33 De heer De Fremkry. Ik 2ul gaarne aan Commissarissen voorstellen in onze notulen de vaste aanstellingen te vermelden. De wijziging van artikel 1 wordt hierop met algemeene stemmen aange nomen. De Voorzitter. De tweede wijziging strekt om de laatste alinea van art. 3 te lezen als volgt: »De ongeschiktheid voor den gemeentedienst be doeld sub III en het niet meer in staat zijn voor de waarneming der betrek king bedoeld sub IV, wordt gestaafd door eene verklaring van twee genees kundigen, door Burgemeester en Wethouders te benoemen." De heer Bijleveld. De benoeming van deskundigenmijnheer de Voor zitter, door Burg. en Weth. is zeker eene eenvoudige zaak; maar bestaat er toch niet eenig gevaar dat deze bepaling in de practijk tot moeielijkhe den aanleiding zal geven lk zal niet behoeven te betoogen dat deskundi gen niet verplicht zijn de benoeming aan te nemen. Zeker bestaat er alle reden om te rekenen op de welwillendheid van heeren medicimaar is het wel wenschelijk daarvan geheel ai te hangen, zou het niet goed zijn de hier bedoelde werkzaamheden aan heeren stadsdoctoren op te dragen en in dien zin hunne instructie aan te vullen? De Voorzitter. Onze bedoeling was dat de deskundigen zouden zijn stadsgeneesheerenwelke heeren volgens hunne instructie geroepen zijn daar, waar Burg. en Weth. hunne diensten verlangendie te geven. De beer Bijleveld. Gaarne wil ik aannemen dat het wel gaan zal maar ik wist niet dat in de instructie voor de stadsdoctoren eene bepaling als de door u bedoelde, mijnheer de Voorzitter, voorkwam. De heer Van Iterson. Ik kan op het oogenblikmijnheer de Voor zitter, art. 3, onder de papieren die ik voor mij heb, niet vinden. Maar ik herinner mij toch dat voorgesteld wordt te bepalen dat ongeschiktheid voor den gemeentedienst moet worden gestaafd door eene verklaring van twee geneeskundigen, door Burg. en Weth. te benoemen. Waarschijnlijk veronderstelt men hierbij dat het beweren van ongeschiktheid uitgaat van den dienstdoenden ambtenaar. Maar het geval is zeer licht denkbaar, dat het beweren van ongeschiktheid niet uitgaat van den ambtenaar zelf, maar van diens supeiieuren, die meenen dat zij hem niet langer in dienst mogen houdenals zijnde dit in strijd met het belang der gemeente. Zal dan in zoodanig geval als niet de belanghebbende zelf, maar het Dagelijksch Bestuur b. v. zijn ongeschiktheid voor den dienst beweert ook een cer tificaat van twee deskundigen worden vereischt P De Voorzitter. Ik geloof dat de billijkheid dit medebrengt. De heer Van Iterson. Uit uwe woorden: #ik geloof", mijnheer de Voorzitter, maak ik op dat het geval niet is voorzien. De Voorzitter. Het geval heeft zich nog nooit voorgedaan. De heer Van Iterson. Dan is het ook zeer begrijpelijk dat er niet aan gedacht is. Maar toch acht ik het geval wel de moeite waard om er over na te denken daar men anders in moeielijkheden zou kunnen geraken. Gesteld toch dat van overheidswege een persoon ongeschikt voor den dienst wordt geacht. Nu wordt een certificaat verlangd. Wat zal dit moeten inhouden P Dat de persoon ongeschikt is en zal blijvenof wel dat hij het voor zekeren tijd is? Als het beweren der ongeschiktheid uitgaat van den ambtenaar is de zaak zeer eenvoudig; dan moet hij bewijzen dat hij voor de toekomst niet meer in staat is zijne iunctiën behoorlijk waar te nemen. Maar in het gevaldaar straks door mij gesteldkan het voor den medicus een moeielijke taak worden. Hij zal toch niet licht beslissen dat deze of gene ongesteldheid bepaald ongeneeslijk isen het van overheids wege verlangde certificaat zou dan wel eens kunnen uitblijven in gevallen waar het gemeentebelang het ontslag d. i. het pensionneeren van den be trokken ambtenaar eischt. Ik ben zelf in zoodanig geval betrokken; dit geldt echter een staatsambtenaar. De Voorzitter. Het komt mij voor dat men de zaak gerust aan de prudentie van het Dagelijksch Bestuur zal kunnen overlaten. In de eerste plaats toch zal, indien iemand niet meer geschikt schijnt, hij niet onmiddellijk worden ontslagenmaar nog enkele maanden in dienst worden gehouden. Blijkt het dan dat hij niet beter wordt, dan zullen Burg. en Weth. hem mededeelendat hij op dien grond wordt ontslagen. Mocht hij zich dan tegen dit besluit verzettendan zal een certificaat noodig wordenanders is dit geheel niet noodig. De heer Van Iterson. Dat is juist de moeilijkheid. Komt er verzet dan zal men een certificaat vragen. Maar dit zal dikwerf moeilijk te krijgen zijn. De medicus zal dan huiverig zijn een certificaat van onge neeslijkheid af te geven al is het uitzicht ook gering dat de persoon weder in actieven dienst zal kunnen treden. Daarom juist wenschte ik aan Burg. en Weth., in het algemeen aan de betrokken autoriteit, geheele vrijheid te laten om de ambtenaren wegens lichaamsgebreken of voortdurende ongesteldheid op pensioen te stellen, zonder als conditie daaraan de bepa ling toe te voegen dat de ongeschiktheid voor den dienst door een certi ficaat gestaafd moet worden. Natuurlijk wordt niet uitgesloten het recht of zelfs de verplichting van Burg. en Weth. om zich door deskundigen te doen voorlichten. De Voorzitter. Wat verstaat men onder certificaat? Als zulk een geval zich mocht voordoenzullen Burg. en Weth. zich schriftelijk wenden tot de geneesheerenmet verzoek omtrent den toestand te worden ingelicht. Wanneer Burg. en Weth. dan een besluit nemeD, zijn zij voor zich zelf verantwoord. De heer De Laat de Kanteb. Ik geloof dat de ongeschiktheid, door den vorigen geachten spreker bedoeldaltijd door eene verklaring van ge neeskundigen gestaafd moet worden, daar de verordening algemeen is, en dus zoowel ziet op het geval dat ontslag wordt aangevraagd als op dat waarin het door de superieuren aan den betrokken persoon wordt gegeven. Een ander punt, door den heer Van Iterson besproken, is de moeielijkheid voor een medicus om te verklaren dat iemand bij voortduring ongeschikt zal blij ven. Dat bezwaar is echter te vermijden. Althans er is een middel tegen aan te wenden. Wanneer bij een medicus zoodanige twijfel bestaat, zou den persoon, wien het aangaat, kunnen worden toegekend een tijdelijk pen sioen niet langer dan b. v. voor 5 jaren. Dergelijke bepaling bestaat o. a. bij de wet op de militaire pensioenen voor de zeemacht. Is iemand onge- ZirrnraVKRSLAo 1877. schikt voor den dienst en bestaat er geen zekerheid dat de kwaal die hem ongeschikt maakt ongeneeslijk is, dan wordt hij voor zekeren tijd, vijf jaren niet te boven gaandegepensionneerd en daarna eerstindien het gebrek nog aanwezig isdefinitief. Ik scht het bezwaar van den heer Van Iterson zeer gegrond en geef hem daarom in overweging in den door mij aangegeven zin een amendement voor te stellen. De heer Goudsmit. Ik geloof niet dat aanvulling noodig is; art. 3 van de verordening voorziet in het geval dat de ambtenaar pensioen vraagt we gens ziels- en lichaamsgebreken en dan wordt er gesproken van de verkla ring van twee deskundigen. Maar als Burg. en Weth. meenen dat een persoon niet meer geschikt is voor den dienst, dan ontslaan zij op hun eigen con sciëntie en verantwoordeljkheid. Burg. en Weth. zullen zeker niet iemand verwijderen bloot uit luimof omdat iemand wel eens hoofd- of kiespijn beeft. Zij zullen eerst informatiën inwinnen dat de man niet voor den dienst meer geschikt is en dan ontslaan zij op eigen verantwoordelijkheid, en daar Burg. en Weth. verantwoording schuldig zijn aan den Baad, bestaat er te minder vrees dat Burg. en Weth. willekeurig iemand zullen ontslaan. Veeleer zou er vrees bestaan voor het tegenovergestelde, dat het ontslag niet dan noode zal worden gegeven of Burg. en Weth., door medelijden en welwillendheid gedreven, den ambtenaar zoo lang mogelijk zullen in dienst houden. Betreft het een ambtenaar, door den Raad te benoemen en te ont slaan dan zal de Burgemeester een gemotiveerd voorstel doen aan den Raad om den ambtenaar, dien hij niet meer geschikt acht, te pensionneeren. Ik voorzie dus hier geen bezwaren. Iets anders is het als de ambtenaar zelf ontslag vraagt. Voor dit geval zijn bepalingen noodzakelijk. De heer Van Iterson. Ik moet opmerken dat de heer Goudsmit, het air aannemende alsof hij tegen mij argumenteert, bewijst dat bij mij niet begrepen heeft; immers, wij zijn het eens. Maar, mijnbeer de Voorzitter, de geachte spreker argumenteert eigenlijk tegen hetgeen gij in het midden hebt gebracht. Ik heb gevraagd of het de bedoeling was om in elk geval het ontslag afhankelijk te stellen van het geneeskundig certificaat, ook in die gevallen dat het ontslag niet wordt verlangd, maar van overheidswege in het belang der gemeente noodig werd geacht. Ik heb gezegd dat ik het niet wenschelijk achtte in het laatste geval een certificaat te eischenmaar liever aan Burg. en Weth. de beslissing wilde overgelaten ziennatuurlijk nadat zij zooveel noodig schriftelijk of mondeling informatie en voorlichting zouden hebben gevraagd. Gij, mijnheer de Voorzitter, hebt verklaard eene andere meening te zijn toegedaannamelijk dat het certificaat ook geëischt zou worden als bet ontslag werd gegeven tegen den wil vau den ambtenaar. Ik bedoel dus hetzelfde als de heer Goudsmit en tracht met hem het Da- gèlijksch Bestuur tot eene andere overtuiging te brengen. Blijft gij, mijn heer de Voorzitter, hechten aan uwe interpretatie, dan grijp ik gaarne het denkbeelddoor den heer De Kanter ontwikkeldaanom op de door hem aangegeven wijze in de moeielijkheid te voorzien. Van uw antwoord, mijn heer de Voorzitter, zal het dus afhangen of ik in dien zin een amendement zal voorstellen. De heer Goudsmit. Mijne polemiek tegenover den heer Van Iterson heeft daarin bestaan, dat hij een bezwaar heeft geschapen dat niet bestaat. Wij hebben ons niet te houden aan de interpretatie van den Burgemeester, maar aan de ondubbelzinnige bewoordingen van de verordening zelve, en daarin is alleen voorzien voor het geval dat beambten zeiven hun ontslag vragen. Wordt het niet gevraagd, maar verleend door Burg. en Weth., dan blijft de verordening buiten toepassing. Wij zijn dus aan de inter pretatie van den geachten Voorzitter niet gebonden. Burg. en Weth. zijn dan vrij ontslag te verleenenzonder dat zij certificaten hebben over te leggen, en ik heb de overtuiging, dat zij niet lichtvaardig, maar na een ingewonnen informatie, tot zoodanigen maatregel zullen overgaan. De Voorzitter. Men zal het wel met mij eens zijn dat, in zulk een gewichtig geval als waar het geldt het ontslaan van een ambtenaar, niet lichtvaardig mag te werk worden gegaan en schriftelijke inlichtingen van de stadsdoctoren noodig zijn. Die verklaringen moeten echter niet gelden tegenover den Raad, maar alleen strekken tot onze verantwoording. Bij elke gelegenheid van dien aard moet het ontslag gemotiveerd zijn en daarvan de motieven voorhanden blijven. Aan den heer Bijleveld kan ik nu ant woorden, dat in de instructie der stadsdoctoren staat, dat zij in het alge meen medewerken tot uitvoering van de verordeningen, waar het geldt den geneeskundigen dienst. De heer Bijleveld. Mijne vraag was eenvoudig eene vraag om inlich tingen. -Als het Dagelijksch Bestuur geen vrees koestert voor moeielijkheden zal ik ze niet opwerpen. Als het Dagelijksch Bestuur meent door de instructie gewapend te zijn, heb ik er vrede mede, al is m. i. bet wapen niet krachtig. De Voorzitter. Dan zou men eene wijziging der instructie in nadere overweging kunnen nemen. De heer Cock. Dat zou ik niet aanraden, mijnheer de Voorzitter! De wijziging van art. 3 wordt hierop goedgekeurd. De Voorzitter. Nu komt de wijziging van art. 4. In de eerste plaats om de eerste alinea aldus te lezen: »Als maatstaf voor de berekening van het pensioen wordt aangenomen de bezoldiging die de ambtenaren gedurende de laatste twaalf maanden aan hun ontslag voorafgaande, genoten hebben." Deze wijziging wordt goedgekeurd. Eveneens wordt goedgekeurd de toevoeging van eene nieuwe zinsnede als tweede alinea bij art. 4, luidende»Ten aanzien van ambtenaren die in bet genot van wachtgeld zijn gesteldwordt voor de berekening van het peneioen en vBn de bijdrage in art. 8 bedoeld, tot grondslag genomen de jaarwedde verbonden aan de betrekking door hen laatstelijk bekleed." De Voorzitter. Nu komt de wijziging tot toevoeging aan art. 4 van deze alinea: vVoor ambtenaren en bedienden aan wien behalve of in plaats van eene vaste jaarweddedag-, week- of raaandlooneneene percentsgewijze belooning, eene geldelijke of andere toelage of vrije woning is toegekend, wordt een gemiddeld inkomen door Burg. en Weth. vast te stellen, aange nomen ter berekening van de bijdrage in art. 8 bedoeld." De Commissie voor de huishoudelijke verordeningen wensehtin plaats van de woorden *door Burg. en Wetb.", te lezen»op voordracht van Burg. en Weth. door den Raad vast te stellen." .1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 5