32 termijn van oplevering was dus wel degelijk in den winter bepaald en is door liet winterweer vertraagd. De ongunstige maanden October en Novem ber vielen juist binnen den termijn. De beer Van Iterson. Ik wil niet tegenspreken dat wij in September vele regendagen hebben gehad, zelfs meer dan, blijkens statistieke opgaven, gewoonlijk in dien tijd van het jaar voorkomen. Maar daartegenover raeen ik te mogen beweren dat er in de maanden October, November en Decem ber van het afgeloopen jaar ongewoon weinig regendagen zijn geweest, namelijk in de twee eerstgenoemde maanden één en in December zelfs geen enkele. De schade in September ondervonden is dus eenigszins, zoo niet geheel, gecompenseerd door bet buitengewoon voorspoedig weer in de drie laatste maanden van het jaar. Of bovendien 35 regendagen, in het geheel, in een half jaar zulk een ongewoon hoog cijfer kan genoemd worden dat het buiten de berekening moet vallen van de ongunstige dagen waarop de aannemers verplicht waren te rekenenzou ik zeer in twijfel trekken. In bet algemeen geloof ik dat er voor de aannemers geen grond bestaat om te klagen over ongunstig weer. In de tweede plaats wensch ik nog eene opmerking te maken omtrent betgeen de heer De Kanter, naar aanleiding van het voorstel van de Commissie van Financiën, in het midden heeft ge bracht. Die Commissie wil de helft der boetedagen berekenendaar zij roeent dat er wel termen zijn ora eenige regendagen, als boven het normale cijfer, in aanmerking te nemen en de heer De Kanter meende dat die helft weer verdubbeld moest wordendaar er twee dagen niet gewerkt kon worden wegens een dag slecht weer. Op die omstandigheid echter dienden de aan nemers zeker gerekend te hebben. Dat konden zij ook van te voren weten. En als zij dus moesten rekenen op 17 dagen slecht weder, hadden zij 34 dagen moeten in rekening brengen als zulke waarop bet werk niet behoor lijk kon worden gedaan. Zij hadden dus bij de aanneming het dubbel aantal der regendagen moeten iD rekening brengen. De heer Goudsmit. Ee:i enkel woord, mijnheer de Voorzitter! Uit deze discussie blijkt genoegzaam wat ik vroeger de gelegenheid heb gehad op te merkendat namelijk weer en wind niet gebracht moeten worden tot de buitengewoneonvoorziene omstandigheden. Scheldt men toch den een de boete vrij wegens de vele regenszoo zal men bet een ander met even veel recht moeten doen wegens groote droogte. Langs dezen weg zal remissie van boete steeds verleend en bet doeldat men zich heeft voor gesteldnimmer bereikt worden. Op weer en wind moet gerekend worden tenzij men te doen beeft met een orkaan zoo geweldig als er een in de 50 jaren woedt, of met een zondvloed als die van Noach. Maar kwijt schelding wegens wat meer regen of droogte is een ongerijmdheid. Het ongeluk van de aannemers is dat zij, vooral hetzij wegens de concurrentie, hetzij uit anderen hoofde, verkeerde of te lage ramingen ontwerpen, zoodat bij verliesdit op de gemeentekas moet verhaald wordenalsof er buiten gewone omstandigheden in bet spel geweest waren. Aan dien toestand moet een einde komen. De beer Scheltema verklaarde voor dit verzoek te zullen stemmen omdat er een antecedent was. Maar dat bewijst te meer dat wij nu uiet weer een tweede antecedent moeten stellenanders zal men in een volgend geval zich op twee antecedenten kunnen beroepen en zoo voorts, totdat wij een gebeele reeks van antecedenten zullen hebben verkregen. Men scbaffe de boeteheffing ai of men eische ze geregeld en gestreng. De heer Hartevelt. Ik wensch alleen den heer Goudsmit op te merken dat een aannemer er geen voordeel bij beeft een werk langer te rekken dan hoogst noodig is. Dit brengt hem geen verdienste aan. Als hij twee maanden boete beloopt, en hij wordt daarvan vrijgesproken, dan beeft bij zich niet ten koste van de gemeentekas verrijkt, bij beeft zich alleen te verheugen op de goedgunstige beschikking op gronden van billijkheid ten zijnen aanzien genomen. In het algemeen heb ik gehoord dat hier ter stede de tijd voor oplevering van aannemingswerken te kort wordt gesteld. En nu is het wel waar dat een aannemer moet rekenen op tegenspoed, maar het werk kan toch zóó tegenvallen dat de betaling van boete daaren boven zeer hindert, vooral daar dergelijk werk op een zeer klein winstje wordt aangenomen. In stemming gebracht, wordt het voorstel van Burg. en Weth tot ge beele remissie der boete, aangenomen met 12 tegen 11 stemmen. Tegen stemden: de heeren Van Hettinga Tromp, Bijleveld, Goudsmit, Van Iterson, Suringar, Versier, Hartevelt, Krantz, DriessenVan der Litb en Cock. VI. Voordracht tot verhuring van de huizen buiten de voormalige Witte- poort en op de Aalmarkt. (Zie Ing. St. n®. 45 en 54.) Wordt aangenomen met algemeene stemmen. De heer Verster verlaat de vergadering. VII. Verzoek van J. H. Salater bekoming van gemeentegrond in de Dwarskorenbrugsteeg. (Zie Ing. St. no. 48 en 53.) Dc conclusie van bet rapport wordt met algemeene stemmen aangenomen. VIII. Idem van G. J. Van der Foil, om ontslag als hulponderwijzer aan de jongenschool der le klasse. (Zie Ing. St. n#. 49.) Het eervol ontslag wordt zonder stemming verleend. IX. Suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrijving van het Evang. Luth. Wees- en Oudeliedenbuisdienst 1876. (Zie Ing. St. n°. 50.) Worden met algemeene stemmen goedgekeurd. X. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1876, van bet Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenbuis. (Zie Ing. St. n°. 61.) Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd. XI. Verzoek van C. Van den Bergora stoepen te leggen aan de ge damde Vestgracht. (Zie Ing. St. n°. 58.) Wordt zonder stemming toegestaan. XII. Voordracht tot wijziging van de Verordening van 13 Januari 1.876 regelende het pensioen aan gemeente-ambtenaren en bedienden te verstrek ken, en verzoek van J. A. Kramer, stadswerkman, betrekkelijk het be drag van het hem toekomend pensioen. (Zie Ing. St. n°. 64, 85, 95 en 168 van 1876 en n°. 47 van 1877.) De Voorzitter. Allereerst stel ik aan de orde bet voorstel tot toevoe ging aan art. 1 van de woorden: «alsook zij die hunne vaste aanstelling ontvangen van G'ommissiën uit den ltaadComtnissiën door den Raad be noemd, of den Directeur der Stedelijke Gasfabriek." De heer EiqemaN. Reeds bij eene vroegere bespreking over bet bijdra gen voor pensioen is erook door een Commissaris voor de gasfabriek, op gewezendat het niet goed gezien is om de werklieden van de gasfabriek te beschouwen als ambtenaren van de staddoch kon de Raad er niet toe besluiten van die beschouwing af te zienomdat die werklieden hunne aanstelling ontvangen van de Commissarissen. Daar nu deze bepaling in de laatste wijziging der verordening van de gasfabriek veranderd isen het aanstellen van het werkvolk der fabriek is opgedragen aan den directeur wil ik vragenwaarom niet van deze bepaling gebruik gemaakt en het werkvolk nog beschouwd als ambtenaren der gemeente. Het is een telkens afwisselend personeelen het kader van ambtenaren daarmede te vergrooten ten laste der gemeente, komt mij niet raadzaam voor, vooral nu niet, omdat de Raad het goed gevonden heeft geen pensioenfonds op te richtenmaar door jaarlijksche bijdragen aan de stadskas aanspraak te ge ven op pensioen uit deze. De lieer De Fremery. Ik zcu het zeer betreuren mijnheer de Voor zitter indien door eene wijziging van het reglement op het beheer en bestuur der gasfabriek, geheel onafhankelijk van onze pensioenverordening, de werklieden der gasfabriek nu benadeeld zouden worden, door ben uit te sluiten van liet voorrecht om deel te nemen aan bet pensioenfonds. Als men daartoe besloot, zou deze bepaling natuurlijk toch niet kunnen slaan op de werklieden die reeds een geheel jaar of ló maanden bijdragen ver leend hebben. Alleen hen die voor het vervolg aangesteld zouden worden kan het dus treffen. Zoolang echter de werklieden der gemeente pensioen kunnen erlangen, bestaat er, dunkt mij, geen reden andere in dienst der gemeente zijnde personen want de stedelijke gasfabriek is eene gemeen telijke inrichting uit te sluiten. Dal zou ik boogst onbillijk en, persoon lijk, zeer onaangenaam vinden. Maar natuurlijk, als de Raad er too mocht besluiteuzal de bepaling worden uitgevoerd. De heer Eigeman. Ik meen toch dat ten dezen opzichte de Raad nog kan terugkomen; want zelfs de lijst van de aanvragers, om bij te mogen dragenis nog niet vastgestelddit is tot heden nog vertraagd. De heer De Fremery. In art. I der verordening is bovendien zeer duidelijk omschreven dat de werklieden der gasfabriek als zij bijdragen tot het fonds, recht hebben op pensioen. Dat voorschrift kan toch zonder nader onderzoek niet op eenmaal worden veranderd. De heer Cock. De verklaring van de toevoeging aan art. 1 die heden wordt voorgesteld, is doodeenvoudig. Volgens de pensioen-verordening, in 1876 vastgesteld, vielen de ambtenaren der gasfabriek binnen de grenzen der verordening. Toen toch bad hunne benoeming plaats door Commis sarissen. Ongeveer een jaar later is, bij de behandeling van bet reglement op de gasfabriek, door een amendement van den heer Goudsmit, de be noeming uit handen van Commissarissen in banden van den Directeur der gasfabriek overgegaan. Toen heeft men gezegd: oit kan nimmer hen schadendie reeds door hunne deelneming in het fonds recht op pensioen hebben verkregen. Nu zou men kunnen vragen, of ook de ambtenaren die in de toekomst zullen aangesteld worden wel recht hebben. Maar als de ratio was dat zij, die voor dat de verordening tot stand kwambenoemd waren recht hadden bestaat er geen reden om dat recht te weigeren aan ben die in bet vervolg mochten benoemd worden. Over de vraagwelke personen eigenlijk uil den aard hunner betrekking in de termen vallen om pensioen te ontvangenkan men lang disputeeren. Het is best mogelijkdat er personen gevonden wordendoor coutmissiën uit den Raad benoemd en als zoodanig recht op pensioen hebbende, die dit minder verdienen dan bedienden door één persoonb. v. den Directeur der gasfabriekbenoemd. Ook liet omgekeerde is mogelijk. In de gegeven omstandighedennu reeds sommige bedienden der gasfabriek een verkregen recht op pensioen hebben meende men dat bet beter nas dien toestand ook voor de nog te benoemen bedienden te bestendigen. De heer Goudsmit. Ik geloof dat er geen reden bestaat de werklieden van de gasfabriek uit te sluitenzelfs als zij benoemd worden door den di recteur. Ik veronderstel alleen dat zij een vaste aanstelling zullen hebben even als zij die onmiddellijk door Commissiën uit den Raad worden be noemd. Indien zij voldoen aan dat vereischte, dan ben ik ook van mee ning dat de werklieden van de gasfabriek behooren te kunnen deelnemen aan bet pensioenfonds. Maar daarom zou ik liet wcnscbelijk achten dat Commissarissen den directeur verzochten bij aanstelling van werklieden de benoeming schriftelijk te doen. De heer De Fremery. Zij die aangesteld worden komen op den we* kelijkschen staat, die met de gelden aan den ontvanger wordt overgelegd. Er is dus altijd een bewijsstuk. De heer Goudsmit. Maar zij die in de toekomst aangesteld worden dien den wel een schriftelijk bewijs van hunne aanstelling te verkrijgen. De beer De Fremery. Hunne aanstelling blijkt, zoo als ik reeds op merkte, uit den stnat van de wekelijksche bijdragen, even als uit den staat der arbeidsloonen van de gemeentewerklieden dit voor dezen blijkt. De heer Goudsmit. Ik zou het regelmatiger vindenindien Commissaris sen van wege den Directeur eene Iij9t ontvangen van door hem vast aange stelde personen. Dan was er controle op de benoemingen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 4