N°. 200. Leiden, 22 September 1877.
Nadat eerst mijne aanmeikingen op de administratie der gasfabriek door
den heer Wethouder De Laat de Kanter in eene rede, door l>< m gehouden
in de vergadering van 7 Julij II., die ik door ongesteldheid niet heb kun
nen bijwonenzijn bestredenwordt de aanneming van mijn voorsteldie
administratie betreffende, door HH. Commissarissen van de gasfabriek, in
een gemotiveerd advies ontradenterwijl de Commissie van Finantiën zich
blijkens haar advies, geheel vereenigt met dat van HH. Commissarissen.
Hoezeer ik gewenscht had bij de behandeling van mijn voorstel kort te
kunnen zijn, zoo kan ik dit, nu de felle bestrijding van den heer Wet
houder door ongunstige adviezen is achtervolgd, niet zijn. Ik mag nu
vooral niet zwijgen op de bewering van een lid van het Dagelijksch Bestuur
dat er, na zijne rede, van al mijne aanmerkingen niets is overgebleven,
dat zij alle onjuist zijn. Ten einde de vergadering hel aanhooren van
een lange repliek te besparen is zij, op mijn verzoek, vooraf gedrukt.
Ik zal eerst het advies van HH. Commissarissen der gasfabriek behan
delen en daarna den heer De Kanter beantwoorden.
Veel van hetgeen in het advies van HH. Commissarissen voorkomt heeft
mij verwonderd. Ik kan begrijpen dat men liever den bestaanden toestand
wil behouden. Hoe meer toch van de gasfabriek getrokken kan worden
des te voordeeliger voor de gemeentekas. Maar wat mij verwonderd heeft
dat zijn de gronden die HH. Commissaren aanvoeren. Zij zetten in hun
advies het volgende voorop: «De gasfabriek kan niet beheerd worden over-
«eenkomstig de inrichting, welke een particulier aan zijne administratie
«geeft." Ik zou niet weten waarom niet. Of zoo dit werkelijk onmogelijk
ware, waarom dan de gasfabriek niet zuiver publiekrechtelijk beheerd?
Maar zoo men dit niet wil en zoo men wel meent te kunnen exploiteeren
in den geest van een privaatrechtelijk beheer, en een soort van winst,
een «overschot" of hoe men het ook noemen wil (niet het kassaldo) van
de gasfabriek te kunnen trekken, zou dan de gemeente niet even goed
kunnen doen wat een particulier kan doen of wat in elke goeil beheerde
fabriek geschiedt, namelijk goed administreeren en de winst goed opmaken?
Zou zij niet even goed een inventaris kunnen opmaken en bijhouden? Ik
kan dit niet aannemen. En meer nog dan voor een particulier die zijne
eigene zaak administreert, is het in eene zaak als de gasfabriek, die voor
rekening van derden wordt gedreven en geadministreerdeen vereischte
dat er een inventaris is en dat de boekhouding goed is.
Het argument dat de gemeente niet zou kunnen administreeren even goed
als elk particulier gaat m. i. niet op, integendeel, als zij wil kan zij het
zoo goed doen als in de best beheerde particuliere zaak geschiedt. Niets
zelfs is eenvoudiger dan dat. De gemeente neme slechts een ervarenbe
kwaam en geroutineerd boekhouder, verschaffe hem de noodige bescheiden
en late hem dan maar de vrijheid om de boekhouding in tc richten zooals
het behoort. Maar meenen HH. Commissarissen toch dat het niet kan,
dat Leiden niet goed .privaatrechtelijk kan administreeren, wel nu, ik zeg
het nogmaalsdan late zij het en probeere het niet langer. Niemand
d"inut haar daartoe. Doch als zij het doet dan moest zij het ook goed doen.
HH. Commissarissen spreken van eene 'kunstmatige verhooging of ver
laging van kapitaal," van eene «willekeurige kapitaalsvergrooting," van een
'op de eene of andere wijze in het leven geroepen kapitaal," alsof dit in
mijn voorstel ligt opgeslotenen dit zij verre. Commissarissen zeggen
voorts dat er omtrent de waarde van het kapitaal slechts ééne waarheid is
en dat die op de begrooting vermeld is. Ik wensch geene kunstmatige ver
hooging noch verlaging van het kapitaal, geen willekeurig in het leven
geroepen kapitaal. Ik wensch juist waarheid, zoo wel ten aanzien van het
bedrag van het kapitaal als van de winst. Mijn grootste bezwaar is juist
dat thans geen van beiden waarheid is. Ten aanzien van de winst behoef
ik dit niet meer te bewijzen. En wat het kapitaal betreft verwijs ik naar
de rekening van Commissarissen. Volgens de rekening van de gasfabriek
over 1875 was het bedrag van het kapitaal p.m. ƒ274,000 en volgens de
geraeentebegrooting was het p.m. ƒ175,000. Is nu dit bedrag, op de be
grooting vermeld, alléén waarheid dan zou op de rekening van Commissa
rissen eene onwaarheid staan 1 Op de rekening van de gasfabriek over 1S76
is van het bedrag van het kapitaaldat volgens de balans van uit. Dec.
1875 ƒ248,000 bedroeg, niets meer te vinden. Als kapitaal van de gas
fabriek schijnt toen te zijn aangenomen het bedrag dat in de gemeentebe-
grooting vermeld is en dat 78000 lager is. Ik geloof dit juist eene zeer
willekeurige verlaging van bet kapitaal te kunnen noemen. M. i. is bet
bedrag van het kapitaal op de begrooting het allerminst waarheiden heeft
het niets gemeen met de waarde van het kapitaal dat in de gasfabriek zit.
En dit moest toch zoo zijn.
Zoolang de gasfabriek privaatrechtelijk beheerd wordtkan en behoort
m. i. de administratie te worden gevoerd en de winst te worden berekend
zooals dit in elke goed geadministreerde fabriek plaats heeft. Doch bet is
bovendien noodig dat de Raad althans weet hoeveel de winst bedraagten
wel 1°. opdat niet onder de inkomsten van de gemeente als ontvangst van
de gasfabriek een hooger bedrag dan dat van de winst wordt opgenomen
of opdat niet kapitaal als winst wordt uitgekeerd iels wat toch eigenlijk
afkeuring verdient, ja, niet zou mogen gebeuren; en 2'. voor eene op goede
gronden steunende bepaling van den prijs van het gas en van de korting
aan groote gasverbruikers.
Wat het eerste betreft zoo is het bedrag dat thans als ontvangst van de
gasfabriek in de gemeentekas wordt gestort hooger dat dat van de winst.
De voornaamste oorzaken daarvan zijn, vooreerst, dat er geen afschrijving
plaats heeft wegens waardevermindering van gebouwenwerktuigen enz.
waartegen Commissarissen zich steeds blijven verzetten en ten andere, dat
de gasfabriek te weinig als rente van kapitaal betaalt.
Door afschrijving wegens waardevermindering blijft het kapitaal in eene
fabriekszaak intact of aanwezig. Wanneer b. v. het kapitaal in de gasfa
briek met f30000 wordt vergroot, voor uitbreiding of vernieuwing, dan
moet de gemeente niet alleen de rente daarvan genietenmaar zij moet ook
die ƒ30000 als kapitaal behouden. De waarde van betgeen voor dat kapi
taal verkregen is vermindert allengs, en nu moet die waardevermindering
aangevuld worden uit de voordeelen die de exploitatie der fabriek oplevert.
Worden b. v. voor die 30000 werktuigen aangeschaft die gemiddeld in
20 jaren versleten zijn dan moet telken jare zoo veel worden afgeschreven
Ing. stükkex 1877.
dat in 20 jaren die ƒ30000 geheel terug gewonnen zijn; geschiedt dit niet,
dan zijn in 20 jaren die ƒ30000 als kapitaal weg en onder de winst, als
winst uitgekeerd. En zoo gaat het tegenwoordig met het kapitaal vau onze
gasfabriek.
Jaarlijks wordt nadat de zoogenaamde winst of het «overschot" van de
gasfabriek in de gemeentekas is gestort 5000 gekapitaliseerd en op het
grootboek belegd. Door die belegging van gelden dieeenmaal in de ge
meentekas zijnde, niets meer met de gasfabriek te maken hebben, wordt,
volgens de gemeente administratie, het kapitaal der gasfabriek geacht met
5000 te zijn verminderd en wordt dan ook op de gcmeentebegrooling
5000 van het kapitaal afgetrokken. Zoo zou dus b. v. iemand die in
eene zaak ƒ100,000 kapitaal heeft en van de winst van een afgeloopen jaar
een gedeelte b. v. ƒ5000 gekapitaliseerd en op het grootboek belegd heeft,
slechts ƒ95000 kapitaal in de zaak plus ƒ5000 kapitaal op het grootboek
dat is te zamen 100,000 bezitten. Hij zou dus niets zijn vooruitgegaan.
En zoo hij niets had opgelegd en ook die ƒ5000 had verteerd, dan zou
hij, altijd volgens de leer die bij onze gemeente administratie is aangeno
men, ten opzichte van de gasfabriek, ƒ100,000 kapitaal in de zaak hebben.
Dus of hij die 5000 oplegt of verteert dat zou voor hem volkomen het
zelfde zijn. Dit is immers ongerijmd. M. i. wordt met de aftrekking van
die ƒ5000, die jaarlijks op het grootboek belegd wotdt, eene groote admi
nistratieve fout gemaakt. Het gebruik toch dat van de winst gemaakt wordt
heeft niets te maken met de hoegrootheid van het kapitaal.
Die belegging van 5000 wordt nu in het advies van Commissarissen
wcêr genoemd kapitaal aflossing, doch m. i. geheel ten onrechte; want door
het beleggen van de winst heeft er noch aflossing, noch vermindering van
kapitaal plaats gehad; integendeel, er heeft daardoor kapitaal vorming,
kapitaal vermeerdering plaats gehad. Als iemand 100,000 kapitahl in eene
zaak heeft en ƒ5000 van de winst belegd 4hctft dan bezit hij 105 000 en
en niet 100,000.
Opmerkelijk is het dat alléén op de gemccntebegrooting die aftrekking
van ƒ5000 van het kapitaal der gasfabriek plaats had, terwijl niets daarvan
geschiedde bij de gasfabriek zelve. Blijkens de rekening der fabriek over
1874 was het kapitaal toen ƒ274,000 even als in 1849, namelijk ƒ244,000
plus de ƒ30000 waarmede het in 1873 is vergroot. Tot in 1870 hebben
Commissarissen zelve, het kapitaliseeren van een deel der winst niet be
schouwd als kapitaal aflossing, en de ƒ5000 niet van het kapitaal afgetrok
ken. Het gevolg van die vermeende aflossing is dat de gemeente Leiden
telken jare minder rente van de fabriek trekt. Wat zij te weinig aan rente
ontvangt bedraagt tegenwoodig vele duizenden in het jaar. Nu wordt wel
is waar die rentederving vergoed door meerder zoogenaamde winst of «over
schot", en ontvangt de gemeente zoo veel meer als z. g. winst wat zij aan
rente te weinig ontvangtmaar het is dan ook ontegenzeggelijk waar dat
onder de z. g. winst rente verscholen is.
Commissarissen zijn van meening, blijkens hun advies, dat het er niets
toedoet of, «de gemeente zooals b. v. in 1876, ƒ55000 als opbrengst
«plus ƒ8000 als rente ontvangt, dan wel b. v. ƒ35000 als opbrengst plus
«ƒ28000 als rente; het resultaat als ontvangst blijft volkomen gelijk."
Ja, als ontvangst in de gemeentekas, blijft het volkomen gelijk; maar
zooals ik zoo aanstonds zal aantoonen komt het er wel degelijk op aan of
de winst 55000 dan wel slechts ƒ35000 is.
Er zijn nog wel andere oorzaken die teweeg brengen dat de gasfabriek
als z. g. winst of «overschot" aan de gemeentekas meer uitkeert dan de winst
bedraagt, zoonis dat niet alle kosten van onderhoud en herstelling door de
exploitatie worden gedragen doch ik meen voldoende te hebben aangetoond
waarin de voornaamste oorzaken gelegen zijn dat de winst bij de gasfabriek
niet goed wordt opgemaakt, dat onder de zoogenaamde winst of het «over
schot" kapitaal en rente verscholen liggen.
Ten 2°. is het m i. noodig dat de Raad weet hoeveel de zuivere winst
van de gasfabriek bedraagt, of, wat op hetzelfde neerkomtwat de kostende
prijs van het gas is, voor eene op goede gronden steunende bepaling van
den verkoopprijs van bet gas en van de korting aan groote gasverbruikers.
De tegenwoordige verkoopprijs van het gas (8 eents per kub. meter)
levert nog wel voldoende winst op, ook al wordt ze goed berekend of op
gemaakt en al is het bedrag daardoor veel minder dan wat tegenwoordig
in de gemeentekas wordt gestort; maar of die prijs eene zoo aanzienlijke
korting als van 15 pCt. aan de groote gasverbruikers gedoogt, acht ik voor
het minst twijfelachtig. Onder den kostenden prijs moet ook de rente van
het geheele kapitaal begrepen zijn en dan komt het er wel degelijk op aan
of de rente 8000 en de winst 55000 bedraagt, dan wel of de rente
28000 en de winst slechts 35000 is. Als b. v. van die 35000 nog
af moeten eenige duizenden voor afschrijving van gebouwen, werktuigen enz.
dan zou zeer zeker eene korting van 15 pCt. eene te groote bevoordeeling
zijn aan de groote gasverbruikers. Ik weet den kostenden prijs van het
gas te Leiden, goed berekend, niet. Maar bedraagt die b. v. 6 cents per
meter, dan bedraagt de winst, tegen den verkoopprijs van 8 cents, 2 cents
per meter15 pCt. van 8 cents is 1| cent. Er zou dan als winst over
schieten cent. De kleine gasverbruiker zou dan in de winst van de gas
fabriek per kub. meter bijdragen 2 cents en de groote gasverbruiker nog
geen cent. Dit verschil zou te groot zijn. Dan zou het beter zijn voor
allen een en dezelfden prijs en wel den kostenden prijs te nemen.
De kennis van de zuivere winst of wat op hetzelfde neêrkomt, van den
kostenden prijs is dus nu reeds noodzakelijk, maar wordt dit temeer indien
er weêr een voorstel gedaan mocht worden tot verdere verlaging van den
prijs, of wel om het gas te leveren tegen den kostenden prijs, dat is zon
der winst, opdat voorkomen worde dat de prijs zoo laag wordt gesteld dat'
de winst minder bedraagt dan de 15pCt. korting of wel dat ze tot beneden
den kostenden prijs daalt. De groote gasverbruikers moeten niet te veel
bevoorrecht worden door eene korting die niet in verhouding staat tot de
winst; maar bovenal moet de gemeente of moeten de belastingschuldigen
gewaarborgd zijn tegen schade door al te lagen prijs. Die waarborg kan
niet anders verkregen worden dan door eene goede berekening van de winst
of van den kostenden prijs.
Ik blijf dus bij mijn gevoelen dat het noodzakelijk is dat er althans in
zoover verbetering komt in de administratie van de gasfabriekdat de winst
nauwkeurig wordt opgemaakt. Dit heeft mij genoopt om de zaak niet te