47 N*. 138. Leiden, 16 Juli 1877. Tegen de voorgestelde verhooging van de gemeente-begrooting voor 1877 in verband met de oprichting van de derde school voor minvermogenden op de gedempte Korte Langegracht bestaan bij onze Commissie op zich zelve geene bedenkingen. Inmiddels is de vraag gerezen of het wel noodig is hetzelfde bedrag van f 40000 als ten vorigen jare op de begrooting te brengennu de aan besteding tot eene mindere som heeft plaats gehad. Vervolgens is in do zitting van 19 Juni 1876 de vraag ter sprake gebracht in hoeverre de gemeente gerechtigd kan worden geacht de ten name van bet Pesthuis ingeschreven kapitalen te verkoopen en is de wensch uitgesproken dat daar omtrent een onderzoek zoude worden ingesteld. Alvorens nu tot den ver koop van die kapitalen worde overgegaanzouden wij gaarne worden inge licht of zoodanig onderzoek heeft plaats gehad en zoo ja, welke de uitslag daarvan is geweest. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz. N®. 139. Leiden, 16 Juli 1877. Ten aBnzien van het voorstel tot verkoop van Inschrijving op het Grootboek voor den aankoop van huizen ten behoeve van de gasfabriek verwijzen wij naar ons advies aangaande de voordracht tot aanwijzing van de vereischte gelden voor de school n°. 8 voor minvermogenden. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N*. HO. Leiden, 16 Juli 1877. Met het afwijzend advies van Burgemeester en Wethouders op het verzoek van den adjunct-marktmeester om verhooging van jaarwedde kunnen wij ons geheel vereenigen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N*. 141. Leiden, 12 Juli 1877. Bij raadsbesluit van 12 November 1874 werd aan den heer J. Vari der Togt Jr.kassier der bank van leening een wachtgeld toegekend van f 1400 uitmakende twee derden van de door hem in die betrekking genoten inkom sten. De belanghebbende heeft bijgedragen overeenkomstig de verordening regelende bet pensioen aan gemeente-ambtenaren en bedienden te verstrekken en heeft met 1 Juli jl. den diensttijd van 40 jaren als beambte der bank van leening vervuldzoodat hij thans aanspraak beeft op bet bekomen van een pensioen van f 1400 met intrekking van bet wachtgeld bovenbedoeld. Alvorens tot het verleenen daarvan over te gaan zal hem een eervol ont slag uit den gemeentedienst moeten worden verleend gerekend te zijn inge gaan den lsten Juli jl.waartoe wij de vrijheid nemen te adviseeren. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N*. 143. Leiden, 15 Juli 1877. Ter voldoening aan art. 8 van het reglement voor de bank van leening, hebben wij de eer uwe vergadering mede te deelen, dat wij in onze verga dering van den 29sten Juni jl. de instructie voor de beambten bij de bank hebben gewijzigden alsnu art. 37 van die instructie wordt gelezen als volgt: «De beambten vervoegen zich eiken dag aan het kantoor van de bank minstens een kwartier vóór den tijd waarop volgens art. 22 van het regle ment de bankoperatiën aanvangen, of zooveel vroeger als de controleur in bizondere omstandigheden mocht noodig achten. «Zij blijven daar, ook nadat de bank reeds voor het publiek gesloten is, werkzaam totdat de taak hun opgedragen voltooid is. «Om zich tijdelijk gedurende de kantooruren te kunnen verwijderen, be hoeven zij de uitdrukkelijke toestemming van den controleur." En voortsart. 46 is komen te vervallen. Commissarissen van de bank van leening, J. T. Buys, Voorzitter. W. De Jonqh fd. Secretaris. Aan den Gemeenteraad van Leiden. N°. 143. Leiden, 19 Juli 1877. Ten aanzien van nevensgaand verzoek van de pachters van den haardasch enz. kunnen wij ons vereenigen met het advies der Commissie van Fabri cage zoodat wij onder referte aan den inhoud van dat rapportin over weging geven om afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz. Aan den Gemeenteraad te Leiden. Geven met de meeste reverentie te kennen Eduard Jan en Pieter Hen drik Hoos beide kooplieden in deze gemeente Dat zij den 25 Juni 1868 alhier hebben gepacht het ophalen van haard asch vuil en puinonder de volgende bepaling «De verpachting geschiedt voor den tijd van tien achtereenvolgende jaren ingaande den eersten September aanstsande, en eindigende den laatsten Augustus des jaars achttienhonderd acht en zeventig met vrijlating om na verloop van dien pachttijd wederom voor vijf jaren de pacht aan te gaan mits tegen verhooging van een vijfde der jaarlijkscbe pachtsom van de eerste tien jarenwaartoe de aannemer zich uiterlijk één jaar vóór het eindigen van de pacht schriftelijk aan Burgemeester en Wethouders moet verklaren." Dat de tijd voor die verklaring langzamerhand begint te naderen Dat alvorens zij daaromtrent een bepaald besluit nemen, zij vermeenen het aan hunne belangen verplicht te zijn den Baad opmerkzaam te moeten makenop feiten en omstandigheden welke sedert hebben plaats gehaden welke zij met alle bescheidenheid aan uwe vergadering ter overweging aan bieden Dat het bij de aanvaarding hunner pacht al dadelijk bleek dat bet mate rieel waarmede de dienst moest worden verricht, en hetwelk zij volgens de voorwaarden verplicht waren van den aftredenden pachter over te nemen in zóódanigen staat van verwaarloozing verkeerde, dat letterlijk niets bruik baar was, zoodat zij het geheel hebben moeten vernieuwen, om aan de Ino. STÜKKJBK 1877. eischen van hun contract te voldoeniets wat hun eenige duizende guldens heeft gekost; Dat met het werkvolk dat vóór hun optreden zonder voldoend toezicht aan zich zelve was overgelaten, en dus noch regel noch orde kende, zoo weinig was uit te richten, dat reeds in het eerste jaar hunner pacht de helft daarvan was ontslagen, omdat zij volstrekt ongeschikt of onwillig waren zoodanig te werken als in het belang van reinheid in de gemeente noodzakelijk was; Dat dit tengevolge had dat de ontslagenen begonnen voor eigen rekening asch en vuil op te balen, waardoor werd veroorzaakt dat zij als pachters wel de lasten kosten en verplichtingen hunner pacht bleven dragen maar voor meer dan 1/4 verstoken waren van de voordeelen waaruit zij hunne phchtsom en onkosten moesten goed maken Dat de welwillendheid van den Baad echter bepalingen heeft gemaakt in de algemeene policie-verordening waardoor het hun mogelijk is geweest de zaak voort te zetten zonder bunnen ondergang te gemoet te gaan(ofschoon die concurrentie niet geheel heeft opgehouden en ook nooit tal ophouden); Dat een en ander heeft tengevolge gehad dat er 3 a 4 jaren waren verstreken eer de zaak eenige voordeelen afwierp Dat de hooiprijzen welke bij de aanvaarding hunner pacht 14 16 per 1000/2 kilo bedroegen, sedert eenige jaren tot 30 k f 32 zijn gestegenhetgeen op de hoeveelheid die zij voor hunne paarden noodig hebben de belangrijke som van f 700 f 800 'sjaars verschilt; Dat het met haverboonen en stroo in dezelfde verhouding evenzoo gesteld is; Dat bet gebruik van haardasch in België geheel heeft opgehouden door dien zij verdrongen is door de Guanomaar nog wel eenige streken in Noord-Brabant daarvan gebruik makendoch dat de prijzen zoodanig zijn verminderd dat de productie van een jaar hun 1/3 minder heeft opgebracht dan 3 jaren geleden. Deze vermindering van prijs wordt veroorzaakt omdat de kwaliteit door het steeds toenemend gebruik van steenkolen en kokes veel slechter is geworden; het'is zelf te vreezen dat die handel geheel zal worden vernietigd als men alleen maar in aanmerking neemt dat de ge meente Amsterdam in geen twee jaren iets heeft afgeleverd, daar is meer dan 500,000 mudden voorhanden, en men is er zoodanig mede verlegen, dat ze voor niets kan worden weggehaaldevenzoo is bet gesteld met de plattelands-gemeentenzooals Alphen Aarlanderveen, Oudshoorn, Nieuwkoop, ZwammerdamBodegraven en andere, te veel om te noemen; Dat aan al deze feiten en omstandigheden met den besten wil van adres santen niets kan worden veranderd; Dat zij gaarne de zaak waaraan zij hunne beste krachten ten offer bren gen nog 5 jaren zouden willen voortzettendoch met bescheidenheid ver meenen te mogen wenschen eenige vergoeding te hebbenin geringe mate in verhouding staande tot de moeitenzorgen en onaangenaamheden welke aan deze zaak onafscheidelijk zijn verbonden. Het is om alle deze redenen dat zij de vrijheid nemen zich tot den Baad te wenden met het eerbiedig verzoek, hun de continuatie hunner pacht voor 6 jaren toe te staan, zonder verhooging van 1/5 der pachtsom die zij nu betalen. 't Welk doende, E. J. Hoos. Leiden, 7 Juli 1877. P. H. Hoos. Leiden, 11 Juli 1877. De Commissie van Fabricage heeft de eer op het in hare handen gesteld adres van Eduard Jan en Pieter Hendrik Hoos pachters van haardasch vuilnis en puin, binnen deze gemeente vallende, te berichten: dat bij raadsbesluit van den 19den Mei 1868 werd bepaald, om de haardaschde vuilnis en het puin te verpachten voor den tijd van 10 jaren, met vrijlating aan den pachter om na verloop van dien pachttijd wederom voor 5 jaren de pacht aan te gaanmits tegen verhooging van 1/5 der jaarlijkscbe pachtsom van de eerste tien jaren, waartoe hij zich uiterlijk één jaar vóór het eindigen van de pacht schriftelijk zou moeten verklaren dat die bepaling is beschouwd als een voorrecht van den pachter om zijn pacht te kunnen verlengen, even als elk huurder bij het bedingen van optiejaren en hij daarvan geen gebruik maakt, tenzij hij gedurende de tien voorafgaande jaren de verzekering heeft opgedaandat de verlenging hem voordeel aanbiedt, ondanks de verhooging der pachtsom die dan volgen moet dat bij gemis van die verzekering hij natuurlijk van dat voorrecht geen gebruik maakt; maar dan ook het belang van den verpachter medebrengt na het eindigen van den tienjarigen huurtijd eene nieuwe verpachting te beproeven en ook daardoor de vrije concurrentie gelegenheid te geren, gelijk die plaats had bij de eerste verpachting; dat wat er ook zij van de volgens het adres ondervondene nadeelen juist bij eene nieuwe verpachting dergelijke omstandigheden worden beoor deeld door de gegadigden en bij hunne aanbiedingen in aanmerking worden genomen; maar daartegenover moet worden herinnerd aan de bijzon dere voordeelen die bij de herbaalde wijzigingen der algemeene policie- verordening voor den pachter zijn verkregen door de verscherping der verbodsbepalingen betreffende het ophalen, vervoeren en bewaren van asch en vuilnis door andere personen dat tevens moet worden gelet op art. 10 der pachtvoorwaardenbepa lende: dat de gereedschappen, karren, wagens, paaiden, tuigen, vaartuigen enz. door den pachter zijn overgenomen, tegen betaling van een koopprijs, te bepalen door van wederszijde te benoemen deskundigen en die bepaling voor zijn opvolger geldt even als zulks plaats had met zijn voorganger; dat bovendien de inwilliging van het verzoek om continuatie der pacht tot hetzelfde bedrag eene onbillijkheid zou zijn ten aanzien van allen die bij de verpachting van 1868 belang hadden of daaraan deelnamen, omdat een langere duur van vijf jaren toch niet zonder invloed op hunne inschrijvingen zoude zijn geweest; dat er alzoo geen redenen zijn van zoodanig gewicht, dat afgeweken zou mogen worden van den algemeenen regel voor openbare aanbestedingen en verpachtingen of voldoende om te besluiten tot eene onderhandsche overeenkomst.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 1