97
behoeven te nemen, en die zeer kostbaar zoude zijn. ƒ9600 in eene buurt,
bewoond door 270 menschenuit te geven, voornamelijk om de bestaande
machine hare volle kracht te laten uitoefenen, hiertoe zal ik mijne stem niet
leenen. Toen, nog zoo lang niet geleden, het onderwerp ter sprake kwam
wat noodzakelijker was, eene duinwaterleiding of de toepassing van het Lier-
nurstelsel, werd schier door een ieder verklaard, dat rein drinkwater een
eerste vereischte was, en dus eene duinwaterleiding zeer zeker do prioriteit
moest hebben. Met niet genoeg te prijzen spoed is men aan het werk ge
togen en over weinige maanden zullen wij ons in het genot van duinwater
kunnen verheugen; dit kost de gemeente echter natuurlijk veel geld, maar
waarom nu niet gewacht met uitgaven, die vermeden kunnen worden en die
onze gansche stad in aanmerking genomen, bitter weinig nut, laat staan
voordeel zullen aanbrengen
De heer Van dee Lith. De voorstanders van dezen post kunnen mijns
inziens tweederlei standpunt innemen. Op het eerste kunnen zich plaatsen
zij, die den eersten stap willen doen om het Liernurstelsel door de geheele
stad uit te breiden. Dat is mijn standpunt niet. Ik wensch daarin niet mede
te gaan, tenzij de toestand onzer financiën verbetere. Maar men kan zich
nog op een ander standpunt stellenen dit is het mijne. Men kan zeggen
dat het voortzettten van de proef op den weg ligt. Wij prejudicieeren
niet en ik geloof dus dat, wanneer ik mijne stem aan het voorstel geef, ik
dat doen kan zonder mij voor het vervolg te binden. En dan moet ik
zeggen dat ik er niet toe kan komen om eene machine slechts half haar
werk te laten doen, terwijl men voor hoogstens ƒ500 'sjaars haar het volle
werk kan laten verrichten, de proef, nu nog maar half genomen, in haar
geheel doorzetten en den gezondheidstoestand in een deel der stad verbeteren
bovendien. Men vergete niet dat die ƒ9600 niet partieel, doch in eens
worden aangevraagd door middel van verkooping van kapitalen, zoodat wij
dus slechts de renten zullen missen. Is het dus eene quaestie van uitgaaf
tot 500 jaarlijks, dan schijnt het mij toe dat het verleenen van dat be
drag wel mag worden verdedigdomdat men dan hot gemeentebestuur in
de gelegenheid stelt de proef zoo zuiver mogelijk te doen nemen en over
de financieele zijde een juist oordeel kan uitspreken. Nu werkt eene machine
maar met halve kracht en kan men dus niet zeggendat de proef zuiver
wordt genomen.
De heer Van Iteeson. Tot mijn genoegen hoor ik niet meer de vraag
bespreken of het Liernurstelsel nuttig of goed is. Over het wenschelijke
van dat systeem schijnt men het eens. Vóór 3 jaren heb ik die wensche-
lijkheid reeds betoogd, er bijvoegende dat, waar het de aanschaffing eener
wenschelijke zaak gold, ook te rade moest worden gegaan met de financiën.
Om financieele redenen moeten we ons vooralsnog van geheele invoering
onthouden. Ik behoef dus niet bevreesd te zijn dat men in mij zal zien
iemand die het Liernurstelsel wil binnensmokkelen. Het geldt hier eene
andere quaestie dan uitbreiding, liet is het aanleggen van een buizennet
in overeenstemming met de capaciteit van het stoomwerktuig en andere
exploitatie-middelen, en het is duidelijk dat daardoor alleen de proef tot
zuiverheid kan komen. Nu wordt er van de exploitatie-kosten een gedeelte
verspild. Tracht men te geraken tot nabij de grens van hetgeen met
dezelfde middelen en uitgaven verkregen kaa worden dan zal de meerdere
opbrengst aan de exploitatie ten goede komen. Bovendien raag men ook
wel in aanmerking nemen de verbetering die in eene niet onaanzienlijke
buurt zal worden ingevoerd. Voor dit doel is dunkt mij een jaarlijksch rente-
gemis van 400 a ƒ500 niet te groot, vooral niet als men bedenkt dat
op de begrooting zoo menige post gevonden wordtdie minder praktisch nut
beoogt. Bijvoorbeeld zou ik kunnen vragen, of het verkieslijker is ƒ2800
subsidie te geven aan een muziekcorps dan ƒ500 aan deze nuttige verbete
ring. Ik zou verder kunnen wijzen op de uitgaaf van ƒ1500 'sjaars voorde
comedie; uitgave waar ik niet tegen ben, maar welke bij mij verre zou
achterstaan, wanneer ik moest kiezen tusschen haar en de ƒ500, vereischt
in het belang der volksgezondheid. Er zijn ook verdedigers misschien
is er zelfs eene meerderheid voor de uitgaaf van ƒ800 jaarlijks ten bate
van de rijschool. Doch genoeg. Mij dunkt dat die voorbeelden voldoende
gelegenheid aanwijzen omzoo noodigwat uit te zuinigen tot verlaging
van het eindcijfer.
De heer De Laat df, Kantee. Het voorstel van Burg. en Weth. is
reeds zóó uitstekend verdedigddat ik cr niet veel meer behoef bij te voe
gen. Voor de invoering van bet Liernurstelsel op groote schaal doen zich
twee moeilijkheden voor, te weten: 1°. de financieele quaestie en 2°. do
vraag, die daarmede samenhangt: hoe de stof kwijt te rakenP Eenige jaren
geleden nu heeft de Raad besloten eene proef te nemen met de toepassing
van het Liernurstelsel op deze gemeente. Men heeft daarmede niet bedoeld
alleen eene proef uit een technisch oogpunt te nemenmaar om te zien of
het stelsel praktisch uitvoerbaar was. De proef, die men nu neemt, is eigen
lijk geene proef: technisch is zij geluktmaar financieel beschouwdwordt
zij genomen op eene wijze, die de zaak in een zeer verkeerd daglicht stelt.
Ieder weetdat men zeer onvoordeelig werktals men eene stoommachine
gebruikt van te groot vermogen dit nu wordt hier bij de toepassing van
het Liernurstelsel gedaan. De uitbreiding, welke wij voorstellenheeft tn de
eerste plaats ten doel een einde te maken aan de geldverspillingwelke het
gevolg is van het gebruiken der, voor haar doel, te krachtige machine.
Betrekkelijk worden daardoor de uitgaven minder, en kan men zuiverder
oordeel over de proef uitspreken. Er is nog een tweede voordeel, namelijk
dat een zeker gedeelte der inwoners van Leiden van de verbeterde afvoering
der faecale stofien zullen profiteeren. Uit een sanitair oogpunt dus reeds een
voordeel, maar er is meer. Het is te verwachten dat eene uitbreiding op
groote schaal betrekkelijk groote lasten op de ingezetenen zal leggen en
nu worden die lasten nooit gemakkelijker en gewilliger gedragen, dan wan
neer de overtuiging vaststaat, dat de gevorderde gelden nuttig en in het
algemeen belang besteed worden. De toepassing van het Liernurstelsel be
paalt zieh tot nu toe tot een minder aanzienlijk gedeelte van Leiden. De
uitbreiding strekt zich uit tot de meer aanzienlijke wijken der stad. Ik ge
loof dat dit aanleiding zal geven tot meer algemeene bekendheid en appre
ciatie van het stelsel, zoodat men, door de overtuiging, dat het van groot
belang is voor den algemeenen gezondheidstoestand der stad geneigd zal
zijn de daarvoor gevorderde oflers te brengen. Ik geloof dus dat de Raad
verstandig zal doen, Burg. en Weth. in de gelegenheid te stellen om eene
ZlTrilSGTEKSLAG 1877.
zuivere proef te nemen. De opbrengst is tot nu toe niet in verhouding tot
de kosten geweest, zelfs in die mate dat Burg. en Weth. voorgesteld heb
ben de stoffen gratis aan te bieden opdat daardoor meer algemeen bekend
zoude worden, hoe uitstekend zij als meststof zijn. Intusschen kan ik mede-
deelen dat daarin eene gunstige verandering schijnt te komen zoodat ik
geloof, dat het Dagelijksch Bestuur wel zal voorstellen, met het oog op die
gunstige verandering, dat plan te laten varen, en ook uit een ingezonden
stuk in de Leidsche Courant is gebleken dat men tegenwoordig in Amster
dam niet meer aan alle aanvragen kan voldoenniettegenstaande men daar
ongeveer l millioen kilogram stofien per maand beschikbaar stelt. Wil men
dus inderdaad eene proef, dan zie men niet op tegen eene geringe jaarlijk-
sche uitgaaf, die noodig is om den gebeelen nuttigen arbeid van de stoom
machine te verkrijgen.
De heer Eigesian. Wanneer de gezondheidstoestand in onze gemeente
zoo is, dat om die te verbeteren alleen noodig is het nuttige en nood
zakelijke Liernurstelsel, dan ben ik de laatste om mij daartegen te verzet
ten, en zal ik zijn voor eene geheele toepassing in de gemeente, wanneer
het slechts behoorlijk worde uitgevoerd. Het noodzakelijke voor de geheele
toepassing is nog niet aangegeven, en nu vind ik, dat de proef reeds ge
noeg is en geene uitbreiding meer behoeft. Heeft men nu op het voor
naamste gelet en dat niet noodzakelijk bevondendan meen ikdat het
financieele voordeel wel op den voorgrond mag komen en onderzocht wor
den. Van die zijde levert het stelsel niets op, zooals trouwens de heer De
Kanter zelf zegt. Ik wil wel aannemen, dat de verwachtingen groot wor
den aangegevenook door de ontwerpers van het stelselmaar laat ons
geleerd door deze proef, er ons geene illusiën van maken, en wel in aanmer
king nemen, dat wij niet wonen in eene streek, waarin volslagen gebrek
aan meststof heersoht, en waaraan door dit stelsel voorziening kan gegeven
worden. Ja, in Groningen en de noorder-provinciën wordt hierop eene uit
zondering gemaakt, omdat daar veel gebrek aan die stoffen door de land
bouwers ondervonden wordt. Maar dat moet ons niet dringen tot het nemen
van onnoodige maatregelen. Verder kan nooit tot motief om de voortzetting
van de proef te ondernemenworden aangegrepen de meerdere capaciteit
der stoommachine. Dat deze half werk doet, zal niet schaden; wel zal de
schade grooter zijn, indien men, om deze te benuttigen, zonder voordeel
meer onkosten gaat maken. Dat de machine meer werk kan doen, ligt aan
den ontwerper, die op meer schijnt gerekend te hebben, zonder zich bewust
te zijn geweest, dat het meerdere zal gevraagd worden. Voor het nemen
van eene proef heeft men zoovele krachten niet noodig, en door die proef
is het genoeg bewezendat het stelsel goed is uit te voeren maar wat de
financieele gevolgen betreft niet wenschelijk voor de gemeente. V\ij kunnen
met die proef volstaan, en elke uitbreiding daaraan acht ik onnuttig, omdat
men toch tot geene algemeene toepassing in de stad komen zal wegens de
financieele krachtendie deze vordert. En gesteldmen kwam bij gedeelten
er toedan was men over 30 a 40 jaren aan het eindeom dan weder met
reparatie en verandering te beginnen bij het begin.
De heer Dercksen. Ik zal, niettegenstaande al wat vóór de uitbreiding
is aangevoerd, tegen dezen post stemmen. Het schijnt mij toe, dat de
proefneming voldoende gelukt ishoewel ik het eens ben met hen, die mee-
nen dat men bij het eindigen van het net wellicht een ander stelsel zal
toepassen en het Liernurscbe zal afbrekeneven als wij het nu de ouder-
wetsche riolen doen. Ik heb nog eene opmerking tegen dezen post. Wij
hebben van den heer Eigeman gehoorddat men eene stoommachine van
te groote capaciteit heeft genomen en daardoor verlangt men thans uitbrei
ding van de proef. Nu geloof ikdatevenzeer als eene vergissing mogelijk
is met betrekking tot de groote kracht der aangeschafte machine, ook ver
gissing mogelijk is door te groote uitbreiding van het net, dat dan weder
eene grootere machine zou noodig maken. In één woord men draait in
een cirkel rond. Ik zal mij wel wachten de gemeente daaraan te wagen.
De heer Cock. Slechts een paar woorden over deze zaak. Ik ben
omtrent het Liernurstelsel in den laatsten tijd niet van gevoelen veranderd
en houd het er nog steeds voor, dat het binnen betrekkelijk korten tijd
als uitgediend zal worden beschouwd. Ik blijf tegen dat stelsel gestemd,
niet alleen en hoofdzakelijk om zijne financieele bezwarenmaar ook om
andere bezwaren, zoo als er zijn van juridischen aard, die ik in 1874
breedvoerig heb uiteengezet. Wat nu wordt voorgesteld, is op kleine schaal
eene herhaling van het voorstel, in 1874 verworpen. Terecht is toen
door den president der Commissie van Financiën aangewezen dat wij hier
in Leiden met het Liernurstelsel aan het knoeien waren. Hij wilde eerst
uitgemaakt hebben, of men het stelsel op de geheele stad in hare gansche
uitgebreidheid zou toepassen en verzette er zich terecht tegendat men
zonder dat besluit genomen te hebben zich tot eene kleine uitbreiding vilde
bepalen. Nu wordt er gezegd: ja maar de machine is zóó sterk; zij kan
veel meer doen; laat ons trachten die thans verloren werkkracht te benut
tigen en laat ons daarvoor maar eventjes 9600 meer uitgeven. Ik geloof
dat dit eene verkeerde zuinigheid is, die de wijsheid bedriegt. Zulk eene
handelwijze zou mij doen denken aan die b. v. van een klein huurkoet-
siertje, die slechts twee paarden had, doch bij gebrek aan genoeg rijtuigen
slechts werk had voor anderhalf paard ruim en dieom daarin te voorzien,
voor veel geld nieuwe, dure rijtuigen aanschafte, zonder in de verte uit te
kunnen rekenen, dat die groote onkosten door die halve paardenkracht
zouden gedekt worden. Zoo ook hier: men wil groote onkosten maken
om eene geringe, thans overtollige, paardenkracht eene kleinigheid te doen
opbrengen. Het Liernurstelsel kost ons hier 1700. De opbrengst wordt
geraamd op 500; rest een onbatig saldo van 1200. Voeg danrbij nog
eens de interest van 9600 dan blijft het verlies eene kleine 1700.
Die overtollige kracht van de locomobile of van het stoomwerktuig moet al
zeer aanzienlijk zijn, zoo zij in staat is dat gansche verlies te dekken.
Mij komt het althans zeer twijfelachtig voor. Ik zal dus tegen het voorstel
stemmen. Nog eene enkele opmerking. In het verslag der Commissie van
Financiën wordt het denkbeeld geopperdj om op stads-kosten slecbt9 do
hoofdbuizen te leggen en de reservoirs te maken endit eens geschied
zijnde, wordt de vraag gesteld, of wellicht alsdan de eigenaars der belen
dende perceelen niet genegen zouden zijn do verdere inrichting binnenshuis
voor eigen rekening te nemen. Ik durf die vraag gerust ontkennend be
antwoorden. Immers behalve de heeren Liernur en Comp. cn hunne agenten