108 te maken met de duinwaterleiding. Hier geldt het de voldoening aan het besluit, in der tijd genomen, toen er kapitaal verkocht werd voor schoolbouw. Toen werd terecht gezegd, dat scholen niet eeuwigdurend blijven bestaan of aan de behoeften der tijden voldoen. Men meende dus een tijd van 25 jaren te mogen stellen voor den wederinkoop van het besteede kapitaal. En dit is niet te langmen kan voorbeelden noemen van scholendie lange na geen 25 jaren voldeden, zelfs geen 15 jaren, bijv. de vroegere meisjes school op de Breedestraat. Dat de duinwaterleiding toevallig dit jaar wordt aangelegddoet niets ter zake. Zegt de heer De Fremery dus dat de duinwaterleiding ook in de toekomst haar nut zal hebbenhij stelle dan voor al de onkosten daarvan te vinden door eene leening. De Voorzitter. Ik vind dat hetgeen door den heer De Fremery in het midden is gebracht zeer juist is, te meer omdat de gestelde termijn tot wederinkoop van het kapitaal al zeer kort is. Wanneer zoodanige gebou wen in 20 jaren als een verloren kapitaal konden worden beschouwddan verkeeren wij inderdaad in een hopeloozen toestand. De heer Cock heeft gezegddat bet een toeval is dat men dit jaar geld besteedt voor de water leiding. Als men 22500 tot de toevallige uitgaven rekent, dan weetik niet waar het met de financiën heen moet. Ik vind het een zeer zwaren last en geloof dat men thans op deri weg is den druk onzer belastingschul digen zoozeer te verzwaren, dat velen de stad zullen verlaten. De heer Van Hettinga Tromp. Wanneer men tegenover de f 22000 de ƒ9000, weggevallen voor het Liernurstelselen mindere onkosten voor de duinwaterleiding plaatst, dan wordt die ƒ22000 tot eene betrekkelijk ge ringe som gereduceerd. Dus wordt de begtooting niet zoozeer bezwaard, ook al houdt men vast aan het vroegere beginsel. Tegenover de ƒ20000, die uitgetrokken worden voor de duinwaterleiding, staan andere posten, die verminderd worden. De Voozitter. Maar de heer Tromp verliest uit het oog, dat het voorstel wordt gedaan ƒ9000 uil te trekken tot verkoop van kapitaal. Ik herhaal het, niettegenstaande dergelijke ontlasting van de begrooting zou ik de schorsing wenschelijk blijven achten. Ik vind bet toch een hoog cijfer. Waarom het tegenwoordige geslacht te bezwaren? Het voorstel van den heer Hartevelt, om den post met ƒ9000 te ver meerderen wordt met 12 tegen 9 steramen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Van der Zweep, De Fremery, De Laat de Kanter, Van Wensen, Driessen, Librecht LezwijnGoudsmit, Wilhelmy Damsté en de Voorzitter. Zonder hoofdelijke stemming wordt tevens besloten dezen post te ver- hoogen met 1000. Nos. 172175 worden aldus goedgekeurd: Bijdrage in de kosten van dpn weg naar Alkemade ƒ1350; Schadeloosstelling voor het gemis van vroeger genoten emolumenten ƒ150; Kosten van insinuation, notarieele akten en andere kleine uitgaven niet onder de vorenstaande hoofdstukken begrepen 800Voorschotten tot het doen van dagelijks voorkomende uit gaven ƒ7000. No. 176. Uitgaven voortvloeiende uit het beheer der voormalige admi nistratie der vereenigde gast- en leprooshuizen ƒ3610. Dezo post wordt vermeerderd met 100 naar aanleiding van het besluit in zake het Caecilia-gasthuis. De heer Van Iterson. Ik vind de ƒ2300 onder dezen post uitgetrok ken voor de verbetering van lokalen, ter opneming van lijders aan besmet telijke ziekten, eene aanzienlijke som, besteed aan eene kwade zaak, want inrichting en lokaal zijn ellendig en niet geschikt voor ziekenverpleging. Het verwondert mij dat niet liever een ander gedeelte van het gebouw is uitge kozen. Dit is een deelgrenzende aan het Werkhuisdaarvan door een zeer nauwen gang gescheiden en zoo gelegen dat men er nauwelijks lucht en licht ontvangt. Aan de andere zijde, boven de woning van den heer Van Dijk, is eene zeer goede ziekenzaal. De heer De Laat de Kanter. Ik heb die lokalen aangewezen gevon den voor epidemische zieken en de andere voor een ander doel. Het heeft mij getroflen dat de lokalen, die voor ziekenverpleging bestemd zijn eruit zagen om menschen, die door besmettelijke ziekten reeds gedeprimeerd waren, nog in zoodanige mate verder neer te drukken, dat alles, wat eenigszins strekken konde om de gemoedsstemming wat op te wekken, zoo ten eenen- male gemist werd dat de genezing daardoor ongetwijfeld zeer zoude worden tegengewerkt, te meer omdat vooral bij het heerschen van epidemiën een gedrukte geest de genezing zeer tegenwerkt. Wij hebben het dus zeer noodig geacht iets te doenom te zorgen dat de lijders, die daar verpleegd zullen worden, in eene betere omgeving kwamen. De heer Du Rieu. Zou het ook in overweging genomen kunnen worden de som te brengen naar de onvoorziene uitgaven en de zaak zelve in handen van Burg. en Wetb. te stellen naar aanleiding van het gesprokene door den heer Van Iterson? De Voorzitter. Ik zie het noodzakelijke daarvan niet in en vind het beter de som te houden en inmiddels te overwegenin hoeverre van de lokalen, door den heer Van Iterson aangegeven, kan worden gebruikt gemaakt. De heer Van Iterson. Ik geloof dat het voorstel van den heerDuBieu beter tot het doel leidt. De heer De Fremery. Dat zal moeielijk gevolgd kunnen worden, omdat onder de onvoorziene uitgaven bezwaarlijk kan gebracht worden eene uit gave, die volgens de beslissing van den Baad moet afgezonderd blijven van de gewone uitgaven. De heer Verster. Onze geachte Wethouder van Financiën, de heer De Fremery, boude mij ten goede dat ik zijn bezwaar niet kan deelen. Brengt men de som over naar den post van onvoorziene uitgaven, dan moet die later, alvorens de uitgave kan geschieden, toch weder op dit artikel worden teruggebracht. De heer Cock. Ik ben tegen de geheele vermeerdering. Toen indertijd met hetBijk het akkoord werd gesloten, waarbij bepaald werd dat voortaan alle stadszieken in het llijksziekenbuis zouden worden opgenomen, is ons voorgespiegeld dat het Caecilia-gasthuis voor goed kon opgeruimd worden. Alles zou door het Bijk worden gedragen tegen betaling van eene bepaalde som, ik meèn 150 duizend gulden in eens, en verder nog een vast daggeld voor eiken verpleegden stadszieke. Toen later in 1873, overeenkomstig de wet van 1872 in elke gemeente afzonderlijke lokalen moesten aangewezen worden voor lijders aan besmettelijke ziekten, heb ik den raad gegeven dat daarin door het Bijk zoude worden voorzien krachtens het akkoord met het Bijk gesloten, waarbij het de zorg voor alle zieken op zich nam. Wat is gebeurd? Het Bijksziekenhuis had in die dagen geene voldoende afzon derlijke lokalen voor besmettelijke ziektenen daar Gedeputeerde Staten terecht op de aanwijzing van dergelijke lokalen aandrongen, zonder natuurlijk in een onderzoek te treden van het contract tusschen het Bijk en Leiden geslotenbeeft de gemeente tijdelijk een paar oude zalen op het Caecilia- gasthuis voor het beoogde doel aangewezen en niet verder bij het llijk op de vervulling van zijne verbintenis aangedrongen. Thans, .is de toestand geheel anders, thans heeft het Bijk prachtige lokalen voor besmettelijke zieken en nu meen ik dat het in den geest en de letter van het door Leiden gesloten contract ligtdat die lokalen worden aangewezen als vol doende aan de wet van 1872. Verre van dus nieuwe zalen voor het beoogde doel in te richtenzoude ik wenschendat men aan Gedeputeerde Staten wanneer zij ons vroegen, hoe wij aan de eischen der wet dachten te voldoen antwoordde: zie maar eens de prachtige barakken, die naast het groote Bijksziekenhuis staandeze voldoen zeker aan de strengste eischen en bij contract staan zij ons ten dienste. Daarom ben ik tegen het voorstel. De Voorzitter. Ik moet den heer Cock doen opmerken dat in het contract ook staan de woorden: »voor zoover de beschikbare ruimte het toe laat." Nu zijn er drie barakken voor 24 lijders in het geheel en nu wensch ik het gevraagd te hebben: kan men daarmede volstaan, wanneer zich het ongeluk voordoet dat eene epidemische ziekte heerscht? Dan moeten wij, overeenkomstig de wet, daarvoor zorgen. Wij zijn daartoe in tijden van epidemische ziekten verplicht. Derhalve zullen wij toch de toevlucht tot een ander lokaal moeten nemen en dan ben ik het eens dat de kosten niet zoo gedeprimeerd worden. De heer Ccck. Het is zeker dat bij epidemische ziekten van zeer grooten omvang, zooals bijvoorbeeld bij cholera, de rijks-barakken niet voldoende zullen zijn, evenmin als de zalen, die men ons nu voorstelt op het Caecilia- gasthuis te restaureeren. Wat er bij zulke uitgebreide epidemiëndie ge lukkig hoogst zeldzaam zijn, noodig zal wezen, kan ik niet voorzien en met mij eigenlijk niemandevenmin dus Gedeputeerde Staten. Maar daarvoor te zorgen eischt men niet van ons. Er is hier sprake van lokalen voor gewone gevallen van epidemieen zoo wij met het oog op deze laatste de ruime prachtige barakken aanwijzen, waarvan ik zoo even sprak, zullen Gedeputeerde Staten zeer zeker toegeven dat er weinig gemeenten in Ne derland zijn, die zulk eene schoone gelegenheid kunnen aanwijzen in vol doening aan de eischen der wet. De heer Van Tterson. Hetzelfde punt, door den heer Cock aangevoerd heb ik in de sectiën ter sprake gebracht. Ik meende ook datbij de vraag naar de uitvoering der wetmen zou kunnen wijzen op de barakken. Daarop is echter geantwoord, dat Gedeputeerde Staten in 1873 met verwijzing naar ons contract geen genoegen hadden genomen. Ik dacht dat de zaak hier mede was beslist en afgedaanzoodat Leiden op last der hooge autoriteit iets moest daarstellen. Wanneer de rechtsgeleerden evenwel beweren dat Gedeputeerde Staten genoegen moeten nemen met de verwijzing naar do barakkendan wil ik wel de verbouwing weglatenwant nu reeds in de behoefte aan voldoende lokalen bij het uitbreken van uitgebreide epidimiën te voorzien is eene onmogelijkheidindien slechts voor de eerste gevallen ruimte aanwezig is, dan zal men die naar gelang der behoefte kunnen uitbreiden. In de eerste plaats verlang ik dus, indien Gedeputeerde Staten tevreden zijndat er niets gedaan wordt. Moet ik echter gelooven aan eene der gemeente opgelegde verplichtingdan wensch ik het voorstel van 'den heer Du Bieu te steunen, tot liet doen van een onderzoek van de zaak. Maar ik geef mijne stem niet tot eene verbetering van die ellendige lokalen. De heer Goudsmit. Zou het niet mogelijk zijn den post te omschrijven in dien geest, dat Burg. en Weth. vrij waren de zaak te onderzoeken en zóó te regelen dat medici en deskundigen tevreden zijn? De Baad zou b. v. den post kunnen noemen: verbetering in het Caecilia-gasthuis, bestemd voor de opneming van lijders, tot het bedrag van ƒ2300. Dan kunnen Burg. en Weth. de zaak op nieuw onderzoekenren einde later hunne plannen in te dienen. De Voorzitter. Dan staan wij weêr voor de moeielijkheiddat er ver andering wordt gebracht in de Memorie van Toelichting, die alleen strekt tot motiveering van het aangevraagd bedrag. Het moet dus in de begroo ting zelve worden aangeduid. De heer Goudsmit. Ik zie dat niet in. Ik wil den post omschrijven. Het Dagelijksch Bestuur blijft vrij de zaak te regelen zooals het goedvindt. De heer Du Bieu. Ik geloof mijn voorstel te moeten handhaven. Uit de discussie blijkt, dat er verschil van opinie heerscht, dat men meent dat er andere lokalen bestaan, die beter zijn voor hetzelfde doel. Daarom geloof ik dat de Raad wijs zal doen met eene som disponibel te stellen en Burg. en Weth. te verzoeken de zaak te onderzoeken en aan den Baad zoodanige voorstellen te doenindien het Dagelijksch Bestuur meent dat daartoe eene betere localiteit is aan te wijzen. De heer Goudsmit. Het is hetzelfde wat ik zcide. Er wordt niets gepraejudicieerd. De heer Cock. Ik zal tegen beide voorstellen stemmenomdat ik over tuigd ben dat de 2300 louter een cadeau aan het Kijk zijn voor ietsdat de gemeente niet verschuldigd is. De heer Van der Lith. Ik meende dat uit de beslissing over het voorstel van den heer Du Kieu zou volgen een onderzoekin hoeverre Gedeputeerde Staten tevreden zullen zijn met de barakken in het Ziekenhuis. Het voorstel van den heer Du Rieuin stemming gebracht, wordt met II tegen 10 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren De Fremery, Hartevelt, De Laat de Kanter, Van Wensen, Librecht Lezwijn, Goudsmi!, Cock, DerckscnWilhelmy Damsté en de Voorzitter.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 16