18 De heer Cock. Ik ze» u, mijnheer de Voorzitter! en in de eerste plaats den heer Wethouder van fabricage dank voor de gegeven inlichtingen. Ik ben dankbaar, maar niet voldaan. Wanneer de Raad instelt eene Commissie, waarvan hij zegt: zij, de Commissie, adviseert, dan zou men oppervlakkig ze®gen: de last is gegeven aan de Commissie en niet aan een ander, al moge biF ook Voorzitter der Commissie zijn. Wat de heer Van Wensen zegt omtrent een vroeger genomen besluit, hetzij van den Raadhetzij van Burg- en Wetb., is mij niet bekend. Het komt mij trouwens niet zeer ter zake afdoende voor. Alleen zou het aanleiding kunnen geven om de bestaande verordening bij raadsbesluit te wijzigeniets waartoe ikwat dit Punt treft niet gaarne zou wensehen mede te werken. Ik herhaalik dank de heeren voor de inlichtingenhet geldt alleen eene quaestie van vormik ben nu op de hoogte. Het voorstel van Burg. en Weth. om het verzoek toe te staan wordt hierop zonder stemming aangenomen. De Voorzitter. Hiermede zijn de onderwerpenaan de orde gesteld afgehandeld. Verlangt nog iemand het woord? De heer Van der Lith. Ja, mijnheer de Voorzitter 1 De heer De Laat de Kanter. Als de heer Van der Lith het mij ver gunt, wenschte ik nog eerst even eene mededeeling te doen. Het Uage- liikscb Bestuur heeft, in overeenstemming met den meermalen uitgesproken wensch, getracht het bestraten van de Korte Langegracht en het verstraten van de IJzeren Gracht voor de inrichting tot beestenmarkt, publiek aan te besteden. Het heeft daarbij in acht genomen de wenken, van verschillende zijden meermalen gegeven. O. a. heeft het mislukken van de poging om de bestrating van den weg buiten de Rijnsburgerpoort publiek aan te beste den, aanleiding gegeven tot een speciaal onderzoek, wat daarvan de reden zijn kon. Men heeft toen gemeenden ook het Dagelijksch Bestuur was van die opinie, dat van invloed was de bepaling dat de klinkers en keien door den aannemer zelf moesten worden geleverd. Men verwachtte dat, a s de aannemer de noodige materialen kon krijgen tegen denzeltden prijs als de gemeente, de uitslag eener soortgelijke aanbesteding gunstiger en m het voordeel der gemeente zou zijn. Die verwachting is niet verwezenlijkt. Onlangs hebben wij de aanbesteding gehouden. Zeer ruime inschrijvingen ontvingen wij voor de levering van hardsteenen palen voor de nieuwe bees tenmarkt, zeer weinige voor het leveren van straatsteenen en zes, dus nog al tamelijk ruimvoor het bestraten. De minste inschrijver was echter omstreeks 25 pCt. boven ons begrooting-cijfer, hetwelk, ik vestig daarop in het bijzonder de aandacht, ten aanzien van bestrhtingen juister kan zijn dan bij andere werkenomdat zij per M1 wordt begrooten het aantal M nauwkeurig bekend is. Overigens liepen de cijfers zeer uiteen en sommige waren zeer hoog. De begrooting was 720; de minste inschrijving was/890. Daarop volgden inschrijvingen voor 1053, 1108, 1273 en J 7 (reeds ruim het dubbel der begrooting) en de hoogste inschrijving was/ 1880. Wij hebben gevolg gegeven aan het verlangen van den Raadde uit slag is dat wij in onze poging niet zijn geslaagd. Het werk zal dus door de stadswerklieden uitgevoerd worden. De heer Van der Lith. Onder de stukken die aan den Raad w°rtleo voorgelegd zijn er ook die geen aanleiding geven aan Burg. en Weth. tot het doen van een voorstel. Dit is o. a. het geval met de stukken omtrent de school op de gedempte Korte Langegracht. Uit die stukken blijkt dat men voornemens is aan te vangen met den bouw der schoolwelke oor vele autoriteiten niet geschikt is geoordeeld. Het zou mij leed doen, als dit het gevolg zou zijn van het raadsbesluitwaartoe ook ik heb medegewerkt. Men zal zich de geschiedenis van dat raadsbesluit herinneren. Ik weet dat enkele stemmen zijn uitgebracht tegen het plan om op de gedempte Lan gegracht de school te bouwendaar men het emplacement niet geschikt achtte. Andere leden hebben tden getracht een beter emplacement te ver krijgen. Ik meende in het vinden er van geslaagd te zijn door het noemen van het terrein van het Caeeilia Gasthuis of wel van het terrein van het hofje waarop de heer Van Iterson vroeger had gewezen. Evenwel zijn van den kant der autoriteiten zoovele bezwaren tegen het plan geopperddat ik gemeend heb daaromtrent geen voorstel te moeten doen. Maar nu meen ik toeh de zaak niet te mogen laten voorbijgaanzonder nog eene poging althans aangewend te hebbenom voor de school een ander emplacement te vinden. Er is mogelijk zulk een emplacement te krijgen, namelijk door uit te voeren een plan vroeger aan den Raad voorgesteldte wetende demping van de Volmolengracht. Dat voorstel, vroeger gedaan, is toen niet opgegaan, daar men toen andere emplacementen heeft gevonden. De Volmolengraclit de heeren zullen trouwens genoegzaam met de topographie van Leiden bekend zijn is op korten afstand van het terrein dat nu voor den bouw der school is aangegeven. In dat opzicht kan daartegen du9 geen overwegend bezwaar bestaan. Een ander bezwaar voor deze ver- gadering, waardoor zij wellicht niet zoo spoedig er toe zou overgaan, is de som, gevorderd om op de te dempen Volmolengracht een school te bouwen, namelijk /53000 a 54000. Het is naar, die som is ontzaglijk veel hooger dan thans voor de school disponibel is gesteld40000maar daartegenover zal men verkrijgen1°. iets wat mij althans en zeker velen met mij veel waard is, dat een tusschcngracht wordt weggeruimd, waardoor de strooming in de hoofdgracht verbeteren zalen 2°. zal men de geheele Langegracht voor markt disponibel krijgen. Ten slotte dus zal men eene betere school verkrijgen, wel voor 14000 meer, maar daartegenover staan no" de genoemde voordeelen. Ik heb dus de eer voor te stellen dat de Raad Burg. en Weth. wenscht uit te noodigen dit plan te onderzoeken en daarover lAter verslag te doen. Ik stel hierbij op den voorgrond dat men voor minder dan 54000 langs dezen weg niet gereed zal kunnen komen. De Voorzitter. Mag ik den spreker herinneren aan art. 14 van ons reglement van orde, luidende: »De Raad kan ook over andere onderwerpen, mits vervat in eenig voorstel van een of meer leden van den Raadmin stens 24 uren te voren schriftelijk bij den Voorzitter ingediend, en door dezen ter tafel gebracht., beraadslagen en besluiten" «nz. Ik wensch hem dus in overweging te geven dat hij zijn voorstel schrif telijk indiene. De heer Van der Lith. Ik heb dit niet gedaan, bepaaldelijk met het oog daarop dat de zaak spoed vcreisclit. Er zijn trouwens meer voorbeel den dat van de door u, mijnheer de Voorzitter, voorgelezen bepaling van het regl. van orde is afgeweken. Ik zou meenen dat men dus zonder bezwaar tot de behandeling van mijn voorstel zou kunnen overgaan. De heer De Laat de Kanter. Er is nog een reden, waarom ik het zeer wenschelijk acht dat de heer Van der Lith het voorstel om de school op de Volmolengracht te bouwen schriftelijk indiene. Wanneer toch het voorstel, zooals het nu is geformuleerd, door den Raad mocht worden aan genomen, dan kan men van de zijde van het Dagelijksch Bestuur bezwaar lijk iets anders verwachten dan het advies om dat voorstel te verwerpen. Tot tweemaal toe, eens om de quaestie van vorm, den tweeden keer om financieele redenen, is het voorstel van Burg. en Weth., om 47000 te besteden voor de school op de Korte Langegracht, door den Raad ver worpen. Wanneer ons nu wordt opgedragen een plan te onderzoeken, waar aan eene uitgaaf van f 54000 verbonden is, dan kunnen wij, nadat ons 47000 voor hetzelfde doel geweigerd is, de aanneming van het voorstel niet aanraden. Het is dus in het belang van het voorsttl dat het door den heer Van der Lith zeiven wordt ingediend. Nog moet ik opmerken dat ik met genoegen uit het voorstel ontwaar dat onze verklaringdat er geen andere dan de door ons aangewezen plaats voor het bouwen der school meer te vinden was, nader wordt bevestigd. Wanneer er toch plaats ge maakt moet worden door grachten te dempen is het bewijs geleverd dat er geen plaats was. Wat nu verder het plan betreft om de school op de Vol molengracht te plaatsenik verklaar mij gaarne bereid met alle middelen die mij ten dienste staan, den heer Van der Lith te hulp te komen, indien hij zelf daartoe het voorstel zal doen. Daartegen kan te minder bezwaar bestaan, omdat het voorstel tot demping der Volmolengracht, met het doel om daarop eene school te bouwen, reeds vroeger bij den Raad is ingediend, zoodat het bijna in zijn geheel kan worden overgenomen uit de vroegere handelingen van den Raad. De heer Van der Lith. Ik wensch nog even het woord over de oppor tuniteit van mijn voorstel. Ik wensch te herinneren dat ik onlaugs op dezelfde wijze een voorstel deed om Burg. en Weth. uit te noodigen een plan te onderzoeken tot overwulving van het Kort-Rapenburg en er toen geen bezwaar is gemaakt tegen onmiddellijke behandeling. Bovendien wijs ik op art. 42, laatste alinea, der Gemeentewet, luidende: »De Raad kan steeds, behoudens de slotbepaling van art. 49, over andere zaken beraad slagen en besluiten." Het reglement vau orde is toch zeker subsidiair aan de gemeentewet. Ik zie dus niet in, waarom mijn voorstel niet in onmid dellijke beraadslaging zou kunnen komen. Ik moet zeggen dat het mij spijt dat de lieer De Kanter zich zoo tegen het voorstel heeft verklaard en wel omdat ik meende dat wij wel degelijk de verklaring hadden gegeven, niet enkel wegens de som tegen het gedane voorstel te hebben gestemd maar in vereeniging met het emplacement. Wij waren niet geneigd eene groote som toe te staan in verband met het emplacement. Ik begrijp dus niet, hoe de heer De Kanter kan meenen dat bij ons alieen de financieele quaestie heeft gewogen. Ik herinner mij dat in het rapport van de Com missie van Financiën, voor dat ik daarvan deel uitmaakte, geneigdheid werd betoond eene groote sora te besteden, mits eene andere plaats werd aange geven. Indien het Dagelijksch Bestuur en de heer De Kanter zich echter tegen mijn voorstel verzetten zal ik dit niet doen. Als er toch geen ge volg kan worden gegeven aan de uitnoodiging tot onderzoek van een nieuw plan, omdat men meent dat de Raad slechts 40000 heeft willen toestaan zou het van mij bespottelijk zijn met het voorstel voor den dag te komen, ik zal het dus niet doen, maar trek het in, terwijl ik den verderen gang van zaken dan natuurlijk aan het Dagelijksch Bestuur overlaat. De heer De Laat de Kanter. Aft. 42 der gemeentewet slaat m. i. op het geval dat de Voorzitter verzuimd mocht hebben op de oproepingsbriefjes voor eene vergadering een onderwerp te plaatsen, waartoe bet voorstel door eenig lid van den Raad was ingediend; dit blijkt, als ik mij niet vergis, uit de toelichting, zoodat ik niet geloof dat art. 14 van ons reglement van orde strijdt tegen art. 42 der gemeetewet. Wat het tweede gedeelte van de rede van den heer Van der Lith aangaat, hij ziet in mijne woorden van daareven geheel ten onrechte een bewijs van tegenwerking mijnerzijds. Het is echter juist mijne bedoeling zijn voorstel in de hand te werken. Wij, Burg. en Weth., zijn in niet geringe mate gebonden door het votum van den Raad van 19 October. Wij kunnen bezwaarlijk anders dan in den geest van het toen genomen besluit adviseeren. Doet de heer Van der Lith echter eenig voorstel, dan staat dit besluit ons niet in den weg om met hem mede te gaan. Wel verre van vijandig, was de strekking van hetgeen ik zoo even zeide zeer welwillend. De heer Van der Lith. Het verheugt mij dat ik de woorden van den heer De Kanter daar straks verkeerd heb opgevat. Ik zal nu overwegen wat mij te doen staat. Als ik het voorstel nu niet indien, dan hoop ik in dien ik tot indiening besluit, dit toeh in de volgende vergadering te doen. Het spijt mij alleen wegens het uitstel, dat ik om andere redenen gaarne zou hebben vermeden. De Voorzitter. Zooals de heer Van der Lith terecht herinnerde laat art. 42 der gemeentewet toe dat de Raad ook over andere zaken bcraadslage. Ik zou hem dus in overweging geven de decisie aan den Raad over te laten. De heer Goudsmit. Ik geloof niet dat men ernstig kan wensehen reeds nu dit voorstel te behandelen, waarop niemand is voorbereid. Wat ook de uitslag zijn moge, behoort men toch tijd te hebben er over na te denken. Ik geef dus den heer Van der Lith in bedenking zijn voorstel gemotiveerd in den Raad te brengen, opdat het na rijp en bedaard overleg kunne be handeld worden. Ik wil niet treden in de bespreking der motieven, die tot een vroeger votum geleid hebben. Het is altijd moeilijk na te gaanwelke drijfveeren ieder lid individueel tot een besluit geleid hebben. Ik zie echter niet in dat de geldquaestie het voorstel zou prejudicieeren. Ik dring dus ernstig bij den heer Van der Lith aan zijn gemotiveerd voorstel in te dienen. De heer Van der Lith. Mijne bedoeling was alleen Burg. en Weth. uit te noodigen hunne meening over het plan te uiten. In het belang der zaak acht ik nu uitstel wenschelijk, mij voorbehoudende later al dan niet zelf een voorstel te doen. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DTtABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 4