34 De alinea, met de wijziging door de Commissie voorgesteld, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 16 tegen 6 stemmen. Tegen stemdende heeren BijleveldVan ItersonDe Laat de Kanter, Van der LithDu Dien en de Voorzitter. Eindelijk wordt goedgekeurd de toevoeging van de volgende slot-alinea aan art. 4: «Deze bijdrage wordt niet ingehouden van buitengewone beloo ningen (gratificatiën), welke laatste daarentegen ook niet in aanmerking komen bij de berekening van het pensioen." De geheele gewijzigde verordening wordt hierop in stemming gebracht en met algemeene stemmen aangenomen. De heeren Cock en Scheltema verlaten de vergadering. De Voorzitter. Nu moet nog een beslissing worden genomen omtrent het verzoek van Kramer. Overeenkomstig de rapporten stel ik voor op dit verzoek afwijzend te beschikken. Dat voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen. XII. Verzoek van H. Tillema, om alsnog overeenkomstig de verordening op het verleenen van pensioen te mogen bijdragen. (Zie Ing. St. n°. 63.) De heer Bijleveld. Tot mijn leedwezen, mijnheer de Voorzitterzal ik tegen het uitgebracht advies van Burg. en Wetb. stemmen. Zeer aange naam zoude het mij zijn, indien een wettig middel te vinden warewat mij betreftik heb het niet gevonden en ook in het advies van Burg. en Wetb. geen voor mij afdoend argument aangetroffen. Wat toch daarin tot ondersteuning van het advies wordt aangevoerd, «dat alleszins reden bestaat om aan te nemen, dat de betrekkelijke bepaling der verordening den adres sant onbekend is geweest", is zeker geen argument van groote beteekenis of liever m. i. geen argument. De verordening verder is stellig en duidelijk zonder eenig voorbehoud. Hij die niet binnen een maand na zijne benoe ming zich heeft verklaard omtrent zijn verlangen om al of niet aan het fonds deel te nemen, wordt geacht daarvan geen gebruik te willen maken. Die maand is dus een fatale termijn. De verordening is voor iedereen natuurlijk ook voor den Baad verbindend, die verordening kan niet voor dit of dat geval eenvoudig worden ter zijde gesteld. Deugt zij niet, slechts één wettig middel is er, de Baad wijzige haar of schaffe haar af. De Voobzitter. Ik geloof dat de bedoeling met het stellen van den door den vorigen spreker zoogenaamden fatalen termijn alleen deze was dat men niet zou hinken op twee gedachten en eene afwachtende houding aan nemen. Mij dunkt dat waar kennelijk verzuim door onkunde heeft plaats gehad, het met dien termijn niet zoo nauw moet genomen worden. Ik laat echter de beslissing aan den Baad over. De heer Goudsmit. Ik heb eene bedenking tegen hetgeen de heer Bij leveld aanvoerde. Hier geldt het c'est la lègalilé qui tue. De bepaling is niet zoo absoluut als hij deed voorkomen. Als zij zich niet verklaard hebben binnen een maand, zegt de verordening, worden zij geacht afstand te hebben gedaan van hun recht. Hier is dus niet meer dan een vermoe den. Als men nu waarschijnlijk kan maken dat de persoon niet afstand heeft gedaan van zijn recht, maar uit onkunde, zij het ook laakbare on kunde heeft gedwaalddan kan ik tegen dit vermoeden andere feiten stel len als tegen eene praesumtio iuris tantum. Elk geval zal men dus in concreto moeten behandelen. De heer Bijleveld. De geachte vorige spreker gewaagde van eene praesumtio iuris tantum. Wanneer in deze, bij de explicatie van eene ver ordening, van zoodanige praesumpties sprake kan zijnzoo geloof ik dat wij in deze staan voor eene praesumtio niet alleen iurismaar ook de iure. Wat betreft de verdere argumentatie van den beer Goudsmit, zoo wil het er bij mij niet in, dat die geachte spreker in ernst zou willen volhouden, dat beweerde onbekendheid met eene wettelijke bepaling bem zou dekken, die die onbekendheid beweert. De heer De Fhemery. De heer Goudsrait heeft er op gewezen dat, zoo andermaal een gelijk verzoekschrift mocht inkomen, de Baad wederom zelf standig zal kunnen beslissen. Maar ik wensch hem toch opmerkzaam te maken dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat zich ooit dergelijk geval weer zal voordoen. Tot dusver hebben Burg. en Weth. bij aanstelling van amb tenaren aan dezen geen pensioenverordening uitgereikt. Dat nu zal in bet vervolg wel plaats hebben. Het geval zal zich dus niet herhalendat men in dezen onbekendheid zal kunnen aanvoeren. Dit juist pleit voor het ver zoek van adressant. Ik zou op dien grond het hard en onbillijk oordeelen zijn verzoek af te wijzen. De heer Eigeman. Ik ben het met den heer Bijleveld niet eens, dat men nu reeds in deze streng de toepassing van de verordening moet maken. Wanneer ik daarin lees, dat de benoemde zich binnen den bepaalden tijd na de aanstelling te verklaren hebbe, of hij bij zal dragen voor het pen sioen dan kan ik even goed uit die bewoordingen opmakendat bij bij zijne aanstelling er op gewezen moet worden. Dit ook hebben nu Burg. en Weth. gevoeld. Yan daar hun voornemen om bij elke benoeming een exemplaar der betrekkelijke verordening te doen uitreiken. Ik juich dat voornemen toe, want dan eerst kan men zeggen: zij hebben het geweten. De heer Bijleveld. Naar aanleiding van hetgeen de heer Eigeman op merkt, wensch ik nog in het midden te brengen dat ik het toejuich dat men in het vervolg den benoemden de verordening zal uitreikenmaar daar mede wordt de quaestie niet beslist. Omdat men die beleefdbeid wil bewij zen, zou daaruit volgen, dat hij die in functie treedt niet zijnerzijds zou moeten zorgen, dat hij kennis kreeg van de bepalingen, die ten zijnen aanzien gelden? Het voorstel van Burg. en Wetb., om bet verzoek toe te staan, wordt hierop met 12 tegen 8 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Bijleveld, Van Iterson, Suringar, Dercksen, Hartevelt, Driessen, Van der Lith en Du Bieu. XIV. Voordracht betrekkelijk de voldoening van /500 aan de voorwaar delijke koopers van den grond bij de Kaiserstraat. (Zie Ing. St. nos. 62 en 66.) De beer Eigeman. Eene vraag: Is die toezegging van f 500 gedaan voorwaardelijk of onvoorwaardelijk? Ik bedoel zóó onvoorwaardelijk dat, als de verkoop aan het Bijk niet doorgaat, zij toch de 500 moeten ontvan gen. Ik verkeer in de veronderstelling, dat die uitgaaf van ƒ500 geheel afhankelijk is van den al of niet verkoop van den grond aan het Bijk. De Voorzitter. Neen, de som is onvoorwaardelijk toegestaan. De voordracht wordt met 13 tégen 6 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Goudsmit, Eigeman, Suringar, Dercksen, Le Poole en Du Bieu. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de openbare zitting gesloten en veranderd in eene met geeloten deuren. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DKaBBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 6