99 gerangschikt. Ook moesten de uitgaven voor het onderhoud van de ver huurde buizen in het Caecilia-gasthuis niet onder dit artikel worden opge nomenmaar onder den po9t no. 176, omdat de ontvangsten en uitgaven ter zake van voormelde administratie afzonderlijk behoorden te worden ge houdenhetgeen dan ook tot dusver het geval was geweest, overeenkomstig het besluit van den Baad. Nu heeft hier plaats eene vermenging van uit gaven die ik niet kan goedkeuren. Wil men consequent handelen en het stelsel zuiver handhavendan moeten deze uitgaven uit dezen post vervallen. De heer De Laat de Kanter. Deze post levert wederom het bewijs, dat het moeielijk is iedereen tevreden te stellen. Vroeger heeft men ver langd dat al deze gebouwen in één post zouden worden vereenigdom het onderhoud in eens, en dus voordeeliger te kunnen aanbesteden, en nu verlangt men weder, dat zij zullen worden gesplitst. Meent men nu weder op het vroeger aangegeven denkbeeld te moeten terugkomendan kan men daartoe een voorstel doenmaar wordt het aangenomendan zal het niet in het belang der gemeente-financiën zijn. Wat verder als gewoon of buitengewoon moet worden aangemerkt, hangt dikwijls van eene subjec tieve opvatting af; wij meenen dat op eene begrooting, welke voor een jaar wordt vastgesteldeene uitgaafwelke slechts een9 in de vier of vijf jaren voorkomtbij de toelichting buitengewoon genoemd moet worden. De heer Bijleveld. Door den vorigen spreker is gezegddat de zaak van minder aanbelang is en dat zij eigenlijk op hetzelfde nederkomt. Als dat zoo is, dan bevreemdt het mij, dat Burg. en Weth. hun voorstel hebben volgehouden nadat in de afdeelingen daartegen bedenkingen waren gemaakt. Het komt mij voordat het niet van zoo weinig gewicht is of men in de gemeente-administratie onderscheidt tusschen gewone en buitengewone uitgaven. De heer De Laat de Kanter. Ik acht het voor de financiën geheel onverschillig, hoe men deze uitgave wil noemen. Het is zeker dat het verven van lokalen geene jaarlijksche uitgave is, want het geschiedt slechts om de vier of vijf jaren. Maar ik wil de beslissing gaarne aan den Raad overlaten. De heer Dercksen. Ik zal niet spreken over gewone of buitengewone uitgavenmaar alleen herinnerendat ik twee a drie jaren geleden hier de aandacht gevestigd heb op het onleesbaar doen of laten worden van zeker opschrift op een der Burgpoortenwaarin gemeld wordt dat Burgemeesteren van Leideu het erf der VVassenaren aankochten en betaalden met stadsgeld. Men heeft mij toen geantwoorddat men daartegen waken zoumaar tot hiertoe is daaraan nog niets veranderd. Ik blijf het intusschen wenschelijk achten dat Burg. en Weth. zorg dragen voor onze monumentale gebouwen en de opschriften daarop voorkomende, en beveel de zaak vooral den tegen woordige!) Wethouder van Fabricage aanvan wiens welwillendheid ik mij overtuigd houd. l)e heer Cock. Ik meen de aandacht van Burg. en Weth. te moeten vestigen op een der lokalen van de Bank van Leening, dat te klein is ge worden. Ik geef it» overweging die achterzaal te vergrooten. Dit zal naar mijne schatting hoogstens eene uitgave van f 100 vorderen. De heer De Laat de Kanter. De opmerkingdoor den vorigen spreker gemaakt, behoort eigenlijk niet bij deze begrooting te huis. Vrij zeker kan ik hem mededeelen dat nog dit jaar aan zijn wensch zal worden voldaan. De heer Cock. Ik bedank den vorigen spreker voor het gegeven antwoord. Ik ben meer dan voldaan want ik vreesde dat er op den dienst van het loopende jaar geene voldoende middelen meer aanwezig zouden zijn om deze nitgavo te bestrijden en daarom wenschte ik de som op deze begrooting te brengen. Nu hoor ik tot mijn genoegen, dat het tegendeel waar is, zoodat de kleine reparatie nog voor Januari zal kunnen geschieden. De heer Goudsmit. Ik meen de aandacht van Burg. en Weth. te moeten vestigen op het voorschrift der gemeentewet, volgens hetwelk er een staat van de eigendommen der gemeente jaarlijks moet worden opgemaakt en aan Gedep. Staten medegedeeld. Het is een peremptoir voorschrift der ge meentewet waaraan naar ik meen niet is voldaan. De Voorzitter. In het vorig jaar is die staat gewijzigd en wel bij raadsbesluit van 19 Juni. De heer Goudsmit. Het is zeer wel mogelijk, dat die staat in 1876 werd gewijzigd, maar volgens de gemeentewet moet die staat jaarlijks wor den opgemaakt en aan Gedep. Staten worden medegedeeld en dat is niet geschied. De Voorzitter. Het spreekt vanzelf, dat, als de staat wordt opgemaakt, die aan Gedep. Staten wordt medegedeelden ik meen dan ook dat dit wel degelijk geschied is. De heer Goudsmit. Ik herhaal: de staat moet volgens de gemeentewet jaarlijks worden opgemaakt en aan Gedep. Staten medegedeeld; ik blijf dus deze zaak aan Burg. en Weth. aanbevelen. De heer Bijleveld. Ik wensch den afzonderlijken als buitengewone uit gaaf aangemerkten post van f 140 voor het verven van de koffiekamer van het logement aan den Burg niet als zoodanig beschouwd te hebbenen wat onder dezen post is gebrachtmet betrekking tot de verhuurde huizen in het Caecilia-gasthuis, te doen vervallen. Ik meen, dat dit laatste op no. 176 moet worden overgebracht. De heer Van der Lith. Ik doe opmerkendat wij hier alleen te doen hebben met de begrooting en niet met de memorie van toelichting. Wij kunnen wel wijzigingen voorstellen in de posten der begrootingmaar geen amendement voordragen op hetgeen in de memorie werd gezegd. De heer Eigeman. Indien het voorstel van den heer Bijleveld wordt aangenomen, om het onderhoud van de huizen van het Caecilia gasthuis van de gewone onderhoudskosten over te brengen tot de verdere uitgaven voor dat gasthuis, dan, dunkt mij, moet de hoofdsom van f 4000 verminderd wor den met zoodanig bedrag als voor die huizen noodig is. De heer Bijleveld. Ik stel voor de bedoelde uitgaven onder n°. 176 te brengen. De heer De Laat de Kanter. Burg. en Weth. hebben getracht aan het verlangen van den Baad te voldoen, om in het belang der financiën zooveel mogelijk posten van denzelfden aard bij elkander te brengen. Wil men daarop terugkomenmen moet het weten. De Voorzitter. Door den heer Bijleveld is voorgesteld art. 103 wederom te splitsen, sommige uitgaven daaruit weg te nemen en in het gewoon en buitengewoon verandering te brengen. Ik zou het zeer ver keerd achten zoo dat amendement werd aangenomen. Dan zou het ook op andere artikels der begrooting moeten worden toegepast. Dat is volstrekt niet wenschelijk. Bij gemeentegebouwen komt het slechts om de vier of vijf jaren te pas ze te doen verven en men kan dat dus niet al9 eene gewone uitgave beschouwen. De heer Van der Lith. Ik kan mij geheel vereenigen met het denk beeld dat het duidelijk blijke wat gewone of wat buitengewone uitgaven zijn. Maar welk bezwaar bestaat er dan bij Burg. en Weth. om aan dat denkbeeld gevolg te geven De Voorzitter. Ik zie er volstrekt geen nut van in. De heer Bijleveld. Het is toch zeer wenschelijkdat duidelijk blijke wat gewone of wat buitengewone uitgaven zijn. Dat amalgameeren van allerlei soort van uitgaven acht ik verkeerd. De heer De Laat de Kanter. Ik vind die opmerking van den vorigen spreker juist, dat wil ik ook; maar daarom moet deze post in de toelich ting juist gesplitst blijven. De heer Goud3Mit. Ik zal mij vereenigen met het denkbeeld van den heer Bijleveld. Wil men toch weten wat eene zaak kost, wat zij opbrengt en dus wat zij waard is, zoo moet men weten welke de gewone en welke de buitengewone onkosten zijn die daaraan zijn verbonden. Het verven van een gebouw b. v., al geschiedt het om de vier of vijf jaren, is eene gewone uitgaaf. Daarentegen is het bijvoegen van eene verdieping aan een huis eene buitengewone uitgave omdat zij niet periodiek terugkomt. Wat nu bij een particulier geschiedt, als hij zijn inkomsten of opbrengsten berekentbehoirt ook bij de gemeente plaats te vinden en daarom ben ik ook voor het stelsel, dat door den heer Bijleveld wordt voorgestaan. Men passé dat stelsel bijv. eens op onze gehoorzaal toe. Het verven, behangen enz. daarvan is eene gewone uitgave. Nu is het van belang te weten hoe hoog dio uitgave looptopdat men zou kunnen overwegen of het pand al of niet behoort te worden van de hand gedaan. Zoo dit amendement mocht worden aangenomendan is het te doen om het beginseldat Burg. en Weth. bij eene volgende begrooting zouden kunnen in toepassing brengen. De heer Bijleveld. De heer De Kanter heeft beweerd dat ik mijne eigene argumenten heb wederlegd. Ik geloof het niet, en ook die geachte spreker betft gemeend die zijnerzijds te moeten bestrijden. Mijn voornemen was, in antwoord op den heer Do Kanter, mijne denkbeelden nader uiteen te zetten, maar na het gesprokene door den heer Goudsmit, die de zaak zoo helder heeft toegelichtacht ik dat ten eenenmale overbodig. De heer Van der Lith. Ik kan niet zeggen dat deze zaak door den loop der discussie mij helderder is geworden. Het is toch eene daadzaak, dat het verven van een lokaal niet jaarlijksmaar om een zeker aantal jaren terugkomt, en dus valt het in de omschrijving van den heer Goud smit, daar het er toch wel niets toe doen zal of het een vierjarige periode of een langer tijdperk geldt. Ook het argument van een der vorige sprekers, dat men de waarde van een gebouw moet kennen, geef ik toe; maar ik zie volstrekt niet indat men die op deze wijze niet zal leeren kennen. Men kan toch nagaanwelke de jaarlijksche uitgaven zijn en welke slechts met greotere tusschenruimte terugkomen, en men kan dan alle uitgaven in debet en credit stellen. Nu willen de heeren Bijleveld en Goudsmit die onderscheiding tusschen gewoon en buitengewoon nog meer uitbreidenom zoodoende het toezicht scherper te maken. Ik geloof inte gendeel, dat door het voorstel van Burg. en Weth. het toezicht juist wordt verscherpt. Immers, wordt het verven in de gewone werken opge nomen dan verdwijnt het in de globale som op de begrooting uitgetrok ken blijft het als buitengewoon behoudendan heeft de Raad controle en kan oordeelen of hot verrichten van de werkzaamheid noodig is. Daarom zal ik stemmen tegen het amendement van den heer Bijleveld. In omvraag gebrachtwordt het eerste amendement van den heer Bijle veldstrekkende om de som van ƒ140, uitgetrokken voor het verven van de koffiekamer van het logement aan den Burgte doen vervallenver worpen met 13 tegen 9 stemmen. Voor stemden: de heeren Bijleveld, Goudsmit, Cock, Dercksen, Ver ster, Scheltema, Eigeman, Wilhelmy Damsté en Le Poole. De Voorzitter. Nu komt in behandeling het tweede amendement van den heer Bijleveld, om de ko9ten van onderhoud van de huizen in het Caecilia-gasthuis uit dezen post te doen vervallen en die op no. 176 over te brengen. De heer Bijleveld. Ik heb geene vermindering van den post voorge steld, omdat ik den indruk beb gekregen, dat men vooralsnog het bedrag, dat voor de bedoelde huizen noodig is, niet kan ramen. Mijne meening was, om wanneer de Baad zich met mijne zienswijze vereenigt, voor te stel len den post, zooals die hier is uitgetrokken, wat het bedrng betreft onver anderd te laten, en het bedrag van den post onder no. 176 zoodanig te verhoogendat zonder eenigen twijfel de voor de huizen benoodigde uitga ven daaruit konden gevonden worden. Ik geloof niet, dat daartegen eenig bezwaar bestaat, omdat wij natuurlijk aannemen, dat Burg. en Weth. het aldus bij beide posten toegestaan bedrag niet onnoodig zullen uitputten. De heer De Laat de Kanter. Ik zie geene kans om op ditoogenblik aan te geven welke som op art. 176 zou moeten worden overgebracht; nu wijop het verlangen van den Baadal deze gebouwen in een post vereenigd hebbenwas ik niet voorbereid op een voorstel om den po9t weder te splitsen. De heer Bijleveld. Bij de opheffing van het Caecilia-gasthuis is het beginsel, waarvoor ik thans opkom, ter sprake gebracht, en is uitdrukkelijk in den door mij bedoelden zin beslist. Hoe verder door den heer De Kanter kan worden beweerd, dat ik hier de zaak onverwacht te berde breng, dat hij daarop niet is voorbereidis mij niet duidelijkin de sectie tochwaarin ik de eer had zitting te hebbenwerd het punt door mij besprokende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 7