31 op hetzelfde neêrbehalve dat ik alleen de benoeming wensch door en oit den Raad. De heer Cock. Ik heb het amendement opzettelijk zóó gesteld, dat het vrijheid voor beiden overlaatzoowel voor de keuze van een lid van den Raad, als voor de keuze van een bezoldigd technicus. De heer Goudsmit. Ik kan mij er mede vereenigen. Het verschil is niet groot. De Voorzitter. Dus geene belooning? De heer Goudsmit. Noch een aandeel in de winst. De heer Cock. Neen dan zou de benoemde zelfs geen gewoon aandeel houder kunnen zijn. Zóó ver wilde ik niet gaan. Daarom heb ik opzette lijk niet van winst gesproken. De heer Goudsmit zoude dus nog iets verder willen gaan. De heer De Laat de Kanter. Ik wilde met een enkel woord de alge- meene stelling van den heer Cock bestrijden, dat een toeziend Commissaris geen aandeel zou mogen hebben of bezoldiging genieten van de maatschappij welke hij contioleeren moet. Dat is eene stelling, die niet algemeen toege geven wordt. Vergis ik mij niet, dan wordt de rijkscommissaris bij de Ne- derlandsche bank niet alleen door de Bank bezoldigd, maar de regeering stelt het bedrag van de bezoldiging vast. Hetzelfde vindt plaats bij de Ja- vasche bank. Overigens geloof ik dat wij discussieeren over een punt, dat wellicht in beginsel zeer gewichtig en interessant is, maar op zich zelf wei nig te beduiden heeft. Hij spreken over het aandeel in de winst van den Commissaris, die door den Raad zal worden benoemdop het oogenblik dat wij hebben gegarandeerd eene rente van 5 pCt. en dat wij allen overtuigd zijn dat het minstens eenige jaren zal duren alvorens wij van die verplich ting. ontslagen worden. Wanneer na verloop van zooveel jaren, het is moeielijk te gissen hoeveel, wij eenmaal zoover zijn dat I pCt. boven de gegarandeerde 5 pCt. kan worden uitgekeerd, dan zal dat aandeel van Óen Commissaris bedragen f 45 en wanneer wij na 25 jaren op een even gunstig standpunt staan als de Amsterdamsche duinwatermaatschappij, die na 25 jaren 9 pCt. uitkeerde, dan zal het bedrag f i80 zijn. Wan neer een door de autoriteiten aangestelde commissaris niet bezoldigd mag worden, omdat dit zijne onafhankelijkheid iri gevaar zoude kunnen brengen, dan is het bedrag in dit geval zoo gering dat daarvoor geene vrees behoeft te bestaan. Ik weet wel dat het bedrag aan bet beginsel niet afdoet, maar het is zoo onbeduidend en zoo ver in het verschiet dat het inderdaad de moeite niet waard is er over te spreken. De heer Cock. Als voorsteller van het amendement, wensch ik den heer De Kanter met een paar woorden te antwoorden. Wat hij tegen mijne wettelijke bezwaren aangevoerd heeft, zal ik niet releveerenwant hij heeft niets daaromtrent gezegd. Maar hij heeft gezegd dat het als principe niet algemeen was aangenomen, dat de persoon die over eene maatschappij con trole voerde, door haar niet mocht beloond worden. Ten betooge daarvan noemt hij een paar voorbeelden. Ik ben zelf begonnen met te zeggendat er wel enkele uitzonderingen of afwijkingen van het goede beginsel te vin den waren, die dan ook algemeen afgekeurd worden, en ik zou kunnen vol staan met de door den heer De Kanter vermelde gevallen onder die uitzon deringen te rangschikken. Intusschen erken ik, dat ik op die twee geval len niet het oog had; ik bedoelde een geheel ander geval. Wat overi gens de Nederlandsche bank en de Java bank betreft, doe ik opmerken, dat deze instellingen door hunne concessiën en inrichting zóó nauw met den Staat der Nederlanden zijn verbonden, dat zij bijna ik zeg bijna als rijksinstellingen zijn te beschouwen, zoodat hij haar de afwijking van min der gewicht is. De afwijking, die ik bedoelde, betreft de Amsterdamsche kanaal-maatschappij. Algemeen wordt in Nederland afgekeurddat bij die inrichting één of twee ambtenaren ter controleering zijn aangesteld, die uit de kas dier maatschappij aanzienlijke bezoldigingen ontvangen. Dal was de uitzondering die ik bedoelde, en nu ik ze eens genoemd heb, eischt de billijkheid, dat ik er terstond bijvoeg, dat die uitzondering, zoover ik weet, tot nu toe tot nog geen enkel misbruik aanleiding heeft gegeven. Maar dat verhindert niet, dat de zaak zelve afkeurenswaardig is en door mij wordt beschouwd als eene afwijking van het goede beginsel. Ik herhaal de triviale uitdrukking: dat wanneer de jachtopziener en koddebeier door de stroopers worden bezoldigd, hunne onafhankelijkheid in gevaar wordt ge bracht. liet tweede bezwaar, door den heer üe Kanter geopperd, was dat cr vooreerst gpen nood zou zijn dat er percenten zouden verkregen worden. Ik geef het feit volkomen toe en geloof dat het nog lang zal duren voor dat er van winst sprake zal zijn. Maar wat doet dat ter zake, waar het een beginsel geldt Zoo voortredeneerende, zou men bij voorbeeld geen brandbluschmiddelen mogen aanschaffen voor dat er eerst brand ware geweest. Ik herhaal: het beginsel, dat ik verdedig, is ingeweven in den geest van de gemeentewet, en naar mijne overtuiging zelfs in die mate, dat ik geen oogenblik zou aarzelenindien ik tot commissaris werd aangewezente weigeren die betrekking op mij te nemen, indien de door mij aangewezen bepaling niet bij de benoeming werd opgenomen. De Voorzitter. Het amendement van den heer Cock luidt aldus: om achter het woord «-benoemd" te laten volgen: en dat hij van de Leidsche Duinwatermaatschappij niets hoegenaamd als belooning zal ontvangen. De heer Goudsmit. De Commissaris der gemeente? De heer C'ock. Natuurlijk. Of volgens het voorstel: de Commissaris- Voorzitter. Het amendement, in stemming gebracht, wordt met 15 tegen 7 stemmen aangenomen. Tegen steraden: de heeren De Fremery, Bijleveld, Wilhelmy Damsté, De Laat de Kanter, Van Wensen, Krantz en de Voorzitter, De Voorzitter. Ik stel voor over te gaan tot de benoeming. De heer Van der Lith. Is het nu aangenomen dat de Commissaris voor den tijd van 3 jaren benoemd wordt? De Voorzitter. Dat is de bedoeling. Ik heb het artikel zóó voor gelezen. De heeren EigemanHartevelt en Van Hettinga Tromp worden uitge- noodigd met den Voorzitter het stembureau uit te maken. Er worden uitgebracht op de heeren De Laat de Kanter 12, Scheltema 5Cock 2 stemmenVan der Lith en Du Rieu elk 1 stemzijnde 1 blanco-biljet ingeleverd. Mitsdien is de heer De Laat de Kanter benoemd tot Commissaris- Voorzitter voor den tijd van 3 jaren. De Voorzitter. Wenscht de heer De Laat de Kanter zich eene beslis sing omtreut de aanneming der benoeming voor te behouden? De heer De Laat de Kanter. Ja, mijnheer de Voorzitter! III. Verzoek van Jhr. W. I. C. Rammelman Elsevier, om continuatie als gemeente-archivaris. (Zie Ing. St. n°. 56.) Met algemeene (22) stemmen wordt de adressant op nieuw benoemd. De heer Van Iterson komt ter vergadering. IV. Verzoek van Dr. A. Van Iperenom continuatie als stads-genecsheer. Met 21 stemmen wordt de continuatie verleend. Er bevonden zich twee blanco briefes in de bus. V. Verzoek van P. J. Van Venetie en A. Verhoog, aannemers van het deropen der Korte Langegrachtom remissie van boete. (Zie Ing. St. nos. 44 en 55.) De Voorzitter. Het voorstel van Burg. en Weth. strekt tot het ver- leenen der remissiede Commissie van Financien meent dat het bedrag op de helft moet worden gesteld. De heer De Laat de Kanter. Mijnheer de Voorzitterl Ik heb met zeer veel genoegen gezien dat de Commissie van Financien het in beginsel met ons eens is. Omtrent de toepassing bestaat echter een klein verschil en ik geloof dat eene nadere explicatie voldoende zal zijn om de Com missie van Financien met Burg. en Wetb. geheel te doen meegaan. De Commissie van Financien heeft reeds toegegeven dat hel groot aantal regen dagen een reden was om gedeeltelijke remissie van de boete te geven. Maar ik wensch de opmerking te maken dat één regendag twee dagen verlies geeft, üe aannemer kan gedurende den dagvolgende op dien waarop hij door den regen verhinderd werdook niet met het aangenomen werk doorgaan; hij moet dan zijn tijd besteden om het gevallen water te verwijderen. Daarbij wensch ik nog even terug te komen op eene bewering hier vroeger geuitnl. dat, wanneer de Baad te vrijgevig is in de remissie van boetende solide aannemers zullen worden afgeschrikt. Van onze zijde is daarentegen gezegd dat de solide aannemers juist zullen mededingen, als zij overtuigd zijn dat bij de toepassing der boeten de bil lijkheid wordt betracht. Wanneer men nu Iet op de inschrijvingen voor dit werk, dan zal men zien dat de inschrijvingen van deze aannemers, aan wie het werk werd gegund en van hen die onmiddellijk volgen vooreen aanmer kelijk bedrag uit elkander loopen, zoodat men mag aannemen dat het werk is aangenomen in het vertrouwen dateven als bij een vroegere beslissing van den Raad, naar billijkheid vrijstelling zou worden verleend, wanneer door de gemeente geene schade geleden was noch verzuim aan den kant der aannemers was gepleegd. De heer Scheltema. Een enkel woord, mijnheer de Voorzitterl Ik zal voor de voordracht stemmen echter niet op de gronden die in de stukken zijn aangevoerd, maar alleen op dezen grond dat nog niet lang geleden de grofsmederij dezelfde gunst, als zoodanig beschouw ik zulk eene kwijtschel ding van boete, heeft genoten als nu gevraagd wordt. Ik acht het billijk dat tlie nu ook aan deze menschen wordt geschonken. Intusschen geef ik te kennen dat ik in bet vervolg niet zoo licht voor remissie zal stemmen en daarom zou ik dan ook wenschen dat in het vervolg bij het aanbesteden van werken zooveel mogelijk worde voorkomen dat telkens op zulke gron den, als vroeger door de Grofsmederij en nu door deze aannemers zijn aan gevoerd vrijstelling van boete wordt gevraagd en dat liever, zoo als b. v. naar ik meen, bij bet Kijk geschiedt, verboden wordt gedurende de wintermaanden te metselen. Nu waagt een aannemer het er dikwerf maar op, en als het hem tegenslaat dan rekent hij op de welwillendheid van den Raad. De Voorzitter. Ik geloof niet dat de opmerking van den heer Schel tema van toepassing is op dit werk. Het tijdstip van uitvoering was zeer gunstig; ik meen in het beste gedeelte van den zomer en toen is juist veel regen gevallen. De heer Scheltema. Het was voor heiden in de maand November. In plaats van in November was de Grofsmedeiij iD Februari gereed. Beiden moesten in den winter opleveren en waren niet op tijd gereed door het ongunstige weer. De beer De Laat de Kanter. Aangenaum is het mij den heer Schel tema uit eene dwaling te kunnen helpen. Het is hier de quaestie niet wanneer het werk werd opgeleverddoch wanneer de aannemers docr het weder verhinderd waren te werken. Vijf en dertig dagen zijn door het Dagelijksch Bestuur in rekening gebracht en daarvan zijn er: 4 in Augus tus, 1 in October, L in November, 6 in Januari en 23 in September. September is de maand waarin men rekent ongestoord te kunnen doorwerken en juist do geheele maand bijna werden de aannemers verhinderd iets uit te voeren. Na eene langdurige droogte is een tijd van aanhoudenden regen ge volgd welke zeer buitengewoon was. De heer Scheltema. Nog dit moet ik opmerkendat ik uit eigen erva ring weet dat tengevolge van de vorst niet gewerkt kon worden. Ik beb door dit werk met mijne fabriek veel last en belemmering ondervonden. De heer De Laat de Kanter. Er zijn slechts twee dagen verhindering geweest door vorstdie echter niet in de berekening welke aan den Raad is overgelegd zijn opgenomen, daar dit onnoodig was; bet zijn nl. de twee Kerstdagen. Zooals de heeren zich herinneren zullen, was er toen eene bui tengewoon harde vorst. In Januari heeft de hooge waterstand de aanne mers verhinderd de rollaag aan de Korte Mare te voleinden. Vorstdagen zijn dus niet in rekening gebracht. De heer Scheltema. De termijn van oplevering was gesteld op 1 December. Het werk is echter eerst opgeleverd den 17den Januari. De

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 3