100 lot gemeente instelling is gemaakt. De jongelingendie daarvan zullen gebruik makenzouden dan van de rijsuhool geen genot kunnen hebben omdat zij geene studenten zijn. Op grond van een en ander acht ik het hoogst wenschelijk dat de toelage weder worde verleend. De heer Goudsmit. Ik ben tegen de toelage gelijk in vorige jaren en wel uit dien hoofde dat het hier geen volksbelang betreft. Het geldt hier alleen het belang van vermogende en aanzienlijke lieden en van den direc teur der rijschool. Waarom zal na iemandals hij zich de weelde van paardrijden wil veroorloven, maar dit uit eigen kosten niet kan doen, dit moeten doen op kosten der burgerij Alle andere posten tot dusver behan deld betreften een volks-, een algemeen belang. Dit is niet het geval met dezen po9t. Alleen de studenten en vermogende lieden profiteeren er van. Ten behoeve van eenige weinige gegoeden nu mag geene belasting worden geheven van dc geheele burgerijdie reeds zooveel moeite heeft belasting te betalen. Daarbij komt nog dat de Raad drie jaar geleden den post heeft aangenomen behoudens de hoop er eenmaal van bevrijd te zullen worden. Men wilde niet plotseling den post schrappen, maar een termijn geven van drie jaar. Die tijd is nu aangebroken cn ik meen dat men den post niet meer moet vernieuwen. De heer De Laat de Kaxteb. Ik wensch slechts den heer Verster er op attent tc maken dat hij zich vergist, als hij zegt dat voorde jongelieden die aan de Indische Instelling zullen komen de toelage noodig blijft. Zij toch zijn ook ingeschreven als studenten aan de Hoogeschool voor enkele vakken. Men kan hen dus niet afwijzen als Leidsche ingezetenen maar moet hen als studenten toelaten. De heer Vebster. Ik dank den lieer De Kanter voor die opmerking. Dat was mij niet bekend. Dit argument vervalt dus. Doch wat de op merking van den heer Goudsmit betreft, dat het volk er geen nut van heeftdaaromtrent zij het mij vergund te antwoordendat er op onze be- grooling jaarlijks zoovele uitgaven in het belang van het volk voorkomen, dat m. i. deze geringe som we! mag worden besteed, al is het dan ook ten bate van de meer gegoeden. De Voorzitter. Ik wensch den heer Verster onzen dank te betuigen, dat hij in herinnering heeft gebrachthoe deze toelage op de begrooting gekomen is, nu 50 jaar geleden. Dit heeft mij echter versterkt in de opinie dat thans het tijdstip is aangebroken om den post niet meer op de begrooting te stelien. Toen toch was de toestand van de rijschool zeer benard. Nu is die toestand veel beter. Het komt Burg. en Weth. voor, dat met liet vervallen van die ƒ800 de rijschool niet in gevaar zal komen. De lieer Verster. Ik stel dan voor op de begrooting de som van 800 voor toelage aan den directeur der rijschool uit te trekken. Dat voorstel wordt met 14 tegen 7 stemmen verworpen. Voor stemden: de heeren Driessen Cock, Dercksen, DuRieu, Suringar, Verster en Le Poole. No. 139 wordt hierop goedgekeurd. Nos. 140 en 141 worden aldus goedgekeurd: Kosten voor het middelbaar onderwijs (burgeravondschool) ƒ4700; Kosten van advertentiënexamina enz. bij voorkomende vacaturen in het onderwijzend personeel aan de scholen voor hooger, middelbaar en lager onderwijs f 500. No. 142. Kosten van de inrichting voor de opleiding van Oost-Indische ambtenaren 5000. De heer Bijlevbld. Ik zal voor dezen post stemmen, maar wensch te verklaren, dat ik dat alleen doe, omdat het hier geldt een bedrag noodig om uitvoering te geven aan een raadsbesluit, dat ik moet eerbiedigen. Ik was tot mijn leedwezen door verblijf buitenslands niet in de vergadering bij de behandeling van het voorstel tot oprichting van de hier bedoelde instelling. Ware ik tegenwoordig geweestik zoude mij ten sterkste daartegen hebben verklaard. De heer Verster. Ook ik wensebte te verklaren, dat ik niet heb tegen woordig kunnen zijn bij het nemen van het besluit, waardoor de rijksinstelling voor O.-I. ambtenaren eene gemeente-inrichting is geworden. Ik zoude daar zeer zeker tegen gestemd hebben. Wanneer ik nu voor dit artikel stem. dan is het alleen om het door den Raad genomen besluit te eerbiedigen. De heer Cock. Ik zal er ook niet meer op terugkomen, niettegenstaande ik in hetzelfde geval verkeer als de heide vorige sprekers. Ik wenschte evenwel van deze gelegenheid gebruik te maken om te vragen, of het publiek gerucht gegrond is dat zich namelijk een zeer klein aantal leerlingen heeft aangemeld. Men spreekt zelfs van 1 2 en 3. Ik veronderstel wel dat dit cijfer niet juist zal zijn, maar daarom acht ik het van dubbel belang, dat dit worde uitgemaakt. De heer Van' der Lith. De heer Cock had zich daaromtrent eenige dagen geleden kunnen vergewissen, toen voorgesteld werd ƒ200 op de begroo ting te brengen. Daaruit blijkt dat er op een klein aantal leerlingen wordt gerekend. Waarom? Omdat de inrichting eerst in October is geopend, en eerst beden de leeraren benoemd zijn, terwijl op de andere instelling het onderwijs in September is aangevangen. Vandaar het zoo kleine getal. Niemand verwachtte een andere uitkomst. De heer Cock. Ik dank den heer Van der Lith zeer voor zijne inlich tingen. De Raad heeft ongetwijfeld ontwaard, dat het aantal leerlingen niet groot is. Maar ik wenschte tocli gaarne juist te wetenhoe groot hun aantal is. De heer Van der Litii. Vier. De heer Cock Ik dahk den spreker voor die mededceling. Thans ben ik voldaan. Hoofdstuk VII wordt aangenomen met 17 tegen 4 stemmen. Tegen stemdende heeren CockDercksenVerster en Le Poole. Hoofdstuk VIII. Kosten voor het armwezen, mitsgaders subsi dien EN BIJDRAGEN AAN ONDERSCHEIDENE DAARMEDE IN VERBAND STAANDE INSTELLINGEN. Nos. 143148 worden aldus goedgekeurd: Belooningen van doctoren, heelmeesters, vroedmeestersvroedvrouwen enz. ƒ5340; Kosten van de ge meente apoiheek 6200; Kosten van verpleging van arme krankzinnigen 11000; Onderstand, vervoer- en verplegingskostenmitsgaders die van geneeskundige hulp aan arme en doortrekkende personen 700Subsidiën aan godshuizen ƒ12740; Subsidiën aan armbesturen 280.50. No. 149. Subsidiën aan werkhuizen en dergelijke inrichtingen tot het voorkomen van armoede 3000. De heer Goudsmit. Ik wenschte bij dezen post eene inlichting te vra gen. In hoever zal het legaatonlangs aan de gemeente vermaakt en waar van nu reeds 17000 is ontvangen, van invloed zijn op het subsidie van de stad aan het Werkhuis? Zal nu dat subsidie verminderen of even groot blijven De Voorzitter. Dit is eene zaak waarover later zal moeten beslist wor den. De beschikking over dat legaat zal aan den Raad worden overgelaten. Overigens hebben Burg. en Weth. gemeend het subsidie aan het Werkhuis te moeten uittrekken als nu wordt voorgesteld. De heer Goudsmit. Ik zie niet in, waarom aan het Werkhuis een even groot subsidie moet worden gegeven. De rente van dat legaat moet der gemeente ten goede komen. De Voorzitter. De Commissie van bet Werkhuis zal later gehoord worden over de vraag, welke bestemming zij aan het legaut meent te moe ten geven. De heer Goudsmit. liet Werkhuis is geen zelfstandig juridisch persoon maar eene inrichting ten behoeve en laste van de gemeente. Verkrijgt het Werkhuis kapitaalzoo moeten de interesten norden afgetrokken van het subsidiebedrag van de stad. De Voorzitter. Het komt mij voor dat dit een punt van latere zorg is. De heer Goud9Mit. De renten moeten voor het Werkhuis besteed worden en met dit bedrag kan het subsidie van de gemeente verminderd norden. De Voorzitter. Doet gij in dien geest een voorstel? De heer Goudsmit. Jawel, mijnheer de Voorzitter. De heer De Fremery. Ik kan mij niet vereenigen met het denkbeeld van den heer Goudsmitwant dan zou het doel van hemdie in de inrich ting belang steldeworden gemisten de verpleegden zouden er niets bij winnen. Het was toch blijkbaar de intentie van den testateur om eene weldaad uit te oefenen ten behoeve van de verpleegden in het Werkhuis. Hij heeft juist het Werkhuis uitgekozen, omdat daarin menscben van alle godsdienstige richtingen worden opgenomen. Het kan niet de bedoeling van den testateur zijn geweestdat die gelden zouden worden aangemerkt als eene bate voor de gemeente. De aanwijzing, dat het legaat is vermaakt ten behoeve van het Werkhuis, dat is met andere woorden ten bate van hendie er verpleegd worden geeftdunkt mijjuist bewijs van het tegendeel. De heer Goudsmit. Het zou mij inderdaad voor den goeden man spijten als zijne bedoeling niet zou kunnen worden verwezenlijkt. Maar de eenige vraag, die hier te pas komt, is deze: Welke zijn de behoeften van het Werkhuis, na de gift van 17000 P Naar mijne meening zijn de behoeften eo ipso minder geworden en moet de stad er van profiteeren. Overigens geldt als feitelijke opmerking, dat de overledene bedoeld heeft iets voor de stad te doen; immers hij heeft a priori geïnformeerd wat door hem voor de gemeente zou kunnen worden gedaan en het was hem blijkbaar onverschillig welke stedelijke inrichting door hem zou worden bevoordeeld. De Voobzittbr. Mag ik opmerken dat de heer Buzzi indertijd mij een bezoek bracht en toen zijn genoegen te kennen gafdat hij zijne geboortestad in zulk een bloeienden toestand bad mogen terugzien. Hij gaf mij zijn voornemen te kennen om een blijk van belangstelling aan de gemeente te willen geven waar bij zijne jeugd had doorgebracht. Op zijne vraag, of ik hem eens zou willen opgevenwelke instelling daarvoor het meest in aan merking zou komen, zoodat alle gezindten daarvan zouden kunnen genieten heb ik, in overleg met Burg. en Weth als zoodanig het Werkbuis genoemd van welke inrichting ik hem bij zijn bezoek de strekking had medegedeeld. Derhalve meen ik uit een en ander dc gevolgtrekking te mogen maken dat de erflater wel degelijk het oog op het Werkhuis heeft gehad. De heer Goudsmit. Gij hebt in de eerste plaats gezegd, mijnheer de Voorzitter! dat de erflater een blijk van belangstelling in de gemeente heeft willen geven. Al moge nu het geld der gemeente te stade komen worden toch de belangen van het Werkhuis in zooverre bevorderd dat het subsidie verzekerd is. Dus het Werkhuis profiteert altijd van het legaat. Maar daaruit volgt nietdat de gemeente aan het Werkhuis zooveel subsidie als vroeger moet blijven verleenen. Het subsidie wordt verleend naar mate van de bestaande behoeftenverminderen dezezoo vermindert het subsidie van Zelf. De Voorzitter. Het komt mij voor dat dit punt niet aan de orde is, zoodat ik in overweging geef den post tc behouden. Wil de Raad later anders oordeelenwelnu dan kan de post als bate overblijven. Voor bet oogenhlik evenwel kan ik niet medegaan om aan het legaat eene andere bestemming tc geven. De beer Goudsmit. Zeer goedmaar de toestand blijft dezelfde. De Voorzitter. Het is niet de bedoeling van den testateur geweest de som aan te wenden tot ontlasting der begrooting. Overigens is het punt omtrent de bestemming van het legaat nu niet aan de orde. Wanneer dus het subsidie op f 3000 wordt uitgetrokken dan praejudicieert men niets. De lieer Cock. Ik ben het eensdat er op het oogenblik over deze zaak niet veel te spreken valt; want, vergis ik mij niet, dan is de bcgroo- ting van het Werkbuis reeds goedgekeurd. Intussolien spijt mij dit, daar ik bet geheel met den heer Goudsmit eens ben, terwijl ik volkomen goed inzie, dat de quaestie meer eigenaardig bij de behandeling dier begrooting te liuis hoort, liet legaat is, indien ik mij niet erg vergis, niet aan het Werkhuismaar aan de gemeente Leiden zelve vermaaktechter onder voorwaarde dat de inkomsten daarvan uitsluitend voor het Werkhuis mogen gebezigd worden. Ik herinner mij dan ook zeer goed dat., toen ik voor het eerst den inhoud van den bewusten uitersten wil in deze vergadering hoorde voorlezen, ik bij mij zeiven dacht: die brave erflater heeft bepaald bedoeld aan de armen eene weldaad te doen maar bij slot van rekening is het maar een klein weidaadjewant hat meeste voordeel daarvan komt aan de gemeente, die het Werkhuis onderhoudt en het ontbrekende moet aanvullen; in zooverre heeft die uiterste wil geen doel getroffen. Zoo als

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 14