58 leven geroepen om een einde te maken aan het systeem van begunstiging, en ik zalnu de verordening door den ltaad met zulk eene groote meerder heid is tot stand gekomen de laatste zijn omreeds zoo kort na hare vast stelling, een voorstel om daarvan af te wijken te steunen. Intusschen heeft het voorstel van den heer Goudsmit invloed uitgeoefend op bet ge voelen van Burg. en Weth.; want terwijl zij, blijkens hun rapport van 24 .Mei II., er stellig togen waren, zijn zij, blijkens schrijven dd. 11 Juni daaraanvolgende, er zeer voor. Ik behoef hier wel niet te verklaren dat deze mijne beschouwing volstrekt geene verandering brengt in mijité appre ciatie der verdiensten van den heer Suringar, aan wien na veeljarigen arbeid zijn welverdiend olium gaarne gegund wordt. In rondvraag gebracht, wordt het ontwerp met algemeene stemmen vast- j gesteld. VI. Verzoek van den adjunct-marktmeester, om verhooging van jaar wedde. (Zie Tng. St. nos. 131 en 140.) De VoorzittEE. Het voorstel van Burg. en Wetb. strekt om op het verzoek ongunstig te beschikken, met welk afwijzend advies de Commissie van Financiën zich geheel vereenigt. De lieer Verster. Zoowel Burg. en Weth. als de Commissie van Finan ciën adviseeren, afwijzend op dit adres te beschikken. Het rapport van Burg. en Weth. geeft wel is waar eenige gronden aan waarop die afwijzing steunt, gronden die ik zeer beaam, maar die naar mijn oordeel niet weerleggen, hetgeen door adressant in zijn request wordt aangevoerd. Indien de adres sant nu reeds, zoo kort na zijne Hanstelling, eenvoudig verhooging vroeg, ik zou een van de eersten zijn om te adviseeren haar niet toe te staan. Maar ik moet herinneren, dat de toestand veranderd is. Iiiimer9 de adres sant is aangesteld in de zitting van 9 December 1875, en in de raadsver gadering van 20 April 1876 is de verordening tot heffing der marktgelden vastgesteld. De adressant voert aandat daardoor ten eerste zijne werk zaamheden werden uitgebreid en ten tweede dat hij roet een grooter financieel beheer werd belast. Het eerste argument van meerdere werkzaamheden weegt bij mij niet zwaar, bij elke betrekking bestaat die vermeerdering, maar de uitoreiding van het financieel beheer is voor mij eene reden voor eene be hoorlijke bezoldiging. Kunnen Burg. en Weth. mij de stellige verzekering gevendat hij de bedoelde verordening het financieel beheer niet is ver meerderd, dan zal mijn bezwaar vervallen maar, voor het geval dat zij moeteu toegeven dat het financieel beheer grooter werdzou ik wel willen voorstellen bij de begrooting voor het volgend dienstjaar eene verhooging van bezoldiging voor den adressant voor te dragen, vermit9 ik liet toeken nen daarvan, tijdens den loopenden dienst, minder wenschelijk acht. De heer De Fremeby. Ik heb wel eenig bezwaar om den wenscli tot behandeling van bet verzoek bij de aanstaande begrooting over te nemen, omdat bij mijne medeleden en mij de overtuiging bestaat dal er geen termen zijn om dien ondergeschikten beambte verhooging van jaarwedde toe te kennen. De werkzaamheden zijn wel is waar bij de verordening op het marktwezen beter omschreven maar ze zijn van gelijken aard als vroeger en vorderen weinig of geene vermeerdering van bezigheden of andere utoeie- lijkheden voor een ambtenaar die eerst op 1 Januari 1876 in dienst is ge treden. Vroeger was bepaald dat de gelden alleen op de markten geïnd werden, terwijl in de nieuwe verordering gezegd wordt dat liet marklgeld altijd geheven wordt, onverschillig waar de belanghebbende zijne standplaats beeft. Uit geschiedde vroeger ook op dezelfde wijze, ofschoon daarvan in de verordening niets voorkwam, zoodat oren toen met recht tegen de invor dering zou hebben kunnen opkomen. Die regeling heeft dus niet meer werkzaamheden in het leven geroepen dan die welke op den vorigen adjunct- marktmeester rustten, door uien die functie gedurende ongeveer 19 jaren werd waargenomen tegen eene belooning van 600. De marktmeester Verlint genoot vroeger f 1100, maar Burg. en Weth. hebben bij zijne ver vanging voorgesteld den nieuwen titularis tijdelijk slechts i000 toe te kennen, om dan na enkele jaren, wanneer van zijnen ijver en trouw- ge bleken zou zijn hem de verhooging toe te staan tot het bedrag door zijn voorganger genoten. Bij de aanstelling van den adjunct-marktmeester is dit eeriigszins uit liet oog verloren daar deze dadelijk benoemd werd op eene jaarwedde van ƒ660, alzoo 60 meer dan zijn voorganger jaren lang ont ving. Ik geloof dus inderdaad dat er geen termen aanwezig zijn orn aan het verzoek te voldoen. Ook wil ik er nog op wijzen dat het bedrag dat ontvangen wordt door den adjunct zeer verminderd is, doordien de aardap- peleuruarkt in omvang veel verloren heeft. Nog moet ik herinneren dat de heffing van 1 cent per hectoliter voor dc aardappelen die aan de markt kwamen vervallen is, zoodat het cijfer van ontvangst ook daardoor aan zienlijk verminderd is. Er bestaat dus inderdaad voor het Dagelijksch Bestuur getn enkele reden om bij de begrooting eene verhooging van trac- tement voor te stellen. In omvraag gebracht, wordt het afwijzend voorstel van Burg. en Weth. aangenomen met 12 tegen 3 stemmen. Tegen stemden: de beeren Verster, Scheltema en Dercksen. VII. Voorstel van Mr. J; E. Goudsmitbetrekkelijk het pensioen aan den eervol ontslagen rector van het Gymnasium toe te kennen. (Zie Ing. St. nos. 95, III en 119.) De heer Verster. Ik geloof niet dat bij iemand onzer eenige twijfel bestaat omtrent de groove verdiensten van den beer Suringar, en ik vertrouw dat de wijze waarop aan hem eervol ontslag is verleend een voldoenden waarborg oplevert dat zijne verdiensten naar waarde door deze vergadering worden geschat. Dit punt kan ik derhalve veilig onbesproken laten. Maar ik wensch alleen een woord te zeggen omtrent het voorstel van den heer Goudsmit. Dat geachte lid heeft vroeger gezegd a priori tegen de veror dening regelende de pensioenen gestemd te zijn. Daarin had hij in inij een bondgenoot, met dat verschil evenwel, dat ik, mij gelijk blijvende, tot de kleine minderheid heb behoord die tegen de verordening heeft gesterad terwijl de heer Goudsmit er voor stemde en daardoor heeft medegewerkt om de verordening te doen worden wat zij heden is. Het heeft mij derhalve wel eenigszins bevreemd, dat een voorstel tot afwijking der verordening juist van dien kant is uitgegaan; maar nog veel meer heeft mij bevreemd, hetgeen de heer Goudsmit aan het slot van zijn voorstel cursijf heeft ge steld, namelijk: *aan wien (den heer S.) ik mag vertrouwen dat uwe wel willendheid, door de aanneming van dit mijn voorstel, die hulde zal bewijzen waarop zijne verdiensten aanspraak hebben." Ik geloof, mijnheer de Voor zitter! dat ik het mandaat mij door de kiezers gegeven al zeer verkeerd zoude opvatten, wanneer ik, bij het uitbrengen mijner stem, mij liet leiden door overwegingen gegrond op welwillendheid, met andere woorden: dat ik daarbij sympathiën of antipathiën liet gelden, die dan toch ten slotte door de belastingschuldigen zouden moeten worden betaald. De pensioensveror- dening (de heer Hartevelt heeft er zoo uitdrukkelijk op gewezen) is in het De Voorzitter. De reden waarom Burg. en Weth. het voorstel in gunstige overweging hebben genomen is daarin gelegen dat de rector niet uit eigen beweging, maar door omstandigheden onafhankelijk van zijn wil, de wijziging namelijk in het gymnasiaal onderwijs, lot het ver zoek om ontslag is overgegaan. Ware die reorganisatie er niet geweest, de rector zou zeer zeker nog eenige jaren werkzaam hebben kunnen blijven aan eene instelling, waaraan hij zijn leven gewijd heeft. Dat is de -reden waarom wij het verleenen van dit bewijs van welwillendheid ondersteund hebben. De heer Goudsmit. Ik wensch nog een enkel kort woord te zeggen. Ik heb vroeger de redenen ontvouwd voor mijn voorstel, en ik heb later wat ik mondeling had aangevoerd, schriftelijk geadstrueerd. Ik weet dan ook waarlijk rr.ets te voegen bij het klemmende argpment door Burg. en VYeth. gebezjgddat namelijk liet ontslag alleen het gevolg is van de reorganisatie van het gymnasiaal onderwijs, en dat de reolor, in overleg met curatoren, uit eigen beweging zijn ontslag heeft genomen in het belang van dat onderwijs, dat hij, ofrehoon nog .krachtig genoeg voor zijne taak, aan jeugdiger krachten wenschte te zien toevertrouwd. Nu maakt de heer Verster mij er een verwijt van dat ik het woord melwillendlieid" had ge bezigd dat ik daarop een beroep had gedaanmet het oog op een per soneel belang. Dat verwijt is ten eenenmale ongegrond. Mijn voorstel spruit niet voort uit de gedachte om personen te believen of de vastge stelde verordening ongedaan te maken. Maar ik bedoelde daarmede dat die verordening niet is een wet van Perzen en Meden en hoewel ik haar heb helpen vaststellen heb ik gemeend en meen ik nog dat het geval zich kan voordoen, dat eene afwijking alleszins gerechtvaardigd kan zijn. Immers hebben wij hier te doen met een exceptioneel gevalnamelijk de reorganisatie van het gymnasiaal onderwijs, tengevolge waarvan de titularis, in het be lang der toekomstige regeling, vrijwillig zijn ontslag heeft genomen. En wij hebben hier tevens te doen met een man, die gedurende een halve eeuw zijne beste krachten aan de belangen van dat onderwijs gewijd heeft. Er is hier dus geen sprake van welwillendheid tegen het recht in, maar van eene zoodanige, die door het recht zelf geboden wordt. Nu zeide de heer Verster dat die welwillendheid zich zoude openbaren ten koste van de ingezetenen. Maar ik durf gerust zeggen dat, indien men ieder belasting schuldige, die daarvoor een nieuw ofler zou moeten brengen kon raadplegen de geheele burgerij gaarne bereid zou zijn dat geringe óffer te brengen met het oojr op ile diensten door den lieer Surrouar bewezen. Nu wil de lieer Verster hem gaarne een olium. doen genieten; maar hij vergete niet dat hij dat otinm nog iets behoort, namelijk: eer: otium cum Jijnitalc. Ik wenscli den verdienstelijken man niet alleen ru-t te verschaffen, maar een zoodanige, waardoor hij nog eenige jaren een onbezorgd leven zal kunnen genieten. Ten slotte kan ik nog wijzen op een antecedent. Niet lang ge- leden las ik dat de heer De Jager te Botterdam moest worden gppensioiirieerd. Ook daar was kort te voren eene vetordening op het pensioen in liet leven geroepen. En wat geschiedde nu daar? Er was eene nieuwe reorganisatie van het onderwijs op touwr gezet, en ook de heer De Jager wenschte, hoewel hij zelf nog geschikt scheen voor zijn taak, dat een ander ter ge legenheid van de nieuwe organisatie in zijn plaats zou optreden. En wat geschieddeP In weerwil van de pas ingevoerde pensioenverordening heeft men den heer De Jager zijn volle tractement als pensioen toegelegd. Men ging ook daarbij uit van de gedachte, dut er ja eene algemeene verordening bestond, maar dat men verkeerde in een bijzonder geval, dat afwijking gedoogde en eischte, en ik geloof dat ook wij denzelfden weg moeten be wandelen. Laat het dan zijn dat de stad eenige guldens meer zal moeten uitgeven maar men zie niet over het hoofd dat een zoodanige behandeling bij hen die hun leven wijden aan de bevordering van onderwijs en weten schap, te meer ijver zal doen ontwikkelen en dat die toewijding ook bij anderen zal toenemeq naarmate men ziet dat de stad geneigd is dergelijke diensten op prijs te stellen. Er zal zoodoende een prikkel ontstaan, die ruimschoots zal opwegen tegen een gering geldelijk offer. De heer Hartevelt. Het zou mij inderdaad spijten indien het voorstel van den heer Goudsmit wierd aangenomen. De voorsteller zegthet is eene uitzondering. Maar ik vrees dat men gaandeweg /an de eene uilzondering tot de andere zal komendat er steeds een beroep zal worden gedaan op bijzondere omstandighedenen dat ten slotte de uitzondering regel zal wor den. Anderen zullen zich mede beroepen op exceptioneele omstandigheden en ook afwijking van de verordening inroepen. Ik geloof daarom dat wij, het voorstel aannemende, een verkeerden weg zullen inslaan. Wij moeten de eenmaal vastgestelde verordening, die in milden zin is gemaakt, naleven; ieder lid zal wel bezwaar hebben tegen deze öf gene verordening. Den een bevalt deze verordening niet, de ander heeft bezwaar tegen eene andere verordening. Maar als nu elk lid zegt: die of die verordening bevalt mij niet, en daarop voorstellen tot afwijking grondt, dan meen ik dat men te ver gaat en een groot deel van onze verordeningen als scheurpapier kan be schouwen. Ik moet bezwaar blijven maken tegen het voorstel. De heer Verster. Het zij mij vergund te doen opmerken dat de grief, die de heer Goudsmit tegen de verordening had (doch die hem niet belet heeft vóór de verordening te stemmen), daarin bestond, dat hij evenals ik van oordeel was, dat elk geval van toekenning van pensioen afzonderlijk moest worden beoordeeld en behandeld; maar dat is het juist wat de Baad niet heeft gewild. De groote meerderheid van den Baud wenschte dat een algemeene regel zoude worden gesteld en van dien wensch is bij de stem ming duidelijk gebleken, zoodat bijkomende omstandigheden niet meer in aanmerking kunnen worden genomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 2