113 gemakkelijk te niet te doen door er op te wijzen dat bet meerder benoo- digde het uitvloeisel is van de betaling van renten voor den aanleg van de duinwaterleiding. Behalve de ƒ20'>Q voor verhooging der traktementen van de politieagenten is rente-garantie het eenige, wat de verhooging noodzakelijk maakt. Mogen wij, vraag ik nogmaals, nadat de meerderheid van den Raad besloten heeft, dat 9000 tot wederinkoop van kapitaal zullen worden be stemd onder den schijn van den vorm te redden, de f 9000 nu weder gaan verkoopen? Is dit niet schorsing, gelijk Burg. en Weth. voorstelden bij N". 171 en wat de Raad niet wilde? Is dit niet vernietigen bet pas genomen besluit? Bovendien is hetgeen nu wordt voorgesteld slechts een palliatief; het volgende jaar, wanneer wij geen kapitaal meer te verkoopen zullen hebben, en de belasting is naar het denkbeeld van velen te hoog, is dit middeltje niet meer toe te passentenzij men voor goed wil breken^met de terugbrenging van kapitaal. Hiervoor bestaat bij mij gegronde vrees- want kennelijk willen Burg. en Weth. ons in die richting voeren. Ik zal', voor zooverre mijne stem eenige kracht heeft, zoodanig besluit zoolang mogelijk tegenhouden, omdat ik het in hooge mate verkeerd acht een goed principe prijs te geven. De gemeentewet eischt bij het aangaan van leenin gen terugbetaling in termijnen. Voor den schoolbouw zijn ook geldleeningen gesloten. Of wij die bij een bankier of kassier of bij ons zeiven hebben aangegaan, is tamelijk hetzelfde; de wet eischt m. i. ook hier terugbetaling. Ware dit niet zoodan hadden wij beter gedaan de kapitalen op het groot boek te latenen voor den bouw van scholen enz. leeningen te sluiten die weder moesten afgelost wordeD. De heer De Fremery. Zoo ik mij wel herinner, is het voorstel, thans door mij gedaaneene navolging van datdoor den heer Van Iterson in het vorige jaar voorgedragen. Ook toen is het bezwaar geopperd dat er veel belasting zou moeten worden geheven. De heer Van Iterson heeft toen mede voorgesteld, tegenover de uitgaven eeo post van ontvangst te brengen voor verkoop van kapitaal. Ik heb toen dat voorstel niet kunnen steunen omdat wij toen slechts de helft behoefden bij te dragen van de som, die nu als rente-gai'Rntie verschuldigd is. Toen waren dus de omstan digheden niet zoo dringend als thans. Nu echter is m i. de grens van het geen in deze gemeente als belasting kan worden geheven reeds overschre den. Van daar mijn voorstel, om nu den post van ƒ9000 niet tot wederinkoop te bestemmen. Naar aanleiding van de opmerking van den heer Hartevelt, wensch ik als mijne meening te doen uitkomen dat het niet ongeoorloofd kan geachtworden, tijdens de discussie, wanneer men beter wordt ingelicht, wijzigingen in reeds aangenomen posten te brengen. De heer Van Itekson. Gelijk de heer De Fremery terecht heeft aan gevoerd, is verleden jaar, bij de behandeling der begrooting voor 1877, door mij het denkbeeld ter sprake gebracht om den post: /Verkoop van Inschrijvingen", te verhoogen met ƒ9000, en dus niet overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. den aankoop te schorsen. Ik redeneerde aldus: Als men meent dat de rentelast voor den aanleg der duinwaterleiding niet gedragen moet worden door den dienst 1877, als men meent dien last te moeten brengen op de toekomstgoedmaar men brenge dien dan op de toekomst in het algemeenen vinde het benoodigde geld door verkoop van inschrijvingen op het grootboek. Daardoor zal de last op alle volgende geslachten drukken. De beer Tromp heeft toen daartegen iets aangevoerd wat ik op dat oogenblik niet goed begreep, en daar zijn beweren door ver schillende leden werd gesteund, heb ik niet verder geinsisteerd. Later is mij gebleken dat, als ik den heer Tromp dadelijk had begrepen, ik niet zou hebben toegegeven, wat ik toen wel deed. Zoo komt het mij nog heden voor, dat schorsing van aankoop van inschrijvingen niet is geoor" loofd. Indien wij toch den aankoop één jaar staken, ten einde het daartoe bestemde geld voor de duinwaterleiding te gebrnikenen vasthouden aan het denkbeeld om het volle bedrag van de kosten van aanbouw der scholen terug te brengen op het grootboek, dan brengen wij de uitgaven, voor de waterleiding te doen, niet op het nageslacht in zijne opvolgende generatiën maar op een bepaald, nu reeds aangewezen jaar. Stel: wij zijn reeds 10 jaar aan liet terugkoopen van het kapitaal, besteed voor de scholen, dan zullen wij dus nog 15 jaar daarmede moeten voortgaan. Als wij nu be sluiten dit jaar geen ƒ9000 terug te koopen maar zeggen dat de inkoop geschorst wordt, dan zal men niet over 15 jaar daarmede klaar zijn maar eerst over 16 jaar, en de ƒ9000, die wij nu aan de duinwaterleiding beste denzullen moeten opgebracht worden over 16 jaar door de dan belasting betalende ingezetenen. Dat is cene onbillijkheid, die door niets kan worden goedgemaakt. Al hebben wij het recht zekeren last te brengen op de nakomelingschapdan is het toch zeker niet geoorloofd dit te doen op een bepaald, reeds nu aangewezen jaar der toekomst. Men zegge niet: indien onze opvolgers geen gevolg willen geven aan onze besluiten dan moeten zij het maar nalaten. Door zoodanig argument wordt de onrechtmatigheid van het tegenwoordig besluit niet weggenomen. De heer Van der Litb. Mijnheer de Voorzitter! De heer Van Iterson heeft zoo helder aangetoondwat ik in principe wilde zeggendat het voldoende is in het kort mijn standpunt aan te geven. Door het voorstel van den heer De Fremery aan te nemen zullen wij, dit blijkt duidelijk uit de woorden van den vorigen spreker, niet terugkomen op het besluit bij No. 171 genomen. Toen, bij dat No., is in principe uitge maakt, dat wel degelijk het Raadsbesluit zou worden gehandhaafd bepalende den wederinkoop van kapitaal voor schoolbouw besteed en dat het niet zou worden geschorst, met de gevolgen er aan verbonden, door den heer Van Iterson geschetst. Iets anders is het voorstel nu gedaan en wel om den last der uitbetaling niet op het tegenwoordig geslacht te brengen, maar dien last te vinden door verkoop van kapitaal. Men kan in deze quaestie tweeërlei standpunt innemen. Men kan zeggenwij behoeven ons niet te bekommeren om het nageslacht en kunnen opteeren wat wij bobben gehad zonder er over te behoeven te denken, hoe later het nageslacht zich'redden zal. Dat keur ik zeer af. Men kan echter ook te veel doen in eene andere richting. Men kan zeggen wij alleen moeten de lasten dragen die eigenlijk ook over het nageslacht zouden kunnen worden verdeeld en wij moeten zware belastingen dragen voor zaken, waarvan het nageslacht even groote voor- deelen zal genieten als wij. Mij dunkt dat beide standpunten niet juist zijn en dat wij ons nu eenigszins op den laatst aangegeven weg bevinden. Wij dragen een last van 22000, waarvan niet alleen het tegenwoordig j ZlTTIKG VERSLAG 1877. I geslacht, maar ook het nageslacht de vruchten zal plukken, terwijl onze last veel hooger daarvoor zal zijn dan die van het nageslacht. Over 10 jaar zullen de ingezetenen nog even goed genot van de waterleiding hebben maar terwijl men dan maar 10000ja misschien nog veel minder er voor zal behoeven op te brengen, moeten wij nu 22000 betalen. Dat nu gaat niet aan dat wij alleen de zware lasten zullen hebben te dragen en wij het nageslacht zooveel minder zullen laten betalen. Ik zou dat nog kunnen toegeven als wij in zeer gunstige financieele omstandigheden ver keerden als de begrooting eenigszins als verleden jaar vrij wel het gewone cijfer van den hoofdelijken omslag aanwees, maar dit is het geval niet. Als de begrooting mocht worden aangenomenzonder aanneming van het voorstel van den heer De Fremery, dan zal de hoofdelijke omslag stijgen tot ver over de 120.000. Dat zullen wij dan betalen, omdat wij nu al de lasten willen dragen en de voordeelen zonder lasten aan de toekomst willen vermaken. Dat kan ik niet goedkeuren. Ik wil nog niet afstand doen van het stelsel, dat aan het Raadsbesluit tot wederinkoop van kapitaal ten grondslag lag, om kapitaal, dat oogenblikkelijk geene rente geeft, lang zamerhand en misschien zelfs iets langzamer dan nuweer tot rentegevend kapitaal te con verteeren. Maar als de toepassing van dat stelsel op dit oogenblik te veel drukt, dan zie ik er geen bezwaar in den maatregel te nemendoor den heer De Fremery voorgesteld. Alleen dus op gronden van utiliteit, niet als een terugkomen op het bij No. 171 aangenomen besluitzal ik stemmen voor het voorstel van den beer De Fremery. De heer Hartevelt. Hoe luidt nu het voorstel van den heer De Fremery Ik heb het niet hooren omschrijven. Dat is echter toch noodig want Ged. Staten kunnen er naar vragen. De heer Goudsmit komt ter vergadering. De Voorzitter. Wordt het voorstel van den heer De Fremery onder steund? Zoo ja, dan wil ik nu vragen, hoe die heer het wenscht te omschrijven. De heer Van der Lith. Mag ik even opmerkenmijnheer de Voor zitter, dat er m. i. geene omschrijving te pas komt. Het hoofd van den post moet behouden blijven. Als Ged. Staten inlichtingen vragen dan kunnen die altijd worden gegeven. Maar de beereri redeneeren nu te veel uit de Memorie van Toelichting. Wij stellen alleen de begrooting vast. De heer De Fremery bedoelt alleen, den post, in plaats van op ƒ16000, op ƒ25000 uit te trekken. Vragen Ged. Staten dan waarvoor het noodig is zooveel kapitaal te verkoopendan kan verwezen worden naar hetgeen daar omtrent behandeld is in den Raad. De heer Eigeman. Ik zal tegen het voorstel van den heer De Fremery stemmen om twee redenen. In de eerste plaatsomdat alsnog de vrees voor verbooging der bijdrage door de belastingschuldigen mij er niet toe kan brengen ora te besluiten terug te komen op eene eenmaal gevallen beslissing, die waarlijk niet zonder beteekenis genomen is. En ten tweede, omdat ik niet kan toestemmen dat wijhoewel wij verplicht zijn in liet gebrek aan scholen op de eene of andere wijze te voorziende gelden daarvoor zouden moeten opbrengen door afstand van eigen middelenzonder daarbij te bedingen, dat zij na een getal jaren moeten zijn teruggekomen. De heer De Kanter deelt die meening niet, zooals hij daarzoo heeft te kennen gegevenwant bij ziet in de uitgaven voor schoolbouw enz. eene rechtmatige geldbeleggingen begeert geene terugkoming der daarvoor verstrekte gelden. Het gevoelen van den beer Hartevelt deel ik volkomen, en ook ik wil vragenwat hadden wij moeten doenals de gemeente geene eigene middelen had gehad voor die gevorderde gemeente-uitgaven Wij zouden immers verplicht zijn geweest gelden op te nemen, en daarvan de jaarlijksche aflossingen na te komen, plus de betaling van renten? En zou dan de gemeente die terugkoming van aan haar geleende gelden niet mogen bepalen? Ziet, deze was de grond, waarop de Commissie van Financiën destijds haar voorstel tot jaarlijksche aflossing bouwde. Ik kan dit voorstel gerust een voorzichtig voorstel noemen, daar het betreft eene uitgave voor een in waarde verminderend goed, dat jaarlijks moet onder houden worden en financieel niets oplevert. De Raad heeft het gewicht van het voorstel begrepen en daarop het besluit genomen. Ik acht het zeer verkeerd thans op dat besluitonder welken vorm ookterug te komen. De heer De Laat de Kanter. De heer Eigeman heeft twee bedenkin gen tegen het voorstel van den heer De Fremery. Een besluit, eenmaal genomen, moet worden uitgevoerd. Zeker, dat is de regel. Maar een besluit, door den Raad genomen, kan ook worden gewijzigd en zelfs inge trokken, dus ook geschorst worden door een ander besluit. Wij hebben hier niet te doen met eene verordening maar met een besluit. En door dit te schorsen treden wij niet buiten onze bevoegdheid De heer Van Iterson. Als er quaestie van is om het besluit te schorsen, dan doe ik niet mede. De heer De Laat de Kanter. Ik had nog niet uitgesproken. Nu ik de interruptie gehoord hebmerk ik op dat ikzonder terug te treden in de discussiën over N°. 171, bezig was met het beantwoorden van de opmerkingen van den heer Eigeman. Deze heeft o. a. ook gewaagd van de verplichting, op ons rustende, tot betaling van renten en Rfiossing, als het geld door leening ware verkregen. Natuurlijkals wij iets moeten doen waartoe de wet ons verplicht, en er is geen geld, dan moeten wij leenen. In dat geval, zegt de heer Eigeman, moeten wij ook het kapitaal terug brengen en dus ook nunu wij het kapitaal van het grootboek hebben gebruikt. Die bewering acht ik onjuist. Behalve toch dat de wet in het eene geval een imperatief voorschrift bevat en in liet andere liet stilzwij gen bewaart, moet men niet vergeten waarom de laatste alinea van art. 136 in de gemeentewet is opgenomen. De reden is dat de wetgever wilde voorko men, dat te lichtzinnig van het zoo gemakkelijke middel van geldleeningen zou worden gebruik gemaakt, waardoor de geldmiddelen in de war konden geraken en de nakomelingschap een berooid financiewezen zou kunnen vin den. Dit kan echter het gevolg niet zijn van het gebrnik van eigen kapi taal tot het stichten van scholenwaartoe de wet ons verplicht. Willen wij die niet zelf bouwendan moeten wij ze huren en of wij nu de in komsten van het grootboek gebruiken om den huurprijs te betalendan wel scholen bouwen en die inkomsten van het grootboek niet trekken, dat komt voor liet tegenwoordige en voor de tuekomst geheel op hetzelfde neer.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 5