er kennis van. De spuit gasten die bij de brandweer in dienst zijn, wanneer zij den leeftijd van 25 jaren bereiken en niet bestemd zijn voor het kader, kunnen ontslagen wor den zonder strijd met de wet. Ook daarop kan de Commandant van de schutterij het oog houden. Als de eerste ban wordt uitgesloten, missen wij zeker een aantal geschikte personen voor het kader. De Voorzitter. Ik zal thans in rondvraag brengen het voorstel van den Wethouder, hoofd der brandweer, luidende: De artikelen 22, 28 en 29 der verordening op het brandwezen in deze gemeente (Gemeenteblad 1871 u°. 14) worden gewijzigd en gelezen als volgt: Art. 22. «De brandmeesters moeten minstens vijf en twintig jaren oud zijn; den leeftijd van zestig jaren bereikt hebbende, treden zij "af." Art. 28. «De adjunct brandmeesters moeten minstens drie en twintig jaren oud zijn", en verder zooals het bestaande artikel. Art. 29. «De spuitgasten moeten minstens twintig jaren oud zijn" en verder zooals bet bestaande artikel. De heer Scheltema. Zonder bijvoeging? Dat is eene afwijking van de gewoonte om amendementen het eerst in stemming te brengen. Ik ver ineen dat eerst over mijn voorstel, dan over dat van den heer Goudsmit en eindelijk over de voorgestelde wijziging der verordening moet gestemd worden. De heer Goudsmit. Het voorstel van den heer Scheltema heeft m. i. de prioriteit. De heer Scheltema. Is het mijne vervallendan komt dat van den heer Goudsmit aan de beurt van stemming. Ik geef in overweging het eerst te stemmen over de vraag, of de bijvoeging al dan niet zal plaatshebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1878 | | pagina 3