46 op bet feit dat in dc vier wets-onlwerpen tot regeling der schutterijen, die in den laatsten tijd hij de vertegenwoordiging zijn in gediend., als: één door den Minister Thorbecke, één door den Minister Fock en twee door den Minister Heemskerk, de vrijstelling van hen die aan de brandweer zijn ge plaatst is opgeheven en wel enkel en alleen op grond van de vele misbruiken en ontduikingen waartoe die vrijstelling aanleiding geeft. Ik zal de eigene woorden van die Ministers aanhalen. De Minister Thorbecke zeide in de Memorie van Toelichting: «De vrij stelling van hen die tot den dienst der brandspuiten zijn aangesteld (lctt. I) gaf aanleiding tot vele misbruiken. Van het verbinden aan de brandspuit- dienst van personen die daartoe om hunne maatschappelijke positie minder te verkiezen warenalleen met het doel om hen daardoor van de schutterij te bevrijdenbestaan talrijke voorbeelden. In sommige kleine gemeenten zijn alle mannen voor die dienst bestemd. De vrijstelling leidt bovendien tot voor de dienst der schutterij schadelijke gevolgtrekkingen door hen die verbonden zijn of voorgeven verbonden te zijn aan brandspuiten van bijzon dere inrichtingen. Noodzakelijk is de vrijstelling evenmindaar toch het benoodigd personeel voor de brandspuitdienst wel zal samen te stellen zijn uit personen die ouder dan 30 jaar zijn en dus niet meer tot de schutterij- dienst verplicht." De Minister Fock zeide in de Memorie van Beantwoording: »De vrij stelling van de manschappen der brandweer, bij de tegenwoordige wet toe gekend heeft tot zoo vele misbruiken ter ontduiking van de verplichting tot den dienst bij de schntterij geleid, dat de ltegeering zich nadrukkelijk tegen het behoud dezer vrijstelling moet verklaren. Als voorbeeld is er op te wijzen dat in eene gemeentewaar eene dienstdoende schutterij moest bestaan, aan alle schutterplicbtigen op slechts 18 man na, eene aanstelling aan de brandweer is gegevenom zoo doende de oprichting eener dienst doende schutterij te ontgaanwaartegen de tegenwoordige wet geen middel van redres bevat. De brandweer is allerwege zeer wel samen te stellen uit personen die niet tot den dienst der schutterij zijn verplicht." De Minister Heemskerk zeide in de Memorie van Toelichting: #De vrij stelling van hen die tot den dienst der brandwachten en brandspuiten zijn aangesteld, geeft, blijkens de' ondervinding, aanleiding tot misbruiken, na- deelig voor den dienst der schutterij en voor derden. Het benoodigd perso neel voor dien diensthetzij dit verkregen wordt door aanstelling van gemeentewege van vaste bediendenof door vordering van persoonlijke diensten overeenkomstig art. 192 en 193 der gemeentewet, zal wel zonder bezwaar samen te stellen zijn uit personen niet of niet meer tot den schut terlijken dienst verplicht." Na het jaar 1871, in welk jaar de verordening op het brandwezen te Leiden is gewijzigd, bij welke wijziging bepaald is dat brandmeesters, adjunct-brandmeesters en spuitgasten minstens 30 jaren oud moeten zijn, is "de getalsterkte der schutterij met ongeveer 200 man of der sterkte toe genomen. Dat aantal zal zij, vrees ik, weer verliezen als het voorstel van den heer Wethouder wordt aangenomen, niet op eens maar langzamerhand. Terwijl de Hooge Kegeering er ernstig op bedacht is om de schntterij te verbeteren door eene nieuwe wet, zal te Leiden, door partij te trekken van een ongelukkig en verouderd artikel der nog vigeerende wet, waarover alle ontwerpers eener uieuwe den staf hebben gebroken en dat zij met nadruk hebben bestreden, aan de schutterij groote afbreuk worden gedaan en zulks alleen om iets ruimer keus voor het personeel van de brandweer te hebben. Tegenover den zeer gevoeligen slag die d8 schutterij dreigt te treilenstaat een betrekkelijk klein voordeel, dat aan de brandweer ten goede zal komen. Immers, door de aanneming van het voorstel van den heer Wethouderzal de directie van de brandweer ook kunnen kiezen uit de schutters in werke- lijken dienst, de personen van 25 tot 30 jaren oud. Dat is alles. Kan het personeel voor de brandweer dan onmogelijk gevonden worden uit de personen beneden 25 en boven 30 jaren oudP Zijn reeds alle krachten buiten de schutterij uitgeput, zoodat men schutters in werkelijke» dienst hebben moet? Kunnen personen van 20 tot 25 jaren oud niet aan de spuit gebruikt worden? Zoo ja! dan zou dit eene groote aanwinst zijn. En wat de chefs van de spuiten betreft. Hoe velen zijn er onder de schutters, de personen van 25 tot 30 jaren oud, die werkelijk onmisbaar voor de brandweer zijn en die niet door anderen vervangen kunnen wor den Misschien enkelen en die enkelen kunnenook met de thans be staande bepalingenvan de schutterij vrijgesteld en aan de brandweer verbonden wordenzooalsom een voorbeeld te noemenmet den directeur der gasfabriek is geschied. Ook zonder vaste aanstelling zou m. i. een schutter dienst bij de brand weer kunnen doen. De oefeningen van de schutterij hebben zelden of nooit plaats op hetzelfde uur als die van de brandweer. De oefening als schutter zou dus zeer goed samen kunnen gaan met het doen van dienst bij de brandweer en wanneer de vrijstelling van den dienst bij de schutterij wegens het doen van dienst bij de brandweer slechts aan weinigen wordt verleend, dan zou die vrijstelling geen bezwaar opleveren. Op grond van het hier voren aangevoerde, neem ik de vrijheid een voorstel te doen. Het zou voorzeker het meest in het belang van dc schutterij zijn, indien de tegenwoordige toestand behouden bleef en vrfti de vrijstelling volgens art. 3 lett. I, niet dan bij hooge uitzondering gebruik werd gemaakt. Van de door den heer Wethouder voorgestelde wijziging in de verordening op bet brandwezen zou dan alleen overblijven dat ook personen beneden den leeftijd van 25 jaren bij de brandweer aangesteld kunnen wordenhetgeen thans het geval niet is. Doch ik zou vreezen dat door het doen van een voorstel om alles te behoudenwellicht niets behouden zou worden. Ik zal dus mijn voorstel zoo veel mogelijk inkrimpen, een z. g. conciliant voorstel doen. Ik zal daarmede een middenweg inslaanen mij bepalen bij het doen van eene poging om alleen de schutters die tot den lsten ban behooren bij de schut terij te behouden. De 1 ste ban toch moetzooals ik bereids heb opge merkt, zoodra het vaderland in gevaar is en verdedigd moet worden, gereed zijn om dadelijk uit te trekken, en moet alzoo steeds zooveel mogelijk strijdvaardig zijn. En wanneer nu het voorstel van den heer Wethouder slechts deze kleine wijziging ondergaat, dat alleen de schutters van den lsten ban buiten het bereik van de brandweer blijvendan zal tochdoor hetgeen van dat voorstel dan nog overblijft, de keuze voor het personeel der brandweer veel ruimer worden dan zij thans is. Immers de directie van de brandweer zal dan ook kunnen kiezen1°. uit alle personen beneden den leeltijd van 25 jaren en 2*. uit de schutters van den 2den en 3den ban (ongeveer 500 man). Ik heb dus de eer voor te stellenaan hetgeen door den heer Wet houder hoofd van de brandweer, is voorgesteldtoe te voegen de volgende nieuwe bepaling: «Schutters in werkelijken dienst, tot den lsten ban behoorende, kunnen niet aangesteld worden tot brandmeester, adjunct brand meester of spuitgast." J. SCHELTEMA, Aan den Gemeenteraad. Lid van den Baad. N#. 190. Leiden, 30 September 1878. In overleg met de hoofdonderwijzeres en den districts-schoolopziener, heb ben wij de eer u voor te stellen Mej. A. M. J. Perrinthans werkzaam als hulponderwijzeres aan de openbare lagere schooi n°. 1 voor minvermogen den tegen 1 November a. s. over te plaatsen naar dc openbare meisjes school 1ste klasse. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 28 September 1878. Ten einde te voorzien in de vacature, welke eerlang ontstaan zal door het vertrek van Mejuffrouw M. Homanheb ik de eer u, in overleg en met goedkeuring van deD Heer Schoolopziener, voor te stellenom Mejuffrouw A. M. J. Perrin, thans hulponderwijzeres aan de school van den Heer Van der Harst, te willen overplaatsen en in die betrekking aan mijne school aan te stellen tegen den lsten November e. k. De hoofdonderwijzeres aan de openbare school der 1ste klasse voor meisjes, M. Jesse. Aan TIH. Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1878 | | pagina 4