14
plaunen werden gelijk gewoonlijk aau de goedkeuring vun de schoolautori-
teiten onderworpenmaar met dit gevolg dat gewichtige bezwarenvooral
betreffende het gemis van een gymnastieklokaal, daartegen zijn ingebracht.
'In dien stand der zaak tracht de heer Van der Lith aan die bezwaren
tegemoet -.te komen die in zijn voorstel terug wil komen op de vroegere
raadsbesluiten en daarvan afwijken in tweeërlei opzichten:
1° door eene andere plaats voor de te bouwen school ann te wijzen
2° door daarvoor een urediet van 54000 toe te staan.
Wat het eerste punt betreft, meent de Commissie van Fabricage te
moeten herinnerendat de plaatswaar de school zou worden opgericht
een afzonderlijk punt van stemming heeft uitgemaakt, en dat de meerder
heid zich heeft verklaard voor het bouwen der school op de gedempte Korte
Langegracht, zoodat er in bet verwerpen der voorstallen, die op 5 en 19
October jl. aan de goedkeuring van den Baad werden onderworpen en de
plaats van oprichting geen direct verband bestond en dus ook in die ver
werping geen aanleiding kon worden gevonden, op het besluit van 19 Juni
voor zoover de plaats betreft, terug te komen. Op den 19den October
was de iinancieelc zijde van bet voorstel de hoofdzaak en de afloop der
stemming op dien datum, moet naar het gevoelen der Commissie van
Fabricage daaraan worden toegeschreven dat bij de meerderheid de over
tuiging destijds nog niet vaststonddat voor eene som van 40000 geene
aan alle eischen voldoende school op die plaats kon norden gebouwd.
De aanwijzing van de Nieuwe Volmolengracht tot dat doel komt nu
daarvoor in de plaats, maar hetgeen daaromtrent in 1872 door de Com
missie werd geoordeeldis van vroegere dagteekening dan de bezwaren
door de bewoners der Volmolengracht tegen het dempen ingebrachtdie
niet opzettelijk zijn onderzocht. Immers het daartoe betrekkelijk verzoek
schrift is ingekomen, nadat de Commissie baar rapport had ingediend en
de ingebrachte bezwaren kunnen niet zoo licht worden geteldwanneer
men in aanmerking neemt, dat de Nieuwe Volmolengracbt sedert onheuge
lijke jaren strekt tot markt van kleine aardappelenwaarnaar zij ook bij
de burgerij wordt genoemdzoodat ook bij de verordening van 9 Januari
1868 de Nieuwe Volmolengracbt als marktplaats is aangewezen, met
bepaling van de dagen en uren waarop zij voor dit doel bestemd is. Aan
die bestemming voor den openbaren dienst, zou zij niet kunnen worden
onttrokken, dan met inachtneming der daartoe voorgeschreven vormen.
Een ander, ofschoon minder gewichtig bezwaar, dan dat hetwelk door
de plaatselijke schoolcommissie tegen het plan van de school op de gedempte
Korte Langegracht is gemaakt, blijft tegen bet voorgestelde plan van den
heer Van der Lith bestaan. Zoo al de ruimte tot het bouwen eener
school beschikbaar is, onmogelijk zou het zijn eene opene speelplaats
daaraan toe te voegen en hoewel eene overdekte ten allen tijde de voorkeur
verdient, toch is het wenschelijk dat voor beiden voldoende ruimte beschik
baar zij. Maar wat meer zegt, is bet tijdverlies, dat veroorzaakt wordt
door de voorafgaande demping, die natuurlijk invloed heeft op het tijdstip,
dat de nieuwe school gereed en bruikbaar is. Ofschoon dus door het
dempen van die gracht de doorstrooming der hoofdgrachten inderdaad zou
worden verbeterd, zijn de bezwaren tegen het voorstel, wat het tweede
punt betreft, zoo overwegend dat daartegen niet kunnen opwegen de minder
wichtige bezwaren die men heeft, om van de nieuwe Lammerenmaikt een
klein gedeelte te bestemmen tot het plaatsen eener nieuwe school.
De Commissie van Fabricage erkent, dat in het rapport der Commissie
van Financien van 2 Juni 1876, de bereidverklaring voorkomt, om meer
dan 40000 voor eene derde school voor minvermogenden toe te staan,
maar uit de beraadslagingen van 19 October jl. is voldoende gebleken,
dat daaraan toch zekere grens werd gesteld en bestaat er bij ons twijfel
of het wel in de bedoeling heeft gelegen van de Commissie van Financien
om die grens tot eene som van 54000 uit te strekkendie nog met
1500 zou moeten worden verhoogd voor het bestraten van dat gedeelte
der gedempte Korte Langegrachtwaarop de school zou worden gebouwd.
De Commissie van Fabricage heeft hiermede hare bezwaren opgesomd
tegen het voorstel van den heer Van der Lith en meent op grond daarvan
Burgemeester en Wethouders niet te kunnen raden om dat voorstel bij den
Baad te ondersteunen.
Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz.
en Wethouders.
Om niet te spreken van de finantieele bezwaren, welke zich vermoedelijk
tegen dit voorstel zullen verzetten, nemen wij de vrijheid u er op te wijzen
dat eene school op de Volmolengracht bij geringe breedtezulk een boven
matige lengte zal hebbendat een behoorlijk toezicht van den hoofdonder
wijzer zeer zal worden bemoeielijkt.
Dit bezwaar geldt niet tegen de plaatsing van een schoolgebouw op de
Korte Langegracht, waar het terrein ruimer en geschikter is.
Een ander bezwaar tegen het voorstel van Mr. Van der Lith achten wij
hierin gelegendat dit plan het bouwen der zoo noodige school langer zal
verschuiven, daar toch eerst het bouwterrein door demping van de Volmo
lengracht zal moeten verkregen worden, terwijl met het bouwen op de Korte
Langegracht dadelijk zon kunnen worden aangevangen.
Eindelijk is de Korte Langegracht, naar het ons voorkomt, beter dan
de Volmolengracht gelegen voor die buurten der stad, waarvoor op dit
oogenblik het nieuwe schoolgebouw vooral noodzakelijk is.
Wij achten ons op bovenstaande gronden verplicht aan te raden het plan
van den heer Van der Lith niet goed te keuren, en het vroeger genomen
besluit, tot plaatsing vau een schoolgebouw op de Korte Langegracht, zoo
spoedig mogelijk ten uitvoer te brengen.
Aan Heeren Burgemeester De Plaatselijke Schoolcommissie alhier
Wethouders alhier. F. Was, Secretaris.
Leiden, 15 Maart 1877.
Ter voldoening aan uw verzoek beb ik de eer u te berichtendat ik te
gen het voorstel, de derde school voor minvermogenden op de te dempen
Volmolengracbt te bouwen een groot bezwaar heb. De school van den heer
Van der Harst zal van minstens 200 leerlingen moeten ontlast worden. Te
dien einde zal, zooals ik reeds in mijne missive van 11 Mei 1876 als ver
moeden uitsprak het gebied dezer school binnen Nieuwen Bijn Stcenschuur,
Bapenburg en Vliet moeten begrensd worden. De kinderen van wijk I zul
len derhalve allen naar de nieuwe school moeten gaan. Hoe verder deze
van het westen naar het noorden wordt verplaatst, des te moeilijker wordt
voor deze kinderen het schoolbezoek. Dit is een zeer gewichtig punt, dat
tot dusverre door u ook nooit uit het oog verloren is.
Wat de plaats zelve betreft, ik herinner mij dat, toen eenigc jaren ge
leden dit pian ter sprake was, de nabijheid der aardappelenmarkt als een
vrij groot bezwaar werd geteld. De heer Secretaris der Plaatselijke School
commissie heeft mij in staat gesteld, vluchtig kennis te nemen van de schets-
teekening der te stichten school, en mij medegedeeld, welke bedenkingen
deze bij de Schoolcommissie had doen rijzen. Het komt mij voor, dat die
alleszins gegrond zijn.
Aan Heeren Burge- De Districts-Schoolopziener
meester en Wethouders van Leiden. M. J. De Goeje.
N°. 38. Leiden, 18 Maart 1877.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen de in hare
handen ter onderzoek gestelde rekening der Kamer van Koophandel en
Fabrieken alhier over 1876.
Zij heeft de eer u te raden die goed te keuren in ontvangst ad 475
en in uitgaat ad ƒ397.03, zoodat van de toegestane gelden niet is gebruikt
77.97 hetgeen de rendantcn in korting zal strekken van de toelage
over 1877.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 39. Leiden18 Maart 1877.
De Commissie van Financiën heeft onderzoecht den in hare handen ge
stelden suppletoiren staat van begrooting van het,Werkhuis alhier, voor het
jaar 1876.
Daarop geene bedenkingen hebbenderaadt zij u die goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 43. Leiden, 19 Maart 1877.
Ik heb kennis genomen van de verschillende bezwaren tegen mijn voor
stel van 5 Maart jl. ingebracht. Daar ik niet van hun overwegend belang
overtuigd henreken ik mij verplicht mijn voorstel te handhaven. Toch
acht ik de aanneming van mijn voorstel niet waarschijnlijk, nu al de ge
hoorde autoriteiten zich eenstemmig daartegen hebben verklaard. Door eene
dergelijke uitspraak van den Baad zou, naar mijn oordeel, beslist zijn, dat
de school n°. 3 voor minvermogenden op de Korte Langegracht zat worden
geplaatst. Bij die beslissing zal ik mijhoe noode ook moeten nederleg-
gen. Ik verlang echter niet, dat op dit emplacement een lokaal zal wor
den gebouwd't geen door de schoolautoriteiten in vele opzichten als on
voldoende beschouwd wordt. Gold het hier slechts het uitwendig voorkomen
van het gebouw, dan zou ik mij kunnen vereenigen met de plannendie
thans bij Burg. en Wetb. bestaan. Maar daar het te Leiden onmogelijk
schijnt voor de, anders toch niet zoo geringe, som van 40000 een lokaal
te bouwen, dat aan de vereischten van eene goede schooi voldoet, moet ik
eene andere oplossing trachten te vinden. Daartoe strekt het volgende voor
stel, dat ik nu reeds indien, ten einde geene verdere vertraging in den
reeds te lang uitgestelden aanbouw te veroorzaken. Nu ingediend, kan het
onmiddellijk na eene eventueele verwerping van mijn voorstel van 5 Maart
in behandeling worden genomen.
Diensvolgens heb ik de eer aan den Baad voor te stellenBij eventueele
verwerping van mijn voorstel van 5 Maart jl. terug te komen op het besluit
genomen in de zittingen van 5 en 19 October 1876 en eene som van
48500 beschikbaar te stellen voor het bouwen van eene school, volgens
de plannen door Burg. en Weth. overgelegd in hun schrijven van 28 Sep
tember 1876 (Gedr, Stukken n°. 223).
P. A. v. d. Lith.
Leiden, 18 Maart 1877.
Na overweging van het voorstel van het lid onzer Commissie, den heer
Mr. P. A. Van der Lith en van de daaromtrent uitgebrachte rapporten
vermeenen ook wij bezwaar te moeten maken uwe vergadering tot de aan
neming van het voorstel te aduseeren. Hoofdzakelijk is dit afwijzend advies
gegrond op de aanzienlijk hoogere kosten die voor de plaatsing van eene
schoei op de Volmolengracht gevorderd worden, omtrent 14000 bedragende.
Hoezeer wij het nu betreuren dat eenmaal is besloten een gedeelte van de
gedempte Korte Langegracht voor dit doel te bestemmen en wij blijkens ons
advies van 2 Juni jl. (in het voorstel aangehaald) geen bezwaar zouden heb
ben tegen de beschikbaarstelling van een hooger bedrag dan ƒ40000, in
dien daarmede b. v. door het aankoopen van panden eene meer geschikte
plaats kon worden bekomenzoo achten wij in casu cenc meerdere uitgave
van ƒ14000 allerminst gerechtvaardigd.
Vooreerst toch hebben wij bezwaar tegen het dempen van grachten met
het doe! cm terrein te bekomen en toen wij ons bereid verklaarden om
meerdere gelden toe te staan zoo slechts een ander terrein kon worden aan
gewezen hebben wij dan ook geen oogenblik gedacht aan demping van de
eene of andere gracht. Maar bovendien zijn wij het met de overige ge
hoorde autoriteiten geheel eens dat de ligging van het terrein sl uitermate
ongeschikt is voor de plaatsing van een school en wel op grond van de
onmiddellijke nabijheid van de aardappelenmarkt en de daarmede gepaard
gaande eigenaardige drukte, gejoel en getier, terwijl het zeker niet gemak
kelijk zoude zijn eene andere plaats voor die markt aan te wijzen.
Aau den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
Leiden, 14 Maart 1877.
Wij hebben de eer u met terugzending van de in onze handen gestelde
stukken te berichtendat het voorstel van den heer Mr. P. A. Van der
Lith tot bet bouwen eener school op de Volmolengracht ons weinig aanne
melijk voorkomt.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DBABBE.