58 4°. A tires van eenige ingezetenen, verzoekende dat de brug over de Vletrensteeg wederom worde in orde gebracht. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van Burg. en Weth. 5'. Adressen van I. Imans en van C. Verkerk, ter bekoming van grond. 6°. Verzoek van Mevr. C. C. Van den Es, Wed. Van Schilfgaarden om afschrijving van plaatselijke directe belasting voor 2 maanden. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze verzoekschriften te stellen in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën. 7°. Begrooting van inkomsten en uitgaven, dienst 1879, van de Plaat- selijke Schoolcommissie. S°. Begrooting van inkomsten en uitgaven, dienst 1879, van den Schut tersraad der dienstd. schutterij. 9#. Begrooting als voren van de Kamer van Koophandel en Fabrieken. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te behandelen bij de gemeen tebegrooting. 10°. Adres van mej. J. P. M. H. Gordon. Dit adres is van den volgenden inhoud: 'Aan den Édel-Achtbaren Baad der Gemeente Leiden. Geeft met respect te kennen Joséphine Petronella Maria Hendrica Gordonhulponderwijzeres aan de openbare meisjesschool 2de klasse alhier. Dat ter harer kennis is gekomen, dat door Mejuffrouw Werner, onder wijzeres 1ste klasse aan die school, eervol ontslag zal worden verzocht, uithoofde van vertrek naar elders. Dat wanneer zoodanig eervol ontslag zal zijn verleendaan genoemde school eene onderwijzeresplaats zal komen te vaceeren. Dat reknestrante zich gaarne met de betrekking van tweede onderwijzeres zou zien begunstigd. Dat haar echter door de hoofdonderwijzeres der meergemelde school is te kennen gegeven dat voor genoemde betrekkiug zal worden voorgesteldom door Heeren Burgemeester en Wethouders aan den Gemeenteraad te worden voorgedragen, eene hulponderwijzeres, die eerst sedert een half jaar in 't bezit is van den rang van hoofdonderwijzeres en gedurende veel korteren tijd dan de ondergeteekende in dienst der gemeente is werkzaam geweest, terwijl reknestrante reeds in 187B den rang van hoofdonderwijzeres heeft bekomen en daarenboven in 't bezit is van acten voor de Fransche, Hoog- duitsche en Engelscbe taal, de vrouwelijke handwerken, bet teekenen en de gymnastiekbijna vier jaar aan dezelfde school is werkzaam geweest en wel in den lantsten tijd met eene klasse van 32 en driemaal per week van 64 leerlingen. Dat eene voordracht als bovenbedoelde, met miskenning en voorbijgang der oudere rechten van de rekwestrantehaar noodwendig ten zeerste moet grievenen ten eenenmale in strijd is met alle begrip van rechtvaardigheid en billijkheid. Dat zij om die reden de vrijheid neemt, zich te wenden tot den Baad der gemeente, verzoekende, dat het hem behagen moge, in deze zoodanig te beschikken en te handelen als hij naar recht en billijkheid zal raadzaam oordeelen. 't Welk doende enz. J. P. M. H. Gordon." Overeenkomstig de voordracht wordt besloten Ban adressante te kennen te geven dat de benoeming geschiedt uit eene voordracht, opgemaakt door Burg. en Weth., in overleg met de hoofdonderwijzeres en den districts schoolopziener. De Voorzitter deelt nog mede dat voorloopig met de Directie van de Spoorweg-Maatschappij LeidenWoerden is overeengekomen, de uitbetaling van 4y pCt. rente der f 100,000 in te gaan 1 November a. s., welke rente aan de Bijnspoor-Maatechappij moet worden uitbetaald. Dit wordt voor kennisgeving aangenomen. Ook deelt de Voorzitter mede dat P. I). Steenhuizen, bij missive van 23 October jl.zijn verzoek om een getimmerte te mogen plaatsen aan den Vestwal nabij de Broodfabriekintrekt. Deze missive luidt als volgt: 'Aan den Baad der Gemeente van Leiden. Wel-Ed. Achtbr. Heeren I Bij deze geeft de ondergeteekende te kennen dat hij ook zijn laatst gedaan verzoek, om aan den Vestwal nabij de Broodfabriek een getimmerte enz. te mogen plaatsenintrekt. Om reden hij niettegenstaande de vele bezwaren der buren door wel willende medewerking van het College van Burgemeester en Wethouders datgene heeft verkregen, op zijn eigen Erf wat bij verlangde; waarvoor hij nogmaals bij deze aan Wel-Ed. Achtb. Heeren Burgemeester en Wet houders beleefdelijk zijnen dank zegt; alsook aan die Heeren die alhoewel het punt in questie niet tot eenheid heeft kunnen leidenhem ook bunne mede werking hebben betoonden wel te meer daar hij (onschuldig) de oorzaak is geweest van zoovele besprekingen. Zich bij voorkomende gelegenheid in UEds Achtb. gunst aanbevelende, noemt hij zich met Hoogachting, Uw Wel-Ed. Achtb. onderdanige dienstwillige Dienaar, Leiden, den 23 October 1878. P. D. Steenhuizen." De heer De Laat db Kanter. Mijnheer de Voorzitter! Het is naar aanleiding van het verzoek van Steenhuizendat ik even het woord verlang niet om terug te treden in de discussie omtrent eene zaak die reeds heeft plaats gehad maar alleen om een enkel punt te releveeren en nader toe te lichten. In den brief door den heer Le Poole geschreven, mij niet ge zonden in de openbare raadszitting voorgelezenaan de stenografen gegeven en in het Verslag der Handelingen gedrukt, wordt o. a. gezegd: »Van de intrekking van dat verzoek wensebte ik liever te kunnen zwijgen; het is niet eens in den behoorlijken schriftelijken vorm aan den Baad geschied maar alleen aan U" enz.de insinuatie die daarop volgt laat ik rusten. Alleen wensch ik den Raad mede te deelen dat hetgeen de heer Le Poole heeft gescbrevpn eene onjuistheid is. De intrekking van het verzot k van Steenhuizen is in behoorlijk geschreven vorm, ann Burg. en Weth. gtadres- seerd ingezonden en gevoegd bij de notulen der Raadsvergadering tan 27 September 1877. Ik heb gemeend dit ééne punt te moeten toelichten. Al het overige kan beoordeeld worden door ieder die bet leest; met dit onderdeel is dit echter het geval niet. Ook hetgeen de heer Le Poole dienaangaande heeft gezegd is niet waar. Het adres wordt voor kennisgeving aangenomen. Aan de orde is: I. Voordracht tot overplaatsing van eene hulponderwijzeres, (Zie Ing. St. n*. 190.) Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. II. Voordracht tot wijziging van de Verordening op het brandwezen. (Zie Ing. St. nos. 140 en 189.) De heer Krantz. Door den heer Scheltema zijn eenige bezwaren tegen de voordracht ingediend. Ik weDsch alleen te zeggendat ik mij met het beginsel, door den heer Scheltema verdedigd, zeer goed kan vereenigen. Ik heb het altijd betreurddat de schutter, die bij de brandweer gebruikt wordt, daardoor aan den dienst van de schutterij onttrokken wordt, terwijl er in Leiden mannen genoeg zijn om aan de brandweer de noodige hulp te verleenen. Ik zal dus gaarne het voorstel van den heer Scheltema onder steunen. De heer De Laat de Kanter. Mijnheer de Voorzitter! De heer Schel tema heeft de beleefdheid gehad een en andermaal met mij over deze zaak te spreken en het resultaat daarvan is geweestdat de heer Scheltema heeft gemeend te moeten vasthouden aan zijn conciliant voorstelom te bepalen dat schutters in werkelijken dienst, tot den eersten ban behooreude, niet kunnen aangesteld worden tot brandmeester, adjunct-brandmeester of spuit gast. Ik ben door de redenen van den heer Scheltema niet overtuigd, dat uit hetgeen ik voorhad met mijn voorstel een eenigszins belangrijk nadeel voor de schutterij kan ontstaan. Het is mij te doen om eene vrije keus der personen die het kader bij de brandweer moeten vormen. Men zal wellicht zeggen dat zijna voldaan te hebben aan hunnen schutterlijken plicht, daarbij kunnen komen. Ik ontken dat niet, maar men krijgt er hen niet toe. De personen, die ik op het oog heb willen welzelfs op jeugdigen leeftijd reedsbij het brandwezen in dienst komen als spuitgast, om verder te kunnen opklimmen, maar die zelfde bereidwilligheid toonen zij niet meer, indien zij gedwongen worden eerst hunne vijf jaren bij de schutterij uit te dienen. Het jongere gedeelte nu van het kader, dat zijn de perso nen beneden 30 jarenis niet zoo talrijk, dat ik geloof dat uit mijn voor stel werkelijk een bezwaar voor de schutterij kan ontstaan. De heer Schel tema heeft o. a. gezegd en hij heeft volkomen gelijkdat het gebruik dikwerf tot misbruiken leidt. Ik heb den heer Scheltema echter de verze kering gegeven dat, zoolang ik de eer zal hebben aan het hoofd van de brandweer te staan ik daarop zou letten en de heer Scheltema heeft aan die verzekering niet getwijfeld. Maar ik geloof zelfs, dat wanneer de strekking bestond om meer persopen bij de brandweer te plaatsen dan in het belang van de schutterij wenschelijk warede Commandant van de schutterij dan het middel in handen zou hebben daartegen op te komen; want als de Baad mijn voorstel mocht goedkeuren, dan kan ik wel de verzekering geven dat ik het zal uitvoeren in den geest waarin het is voorgesteld, namelijk dat er voor niets anders zal gezorgd worden dan voor een goed kader, maar bet zou mij echter even als ieder ander kunnen gebeuren, dat er, onwillekeurig en tegen de bedoeling inpersonen werden voorgedragen en aangestelddie niet in het kader passen. Die controle van den Commandant der schutterij bestaat in de staten der schutter-dienstplichtigen. Op deze staten komen namelijk ook diegenen voor die geloot hebbendoch om eene of andere reden van den schuttersdienst zijn vrijgesteld. Blijkt het nu dat daaronder ook voorkomen spuitgasten die niet bestemd zijn voor het kader en dus voor het brandwezen gemist kunnen worden, dan heeft de Commandant der schutterij het in zijne macht daarop de aandacht te vestigenmij zoude hij daarmede een persoonlijken dienst doen, want ik herhaal dat bet mij om niets anders te doen is dan om een voldoend kader bij de brandweer te kunnen vormen. Wil men het brandwezen te Leiden op een zoo goed mogelijken voet geregeld hebben, dan is het noodzakelijk dat de keus van het personeel, bij het ksder te plaatsen, zoo min mogelijk beperkt zij. Ik laat de beslissing aan den Raad over. Ik zal mij daarbij neerleggen, maar ik heb gedaan wat ik noodig achtte om het brandwezen zoo goed te maken als in de bestaande omstandigheden mogelijk is. De heer Scheltema. Met genoegen heb ik vroeger en ook nu van den heer De Kanter gehoord, dat hij veel van mijne bezwaren wenscht weg te nemen vooral betrekkelijk de spuitgasten. Mijne eerste gedachte was mij daarbij neer te leggen maar bij nader inzien heb ik begrepen dat het toch beter was een voorstel te doen, ten einde althans den I0" ban van de schut terij buiten het bereik van de brandweer te houden. Ik vrees dat met den besten wil van de wereld ontduikingen en misbruiken niet geheel zullen kunnen geweerd worden. Dat zij vroeger op ruime schaal bestonden, kan niet worden tegengesprokenen de prikkel tot ontduiking zal nu nog ster ker zijn dan vroeger, omdat de schutterlijke dienst thans zwaarder is dan vroeger, terwijl daarentegen de dienst aan de brandweer beter geworden is. Nu wil ik wel gelooven dat in den beginne scherp zal worden toegezien maar ik vrees dat langzamerhand de ontduikingen en misbruiken toch weer zullen insluipen. Door mijn voorstel wordt slechts een klein gedeelte van de schutterij aan den dienst van de brandweer onthouden; ik had mij dus gei leid dat de Wethouder zich daarbij had kunnen neêrleggen. Mocht het later "blijken dat hij nog geen personeel genoeg kon krijgen, dan zou hij altijd nog verder kunnen gaan. Overigens heb ik al mijne argumenten in de toelichting van mijn voorstel te kennen gegeven; ik wil er nu alleen dit nog bijvoegen dat, als ik bij mijn voorstel blijl, ook na hetgeen de Wethouder gezegd heeft, ik dit niet doe omdat ik in zijne woorden geen vertrouwen stel, maar omdat ik overtuigd ben dat hij met den besten wil de ontduikingen niet zal kunnen tegengaan. De heer De Laat de Kanter. Een enkel woord, mijnheer de Voorzit ter I Straks heb ik reeds toegegeven, dat de mogelijkheid voor misbruiken openstond, maar ik gr loof teiens te hebben aangetoond dat juist door de medewerking van den Commandant der schutterij die ontduikingen en mis-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1878 | | pagina 2