14 In Let vertrouwen, dat UEdel Achtbaar College door al deze redenen be jj wogen zal wordenom alsnog bedoelde toelage wederom aan den pikeur IJ C. C. Stegerhoek te verleenen hebben ondergeteekenden gemeend tot dezen j stap te mogen overgaan. Leiden, 16 Februari 1878. 't Welk doende, enz." (Volgen de namen.) Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze stukken te stellen in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën. 4°. Missive van Mr. P. A. Van der Lith, houdende mededeeling dat hij voor den tijd van drie maanden de gemeente zal verlaten. Deze missive is van den volgenden inhoud «Leiden, 2 Maart 1878. Bij dezen heb ik de eer u te berichten dat ik gedurende drie maanden het land denk te verlaten en dus de vergaderingen van den llaad niet zal kunnen bijwonen. P. A. Van der Lith. Aan den heer Voorzitter van den Gemeenteraad te Leiden." 5*. Adressen van de Wed. Springer, geb. Oostveen, en de Wed. Brum- raelkamp, geb. Roos, houdende bezwaren tegen de openbare verhuring van hare woningen aan de Aalmarkt. 6°. Adres van H. A. Landsvehr, om eene stoep te leggen. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van Burg. en Weth. Nog deelt de Voorzitter mede dat door wijlen Mevrouw C. A. Collot d'Escury, wed. J. P. P. Trottet, aan de armen van Leiden is vermaakt 500 francs. De Voorzitter geeft nu het woord aan den heer De Fremery. De heer De Fremery. Mijnheer de Voorzitter 1 Het doet mij leed, dat onder de ingekomen stukken niet voorkomt de rekening der gasfabriek over 1877 omdat in artikel 12 van het reglement op het beheer en het bestuur der stedelijke gasfabriek is bepaald dat de rekening over het afge- loopcn dienstjaar aan den Gemeenteraad voor l Maart moet worden overgelegd. Het is niet omdat die rekening niet gereed is; integendeel kan ik mede- deelmdat zij reeds door den heer Van Wensen en mij met de bijlagen is vergeleken, goedgekeurd en onderteekend, maar ten gevolge van de on gesteldheid van den heer Du Rieu heeft dezo de rekening nog niet kunnen nazien en goedkeuren. Ik wensch daarom den Raad voor te stellen Com missarissen diligent te verklaren, in afwachting en met den wensch dat onze geachte medebestuurder spoedig hersteld zal zijn. Intusschen kan ik de uit komst van het vorige jaar wel mededeelen. Het batig saldo vi.n de exploi tatie-rekening over 1877 bedraagt 52.056.2a Jterwijl bij raming op de begrooting is uitgetrokken ƒ58000. De bate is derhalve 913.461 minder dan verwacht werd; neemt men daarbij in aanmerking dat de prijs van de cokes beduidend lager is dan vroeger, dan geloof ik dat men toch tevreden kan zijn over de uitkomst. De Voorzitter. Ik dank den heer De Fremery zeer voor zijne voor- loopige medetieelingeu ik twijfel niet of de Raad zal gaarne de Commissie diligent verklaren voor de inlevering der rekening van de gasfabriek over 1877. Dienovereenkomstig wordt besloten. Aan de orde is: I. Benoeming van een tijdelijk lid der Commissie van Financiën. De heeren Krantz Van Heukelom en Driessen worden door den Voorzit ter verzocht met hem het stembureau uit te maken. Wordt benoemd de heer B. F. Krantz met 11 stemmen, terwijl verder zijn uitgebracht op de heeren Scheitema 3Wilhelmy Damsté 2 stemmen Verster en Eigeman ieder 1 stem. II. Benoeming van een lijdelijk lid in de Commissie voor de strafveror deningen. Wordt benoemd de heer Mr. C. Cock met 10 stemmen, zijnde wijders uitgebracht op de heeren Suringar 5Le Poole en Obreen ieder 2 stemmen. De Voorzitter. Is de heer Krantz bereid de benoeming aan te nemen? De beer Krantz. Ik zal gaarne de vereerendc benoeming aannemen. III. Verzoek van A. Roos, om een vischverkoopershuisje te plaatsen aan de Aalmarkt. (Zie Itig. St. n°. 38). De heer Obreen. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb nog al bezwaar tegen de inwilliging van het verzoek, op grond, in de eerste plaats, van de vrees dat wij, dit eenmaal toestaande, van verschillende verkoopers verzoeken zullen ontvangen om tegen dergelijke kleine betaling te verkrijgen het recht om op de straat huisjes te plaatsen ten einde hunne koopwaar aan den man tc brengen. Wanneer toch Roos op die wijze circa 10 meters grond inneemt, zou hij daarvoor, volgens het Reglement op de belasting voor plaatsen op markten van 1876, Geraeentebl. n". 6, moeten betalen 2j cent per vierkanten meter, dat is dus 25 cent daags, zijnde over 300 dagen f 75. Ik weet wel, dat die berekening wat ruim genomen is, maar op de helft genomen zou hij 37 marktgeld moeten betalenen nu wordt voorgesteld hem het gebruik van den grond af te staan voor de som van ƒ1.50 'sjaars. Ik moet zeggen, dat het voor ons moeielijk zal zijn dergelijke verzoeken van groentevrouweu en dergelijken in het vervolg te weigeren. Bovendien vind ik het plaatsen van dergelijke huizen op de straat niet sierlijk, en bestond er nu gebrek aan winkels aan grachten in deze gemeente, dan zou ik er toe kunnen over gaan voor het verzoek te stemmen. Dit is echter hier ter stede niet bet geval. Roos kan evenals ieder ander een huisje huren aan eene gracht, waar hij zijne koopwaar verkoopen kan. Ik zie geen enkelen grond om aan het verzoek te voldoen. Hij zegt in zijn adres, dat hij den Raad bij in williging dankbaar zal zijn. Ik wil dit best gelooven. Indien hij voor enkele guldens verkrijgt, waarvoor een ander een huis inoet huren of markt geld betalenheeft hij reden tot dankbaarheid, maar billijk vind ik het niet De heer De Laat de Kanter. Mijnheer de Voorzitter! Het eerste bezwaar van den heer Obreen isdat wij zullen krijgen onderscheidene ver zoekers met dergelijke aanvragen. Ik moet echter opmerkendat ieder verzoek van dien aard op zich zelf wordt beschouwd en beoordeelden naar aanleiding daarvan afgewezen of toegestaan wordt. Dus geloof ik niet dat de vrees dat wij meer verzoeken van dien aard zullen krijgeneen reden mag zijn om dit at te wijzen. Zijn tweede bezwaar is de lage prijs. Die prijs is vastgesteld in de nog steeds vigeerende Verordening van 1857, waar hij onder n°. 42 is opgenomen. Hetzelfde wat de heer Obreen aanvoert met betrekking tot de winkeliers is toepasselijk op ieder, die ingevolge voormelde verordening vergunning vraagt een dergelijk huisje op te richten. Men heeft niet gedacht aan eene oprichting van die huisjes voor korten tijd maar het staat in het tarief duidelijk uitgedrukt voor een jaar of korter. Dus ook wat den termijn betreft is het voorsiel in overeen stemming met de verordening. Nu zegt de heer Obreen hier bestaat geen gebrek aan grachtende adressant kan daar een winkel huren en het is dus onbillijk aan hem toe te staan wat men aan auderen weigert. Wanneer wij komen op het terrein der billijkheid, keer ik dat argument om en kan men zeggenhet is onbillijk hem te weigefen wat anderen is toegestaan. Het bestaande vischverkoophuisje op de Aalmarkt, dat aan den pachter van de stads vroon we teren in gebruik is afgestaan behoort aan de stad en voor de huur wordt betaald f 8 'sjaars, zoodat de pachter van vrij wat beter conditie is dan Roos zal zijndie dat huisje zal moeten opstellen voor eigen rekening. Daarbij komt nog dat hij met betrekking tot den huurprijs van 1.50 die hij betaalt voor de vergunning om het huisje te zetten, niet van zijne financieele verplichtingen af is. De geheele nering kan niet in het huisje gedreven wordenmaar zooals ook bij het bestaande huisje plaats vindt, zal gemeentegrond worden ingenomen voor vischkuipen banken enz. en daarvoor wordt volgens het afzonderlijk tarief voor de markten betaald. Dus die prijs van 1.50 is niet zoo gering als zich allicht laat denken. En om nu nog eens terug te komen op het argument omtrent het indienen van verscheidene verzoeken, bij het toestaan of wei geren dient men rekening te houden met de belangen van het publiek die zeker zeer gebaat zullen zijn bij het toestaan van dit verzoek. De tegenwoordige pachter heeft tengevolge van het gebruik van het vischver koopershuisje een monopolie en een monopolie, dat niet aangewend wordt ten bate der gemeentenaren. De klacht, dat hier in de stad bijna met geene mogelijkheid riviervisch te krijgen is, is vrij algemeen. Als reden daarvan wordt opgegeven dat de pachter de visch in naburige steden ter markt brengt. Van zijn standpunt heeft hij daarin gelijk, want hij heeft de visscherij gepacht in zijn belang. Maar in het belang der geraeentenaren is het voorzéker, dat dit monopolie niet tot hunne schade of ongerief leide. Ik geloof dat in een en ander voldoende redenen liggen om het verzoek toe te staan. De heer d'Aumerie. Vóór dat over deze zaak verder beraadslaagd wordt, wensch ik aan den Voorzitter van de Commissie van Fabricage te vragenof daar, waar de man het huisje wenscht te plaatsende rivier- visebmarkt is. Ik betwijfel het zeer. In 1868 is door den Raad eene verordening gemaakt, waarbij de plaatsen zijn aangewezen voor de verschil lende markten, cn daarin staat dat de riviervisch- en palingmarkt wordt gehouden aan den Rijn nabij de Gemeente-apotheek. Behoort nu nog tot de riviervischmarkt en palingmarkt dat gedeelte van de Aalmarkt aan den Rijn, dat bij de Stads-Waag ligt? Ik betwijfel het. De heer De Laat de Kanter. Dat zal, dunkt mij, voor een groot deel afhangen van 's Raads beslissing in deze zaak. De uitdrukking: nabij de gemeente-apotheek is ons zeker niet ontgaan bij de behandeling en beoor deeling van het aanhangige verzoek. De opvatting van het woord «nabij" is zeer subjectief. Ik verbeeld mij, dat de onderwerpelijke plaats zeer nabi; is. Niemand toch zal beweren dat in eene stad van de uitgebreidheid van Leiden de Waag en de Gemeente-apotheek niet «nabij" elkander liggen. Wan neer men het woord in zeer beperkte beteekenis opvat, namelijk in die van vlak naast elkander, dan zoude de ruimte voor de markt al zeer gering zijn. Ik heb geen deel genomen aan de beraadslagingen omtrent de ver ordening op de markten, maar het komt mij voor, dat men die onbestemde uitdrukking naar omstandigheden zal moeten uitleggen. Het zou toch niet aangaan als er veel ter markt wordt gebrachtde lieden met hunne waren heen te zenden en hun te zeggen«de markt is volgij moogt er niet meer staan." Ik geloof niet dat het bezwaar, aan de onbestemdheid der uitdrukking «nabijheid" ontleend, gewichtig genoeg is om het verzoek te weigeren. De heer d'Aumerie. Ik deel het gevoelen van den heer De Kanter niet. Aan denzelfden Rijn toch zijn voor verschillende markten plaatsen aangewezen. Ik geloof dat het woord «nabijheid" eng moet worden op gevat. Er staat eene visehbank bij het huisje van Spaargaren. Mij dunkt dat het derhalve aangewezen is dat niet verder dan tot de visehbank mag worden gegaan. Daaris de riviervischmarkt. En dan volgt de Waag, in de nabijheid waarvan, in het Boterhuisde handel in boter plaats heeft. De heer De Laat de Kanter. De juiste beteekenis van het woord «nabij" blijft m. i. altijd eene subjectieve opvatting. De heer d'Aumerie. Wat zal het gevolg zijn, als de man bekeurd wordt? Hij zal zich beroepen op de vergunning van den Raadmaar wordt de verordening van 1868 niet gewijzigd, dan zal de man gestraft worden en hem zijn beroep op het raadsbesluit, waarbij hem vergunning werd verleend tot het plaatsen van een vischverkoopershuisje aan de Aalmarkt tegenover de Waag niet baten. De Voorzitter. Zou dan niet eerst het bewijs moeten geleverd worden dat hij een gedeelte van den Rijn heeft ingenomen, dat daarvoor niet besterad is? De beer d'Aumerie. Ik wilde alleen op het bezwaar wijzen en daarom gaarne de opvatting kennen van den Voorzitter der Commissie van fabricage. Volgens mijn gevoelen is de riviervischmarkt beperkt tot de onmiddellijke nabijheid van de Gemeente-apotheek. Daarom ben ik tegen de inwilliging van het verzoek. De heer De Laat de Kanter. Ik wensch nog dit op te merken dat, wanneer het verzoek wordt toegestaan en de man vervolgd wordt, dan de- geen die vervolgt moet bewijzen, dat de waar niet in de nabijheid van de Gemeente-apotheek verkocht werd. En aangezien dit afhangt van eene sub-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1878 | | pagina 4