117 De Leer De Laat de Kanter. De heer üercksen heeft m. i. ten onrechte beweerd dat wijbij deze quaesliehetgeen vroeger door Leiden voor het ziekenhuis is bijgedragen, niet in berekening zouden mogen brengen. Naar mijne overtuiging blijft er een doorgaand verband bestaan tusscben die bijdrage en hetgeen door ons voor de ziekenverpleging wordt betaald, en ik ben het dan ook in dit opzicht geheel eens met den heer Eigeman. In het contract van 1867 werd bepaald, dat het tarief om de vijf jaren zou worden herzien. Hadden wij geen kapitaal en geen grond verstrekt dan had er vAn de zijde van het Rijk evenmin aanleiding bestaan om de toen gemaakte overeenkomst te sluiten en de gemeente toe te staan voor de op zich zelve zeker te geringe som van f 0.50 daags hare zieken te doen verplegen als om daarbij te bepalen dat de overeenkomst om de vijf jaren zoude worde herzien. De Staat bad eene inrichting voor het onderwijs in de geneeskunde noodig en heeft die te Leiden opgericht. Wij hebben dus hier niet te denken aan een gewoon ziekenhuismaar aan eene geneeskun dige school; van daar de breede schaal waarop alles is ingericht; wij hebben daartoe met onze middelen bijgedragen en onze zieken dienen tevens als leermiddelen zonder welke het onderwijs natuurlijk van minder omvang zoude zijn. Dat wij geen misbruik maken van ons recht om voor de be paalde som onze zieken te doen verplegen blijkt voldoende (bet is in de gewisselde stukken aangetoond) uit de groote sommenwelke buitendien nog aan de verpleging der zieke armen worden ten koste gelegd. De becijfering dat wij tegen den kostenden prijs van 2.01 j, die het Rijk voor eiken zieke per dag uitgeeft, slechts f 0.50 zouden bijdragen, gaat derhalve niet op; eerstens omdat het cijfer van 2.01 J veroorzaakt wordt door de kostbare inrichting, welke voor het onderwijs noodig is, en ten andere omdat wij daarvoor betalen f 0.50 per verpleegde daagsplus de renten van de bijge dragen kapitalen plus de leermiddelen voor het onderwijs. En men boude daarbij wel in het oogdat wij wel het recht hebbendoch niet verplicht zijn onze zieken in het Nosocomiuin te doen verplegen. Wil de regeering hoogere betaling, dan zal hoogstwaarschijnlijk het gevolg daarvan zijn dat, tot schade voor het onderwijs, het getal zieken dat daarheen wordt gezonden zeer beperkt zal worden. De heer Eigeman. De vorige spreker heeft volkomen juist gezegd wat ik wilde aanvoeren omtrent het eerste punt, door den heer Dercksen bespro ken en daarom zie ik van het woord af' De heer De Laat de KaNTBR. Ik heb zoo aanstonds nog verzuimd een punt te bespreken. Door den heer Goudsmit is namelijk de vrees aan den dag gelegddat 75 cent door den tegenwoordigen Minister niet vol doende werd geoordeeld en wij dusdoor ons niet aan den wensch van den Minister te onderwerpen, van slechter conditie zouden kunnen worden. Die vrees kan ik niet deelen. Immers bij het contract is voorgeschreven, dat bij verschil arbiters zullen beslissen. Derhalve heeft de Minister het recht niet om het bedrag willekeurig te verhoogen maar is ook hijeven zeer als wijgehouden zich bij de uitspraak der arbiters neer te leggen. De Voorzitter. Door den heer Eigeman is met nadruk gewezen op het kapitaal van f 126.000, dat de gemeente heeft verstrekt. Hij vergat echter daarbij te voegen dat het Rijk daarentegen het Nosocomium-gebouw, eene waarde representeerende van 25000 aan de gemeente in eigendom heeft afgestaan. Ik heb echter weinig op met al die becijferingen, waarop ik nog heel wat zou kunnen afdingen, en het schijnt mij zelfs toe dat zij eigenlijk hier niet te pas komen. Toen het contract werd aan gegaanwerd alles rijpelijk overwogen. Het Rijk zou een Academisch Ziekenhuis houwenen de gemeente stond daarvoor terrein af, en verhoud zich tot het betalen van bovenbedoelde som. Zoo is het contract aange gaan. De slotbepalingdat elke 5 jaren het bedrag der verpleegkosten op nieuw zou worden geregeld, is thans aan de orde; de vraag namelijk of zieken, die in 1873 voor 50 cents werden verpleegd, thans nog, nu de genees- en voedingsmiddelen in prijs zijn gerezen, voor die som kunnen verpleegd worden? Wij hebben in ons midden een deskundige die deze vraag wel zal kunnen beantwoorden. Ik vermeen dat het niet onbillijk is dat er 50 pCt. opkomt, maar laat gaarne de beslissing aan den Raad over. De heer Eigeman. Juist omdat die bepaling in het contract gevonden wordt, moeten wij telkens bij eene nadere regeling nagaan, wat eenmaal voorafgegaan is, om de som van de bijdrage te kunnen vaststellen. Het is daarom juist doelmatig, dat wij telkens in becijferingen treden, om na te gaan, wat de stad betaalt en wat zij nog verder kan bijdragen. Was die bepaling niet gemaakt, dan zouden die becijferingen niet noodig, en zoude veel omslag vermeden zijn. De Voorzitter. Op die wijze kan over 5 jaren die grond weder f 50000 waard zijn, b. v. ten gevolge der aansluiting van de beide spoorwegen. Dan zouden wij weer al minder en minder moeten betalen voor de verple ging onzer stads-zieken. Ik vraag u: kan dat de bedoeling van het con tract zijn geweest? De heer Van Iterson. Ik had mij liever van deelneming aan deze discussie onthouden, maar nadat gij, mijnheer de Voorzitter, eene bepaalde vraag tot mij gericht hebtacht ik mij verplicht een enkel woord in het midden te brengen. Voordat ik tot de beantwoording dier vraag overga moet ik opmerken dal liet door u ingenomen standpunt mij zeer bedenkelijk voorkomt. Indien wij toch geene rekening mogen houden met de kapitalen, die de gemeente tot de stichting van het Ziekenhuis heeft bijgedragendan zijn wij stellig verplicht de gevraagde som te betalenen zouden wij nog veel meer moeten geven indien het gevraagd werd. Er kan toch wel geene sprake zijn van de mogelijkheid om voor 50 of 75 cents daags zieken te verplegen. Doch dit daargelaten wil ik mij voor een oogenblik plaatsen op uw standpunt, om de vraag te overwegen of, indieu voor vijfjaren de som van 50 cents daags een billijke vergoeding was voor de verpleging van eiken zieke, niet de veranderde prijzen van genees-en voedingsmiddelen aanleiding moeten geven om deze bijdrage te verhoogen tot 75 cents. Beschouwt men de quaestie uit dat oogpunt, dan is wellicht eenige ver meerdering der bijdrage billijk, b. v. met 5 of 10 cents; maar dat de prijzen der genoemde artikelen met 50 percent zouden zijn toegenomen, dat meen ik bepaald te mogen tegenspreken en veroorloof mij alzoo uwe vraag ont kennend te beantwoorden. De Voorzitter. Ik herbaal wat ik straks zeide: ik wil buiten alle becijferingen blijven. Het is hier alleen de vraag, of het niet billijk is dat de stad nu meer betale voor de verpleging der zieken dan vijf jaren geleden. De heer Van Iterson. Ten einde niet misverstaan te worden, wil ik nog eens herbalen dat ik bij de beantwoording der door u, mijnheer de Voor zitter gedane vraag mij gesteld heb op het standpunt door u in dezen ingenomen er bijvoegende dat dit standpunt niet het mijne is. Maar ook in dat geval kon ermeende ikgeene aanspraak gemaakt worden op eene verhooging met 50 pCt. De Voorzitter. Het is dan toch ontegenzeggelijk dat dé vorige spre ker erkent, dat er eenige verbooging noodig en billijk is, en nu laat ik bet bedrag van die verbooging gaarne aan de vergadering over. Ik heb geene bepaalde cijfers genoemd. De heer Goudsmit. Ik zou het in elk geval niet gewcnscht achtende onderhandelingen met den Minister af te breken. Ik zie tegen de benoe ming van arbiters zeer op en ik zou vreezendat hunne berekeningen en beschouwingen weieens zeer ten nadeelc van de gemeente konden uitloopen. Uit dien hoofde zou ik wenschen, dat wij bij den Minister nog eens aanklopten en hem verzochten eenige matiging in zijne berekening en gedane vordering te brengen. Zoodoende breken wij de onderhandelin gen niet af. En mochten onverhoopt alle pogingen tot wijziging misluk ken, dan moet ik voor mij verklaren, dat ik oneindig liever 75 cents toestadan onshanden en voeten gebondente onderwerpen aan de uit spraak van arbiters. Ik stel derhalve voor, ons op nieuw tot den Minister te wendenmet uitnoodiging om bet gevraagd bedrag nog nader in overwe ging te nemen, en als het blijken mocht, dat het cijfer van 50 cents, vijf jaren geleden vastgesteldniet meer voldoende isdan niet eene zoo groote verhooging te eischen. De heer Eigeman. Ik zal mij gaarne vereenigen met het voorstel van den vorigen spreker, dat geheel in mijnen geest aangeeft, wat ik gezegd heb te zullen voorstellenwanneer het gevoelen van den Raad zou ken baar zijn. Het voorstel van den heer Goudsmit wordt voldoende ondersteund. De heer Eigeman. Zouden wij ons niet tot den Minister wenden door tusschenkomst van heeren Curatoren? Deze is de gewone en ook in dezen gevolgde weg. De heer Goudsmit. Ik geloof dat wij ons rechtstreeks tot den Minister moeten wenden, al zij het door tusschenkomst van Curatoren. Het voorstel van den heer Goudsmit wordt hierop in omvrage gebracht en met algemeeno stemmen aangenomen. De heer Goudsmit. Ik zou wel wenschen, dat, in den geest van het geen de heer Van Iterson gezegd heeft, den Minister wel kenbaar worde gemaakt, dat wij bereid zijn eenige verhooging toe te staan, maar dat de thans voorgestelde van 50 pCt. te exorbitant is, al neemt men in over weging eenige verliooging in den prijs der eetwaren en geneesmiddelen. De heer Krantz. Het komt mij voor, dat dit den Minister niet kan worden gezegd. Door den heer Van Iterson is voorgesteld minder dan 75 cents te betalen, doch dat is mijne opinie niet; ik acht het wen- schelijk dat dienaangaande door den Raad vooraf eene beslissing wordt genomen. De heer Goudsmit. Dit is thans nog niet noodig. XVII. Verzoek van J. L. Creyghtonter bekoming van grond aan het Raamland. (Zie Ing. St. nos. 250 en 259.) Dit verzoek wordt met algemeene stemmen toegestaan. XVIII. Verzoek van G. Tibboel, ter bekoming van grond buiten de voormalige Marepoort. (Zie Ing. St. nos. 251 en 259.) Dit wordt met algemeene stemmen toegestaan. XIX. Verzoek van Dr. W. N. Du Rieu, om vergunning tot het plaatsen van twee hoornen op den Middelweg. (Zie Ing. St. no. 254.) Dit wordt met algemeene stemmen toegestaan. De heer Du Rieu houdt zich buiten stemming. XX. Staat van af- en overschrijving op de gemeente-begrooting voor 1877 belooningen en premiën der brandspuitlied :n enz. (Zie log. St. no. 256.) Deze wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. XXI. Verzoek van Van Hartrop en Zoon, c. s., betrekkelijk eene verruiming van het vaarwater aan de Beestenmarkt. (Zie Ing. St. no. 255.) De beer Eigeman. Ik ben niet zeer ingenomen met het nadere rapport van de Commissie van Fabricage. Ik zal met haar niet disputeeren over de beteekenis van eigen en algemeen belang; want in deze is er eigen belang, als men de adressanten ieder in hun privé beschouwt, doch er is ook algemeen belang, als zij zich voor hetzelfde doel met elkander veree- nigd hebben. Ik wil alleen haar vragen: zou het niet in het belang zijn van de stad, en dus wel zeker in het algemeen belang? Mij dunkt wel! Nu dezer dagen, zooals ik bij het nader onderzoek ben te weten gekomen, kon het schip met keijen, bestemd voor de stadstimmerwerfniet de Bees tenmarkt invaren. Eerst moest, door over te vletten, wat kostbaar is, het schip verlicht wordenen kon bet eindelijk met vele moeiten en wendingen den weg opvaren naar zijne bestemming. Maar nu nog eene vraag. Indien de vaart daar behoorlijk ware gebleven, zoodat de hooischepen voor den pachter van de Beestenmarkt daar gelost konden wordenzoude dit niet van iinloed zijn geweest op de pachtsom? Ik geloof het zeker; want wan-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 3