19
Killing van Donderdag 31 Maart 1818,
geopend 's namiddags te 2 uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler.
Te behandelen onderwerpen:
1*. Verzoek om ontslag van Mej. M. Kelder, als hulponderwijzeres aan de
school n°. 1 voor on vermogenden. (45)
2*. Idem als voren van VV. G. C. Bijvanck, als leeraar in de geschiedenis
en aardrijkskunde aan de gemeente-instellingen voor hooger en middel
baar onderwijs. (49)
3*. Voordracht tot het geven van ontslag aan J. Van Leeuwen, als onder
wijzer 2 klasse aan de jongensschool der l!le klasse. (47)
4*. Idem tot aankoop van huizen, ten behoeve van de Stedelijke Gasfabriek,
met suppletoiren staat van begrooling. (43)
5'. Idem betrekkelijk de toelatingsexamina tot het Gymnasium en de Hoogere
Burgerschool. (46)
6*. Verzoek van de Heyder C\om een plankjjs te leggen aan de Zijl. (48)
7°. Suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrijving op
de begrooting, dienst 1877, van het Stedelijk Werkhuis. (50)
Tegenwoordig de heeren Krantz Van Iterson Wilhelmy Damsté, Eigeman,
Suringar, DriesseriVan Heukelomd'Aumerie, Obreen, Librecht Lezwijn,
Goudsmit, Hartevelt, De Laat de Kanter, Van der Zweep, Van Hettinga
Tromp, Verster, ScbeltemaCock, Van Wensen, De Fremery, Juta en
Van den Brandeler.
De heer Du Kieu gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te
wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
7 Maart worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Dispositie van de Gedeputeerde Staten, dd. 4/7 Maart II. n®. 21,
ten geleide van het goedgekeurd raadsbesluit van 25 Februari II., tot af
stand van grond aan J. W. Filippo Jzn.
2®. Idem van 5/8 Maart II. n®. 11, ten geleide van de goedgekeurde
raadsbesluiten van 25 Februari II., tot afstand van grond aan Herman
F, A. Daraen en het Bestuur van Musis Sacrum, cn tot ingebruikgeving
van het Telegraaf kantoor aan het Eijk.
Deze worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over
1®. Verzoek van J. Boom, om een stoep te leggen.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te stellen in handen
VBn Burg. en Weth.
2®. Adres van F. De Keuning c. s.houdende bezwaar tegen de plaat
sing van een vischverkoopershuisje bij de Stads-VVaagwaartoe vergunning
is verleend bij raadsbesluit van 7 Maart jl.
Dit adres is van den volgenden inhoud
'Aan den Eaad der Gemeente Leiden.
Met gepasten eerbied geven te kennen de ondergeteekendeningezete
nen van Leiden en wonende aan de Aalmarkt, de Mandemakersteegde
Hoogstraat en den Stillen Kijn, dat bij raadszitting van den 8sten dezer
gunstig is beschikt op een verzoekschrift tot het plaatsen van een visch
verkoopershuisje aan de Aalmarkt.
Dat de ondergeteekenden in de meening verkeerden dat zoodanig huisje
zou worden gezet op de riviervischmarkt tegenover de openbare school voor
meer uitgebreid lager onderwijs, 1ste klasse, doch dat het hun bij onder
zoek is gebleken dat voor dat vischverkoopershuisje eene plaats is aange
wezen tegenover de Stads-Waag.
Dat zij om die reden de vrijheid nemen uwen Eaad te verzoeken in de
plaatsing van dat huisje althans wijziging te willen brengen en wel zóó dat
het niet kome te staan vóór de Stads-Waag, daar anders de woningen van
de ondergeteekenden hierdoor minder waarde krijgenhet uitzicht op vele
plaatsen benomen wordt, en er, behalve dat, ongerief voor hen uit ont
staan zaldie zaken drijven.
Leiden, 15 Maart 1878. Hetwelk doende, enz."
Wordt zonder hoofdelijke stemming besloten ten aanzien van dit adres
over te gaan tot de orde van den dag.
3®. Verzoek van C. J. Zaalberg, ter bekoming van gemeentegrond.
4®. Idem van H. Peltenburg.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen
van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën.
5®. Adres van G. Van der Bijl en andere schippers, betrekkelijk het
onderhoud van het Utrechtscbe jaagpad.
6®. Idem van L. C. Quant en andere ingezetenen, zijnde van dezelfde
strekking.
Het eerste adres is van den volgenden inhoud:
'Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekendenallen
schippers bevarende den Eijn in de richting van Utrecht naar Leiden, ten
deze domicilie kiezende ten kantore van Mr. Hendrik Jacob Kannadvocaat
te Leiden wonende aan de Boommarkt aldaar
dat zij naar aanleiding van de jongste besluiten van den Gemeenteraad
in zake het jaagpad langs den Kijn van Leiden naar Utrechtzich eerbiedig
tot Uwe Vergadering wenden en wel
datdaar de toestand van het jaagpad bovengenoemd reeds nu aanleiding
geeft, om van hetzelve slechts met groote voorzichtigheid te kunnen ge
bruik maken, daar het niet meer geregeld wordt onderhouden en dat die
toestand bij den tegenwoordigen stand der zaak dreigt zich te bestendigen
niet alleen, maar tevens, dat er bij gemis aan geregeld onderhoud groot
gevaar bestaatdat bet jaagpad spoedig geheel onbruikbaar zal worden
om door adressanten met hunne jaagpaarden te worden bereden
ZlTTINOVEIlSLAO 1878.
jt dat dientengevolge er eene groote stremming zal ontstaan in het geregelde
verkeer tusschen Leiden en de aangrenzende en meer verwijderde gemeenten
dat zij vermeenen dat door het ophouden van eene geregelde verbinding
tusschen Leiden en de plaatsen door hen bevarenook te Leiden handel
en nijverheid zullen lijden.
Eedenen waarom zij zich tot den Gemeenteraad wenden met bet eerbiedig
verzoek, dat Uwe Vergadering moge goedvinden, dat de gemeente Leiden
het gedeelte van het jaagpad, dat tot nu toe door haar werd onderhouden,
ilijve onderhouden, totdat er eene definitieve beslissing in de zaak van het
jaagpad zal zijn gevallenen adressanten zullen kunnen weten en zich
kunnen wenden aan die autoriteit, die alsdan rnet de voortdurende onder
houdswerken van het jaagpad zich zal belasten.
Leiden, Maart 1878. 't Welk doende, enz."
Het tweede adres luidt aldus
»Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekendenallen
handelaren en winkeliers te Leiden, dat zij vernomen hebbende, dat de
gezamenlijke Bijnschippers zich tot den Gemeenteraad hebben gewendmet
het verzoek om gedurende de onderhandelingen over het onderhoud van het
jaagpad, hetgeen loopt tusschen Utrecht en Leiden, dat gedeelte van het
jaagpaddat nu toe door de gemeente Leiden werd onderhouden te blijven
onderhoudendaar het jaagpad reeds nu in een minder voldoenden toestand
zich bevindt.
Dat zij vermeenen dat de gemeente Leiden door het wekelijksch bezoek
van vermelde schippers groote voordeelen geniet, en die voordeelen zouden
ophouden wanneer door den onvoldoenden toestand van het jaagpad do
schippers bier niet meer geregeld en veelvuldig zouden kunnen komen.
Dat zij aldus zich tot U wenden en wel bepaald met het doel om boven
gemeld verzoek der Bijnschippers bij den Gemeenteraad te ondersteunen.
Leiden, Februari 1878. 't Welk doende, enz."
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen
van de Baads-commissie ad hoe.
7 Verslagen van de Plaatselijke Schoolcommissie en van de Commissie
van Toezicht op de gemeente-instellingen voor middelbaar onderwijs.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze stukken ter inzage
van de leden in de leeskamer neder te leggenen in het Gemeenteverslag
op te nemen.
8°. Adres van J. Van Leeuwenom eervol ontslag als hulponderwijzer.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te behandelen bij het
onder n°. 8 aan de orde gestelde onderwerp.
9®. Adressen van J. H. H. Borgerding en G. Groenewegenhoudende
bezwaar tegen het spoelen van schapenvellen aan het Galgewater.
Deze adressen zijn van den volgenden inhoud
'Aan den Gemeenteraad te Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Johan Herman Henderik
Borgerding, koopman, stalhouder en verhuurder van paarden en rijtuigen
wonende aan het Kort Galgewater n°. 1.
Dat bovengenoemde vakken door mij worden uitgeoefend in de perceelen
gelegen a.n het Kort Galgewater n°. 910, 1112, 13 en 14.
Dat door wijlen mijn vader bij herhalingen pogingen zijn gedaan om
door bet schieten van putten goed drinkwater voor zijne paarden te ver
krijgen doch altijd zonder gevolgwaardoor ook adressant als opvolger ge
noodzaakt is water, uit den Rijn loopendelangs zijne stallen te moeten halen.
Dat ik echter gevaar loop ook dit drinkwater voor mijne paarden te
moeten missen omdat sedert aan P. D. Steenhuizen is geweigerd het op
richten eener loods en het weeken en drogen van schapenvellen door
genoemden Steenhuizen de Rijn loopende langs mijne stallen wordt gebruikt
om geheele pakken stinkende schapenvellen, waar de maden dikwijls uit
kruipen, te laten weeken, waardoor het water zóó wordt verpest, dat de
paarden het niet willen drinken, en worden zij ook al door dorst gedreven
dat te moeten doen, ziek worden; zonder nog te spreken dat mijne rijtuigen
met dat smerig en drekhoudend water niet kunnen worden schoongemaakt.
Dat ik hierdoor in groote verlegenheid geraak en mijne zaak "tot onder
gang wordt bedreigd.
Dat ik mij vruchteloos tot de politie heb gewend en nu ten einde
raad geen anderen weg weet dan mij tc wenden tot den Achtbaren
Gemeenteraad, met eerbiedig maar dringend verzoek, dat Uwe Ver^aderin"
maatregelen neme dat aan dien toestand spoedig een einde komt.
Daar UE. Achtbare óók wel overtuigd zal zijn dat het niet aangaat dat
een sedert jaren gevestigde zaak, waarvoor 331.53 belasting wordt betaald,
wordt onmogelijk gemaakt door eene industrie waardoor het water bederft.
Leiden, 21 Maart 1878. 't Welk doende, enz.
J. H. H. Borgerding."
»Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, Gijsbertus Groenewegen,
bouwman en veehouder, wonende aan het Galgewater hoek Smitsteeg n° 20-
dat bovengenoemd bedrijf wordt uitgeoefend in datzelfde perceel en 'daar
ik geen andere gelegenheid heb, en nooit gehad heb, dan met een duiker
het water uit den Kijn te krijgen, om mijne koeien te laten drinken;
dat ik bierdoor in groote verlegenheid ben geraakt en mijne zaak tot
ondergang wordt bedreigd om reden
dat door den heer P. D. Steenhuizen geheele pakken stinkende schapen
vellen aldaar worden gebracht, waar de maden dikwijls uitkruipen, om die
daar te laten weeken waardoor het water zóó verpest wordtdat de koeien
het niet willen drinken, en zij worden ook al door dorst gedreven, dat te
moeten doenwaardoor ze ziek worden en
dat ik zeer veel belang stel in de gezondheid van mijnen veestapel, daar
zóóveel orders en wetten op gesteld worden om zooveel mogelijk de gezond
heid te bevorderen.
Geen anderen weg wetende dan zich te wenden tot den Edel-Achtbaren
Gemeenteraad met eerbiedig maar dringend verzoek dat Uwe Vergadering
maatregelen neme dat aan dien toestand een einde kome.
Leiden, 21 Maart 1878. 't Welk doende, enz.
G. Groenewegen."