17 merken dat Burg. en VVeth. juist van te voren wenscben te vreten, hoe deze vergadeiing gezind zij, opdat bij den minister ten minste blijke dat ook zij het voorstel van Burg. en VVeth. met ingenomenheid heeft ontvangen. Een verzoek om machtiging tot het vragen van een subsidie is niet vreemd. O. a. hebben wij het ook vroeger gedaan ten aanzien van het gymnasium. Wij zouden dus, naar het stelsel van den geachten spreker, toen ook een faux pas gemaakt hebben. Ik zie niet in dat wij de zaak eenigszins pre judicieeren met zoodanig verzoek. Ik geloof dat de Raad op hetzelfde standpunt blijft door de wenscbelijkheid uit te spreken. Hebben Burg. en W etb. zich met de autoriteiten in verbinding gesteldeenerzijds met de hoogleerarenanderzijds met de ministers van binnenlandsche zaken en van koloniën, eerst dan zullen zij definitieve voorstellen bij den Raad kunnen indienen. De heer Cock. Nog slechts dit. Het beroep op de aanvrage van subsidie voor het gymnasium gaat volstrekt niet op. Beide gevallen verschillen hemels breed. Wat het gymnasium aangaat, wordt ons niet gevraagd, of wij al of niet zin hebben in de groote, kostbare uitbreiding, welke het gymnasiaal onderwijs zal ondergaan, üe wet, die boven ons slaat, schrijft het ons een voudig voor en wij hebben slechts te gehoorzamen. Het is dus zeer natuur lijk dat wij daarvooi subsidie hebben gevraagd; wij kunnen er niets bij doen dan winnen, daar het onderwijs, ook al krijgen wij geen subsidie, toch door ons en voor onze kosten op den kostbaren, door de wet voorgeschre ven, voet zal moeten worden gebracht. De beraadslagingen worden gesloten. De voordracht van Burg. en Wetb., in stemming gebracht, wordt aan genomen met 13 tegen 5 stemmen. Tegen stemden: de heeren Bijleveld, Cock, Verster, Dercksen en Van Hettinga Tromp. IV. Verzoek van W. F. Van der Heyden, tot uitkeering van de ver- hooggelden in zake den verkoop van grond aan den Vestwal bij do Kaiser- straat. (Zie Ing. St. n(. 26.) De heer Dehcksen. Mijnheer de Voorzitter! Het blijkt uit dit aanzoek, wat trouwens daardoor niet behoefde te blijkenboe verkeerd het is een maal een voet te zetten op een weg, dien wij niet mogen bewandelen. De heer Van der Heyden, zich herinnerende de goedgunstige beschikking van den Raad ten aanzien der f 600 genomenbegrijpt dat ook hem nog f 100 tot komtwant, eenmaal het stelsel van winstderving aangenomen* zijnde, «brengt dit", zegt hij, «mede dat ik veeleer 100 behoor te krijgen dan de voorloopige koopers ƒ500." En die redeneering is juist. Hier toch is zekerheid van winstderving, welke elders ontbrak. Evenwel zou ik niet dur ven voorstellen op het verzoek gunstig te beschikken. Ik verbeeld mij dat men met de penningen der gemeente niet zoo losjes behoort om te springen en voortaan niet ieder verzoek om vergoeding wegens winstderving zal be- hooren toe te staan, omdat men eenmaal zulk eene verkeerdheid heeft be gaan. Alleen wil ik nog dit zeggen; dat zij die voor het voorstel hebben gesterad om den heer Van Driel c. s. ƒ600 aan te bieden, inderdaad zede lijk verbonden zijn die f 100 aan den heer Van der Heyden te verleenen. Ik echter zal alleen daarom niet kunnen stemmen om die ƒ100 aan den heer Van der Heyden te geven, omdat ik ook niet gestemd heb voor het voorstel om die 500 aan de anderen toe te staan. De heer Cock. Ik wensch alleen te verklaren dat ik volkomen in het zelfde geval verkeer als de heer Dercksen. De heer Van Hettinga Tromp. Ik heb legen de opvatting van de beide vorige sprekers toch iets in te brengen, namelijk dat het groote verschil tusschen het vroegere voorstel en dit verzoek daarin is gelegen dat de ƒ100, die wij nu zouden geven, door de gemeente niet zijn ont vangen, terwijl de vroegere ƒ500, die wij hebben afgestaan, wel door de gemeente zijn ontvangen. De heer Dercksen. Daarop moet ik antwoorden dat hieruit alleen blijkt, hoe jammer het is voor den heer Van der Heyden dat hij niet vroeger gekomen is; dan toch zou men ƒ400 aan de anderen en ƒ100 aan hem hebben kunnen geven. De heer Van der Heyden kan echter niet helpen dat de verdeeling slecht is geweest. Hoe kan hij op zulk eene liberaliteit rekenen, waarhij de een niets, de ander alles krijgen zou? De heer IIarteyelt. Ik weet niet of bij deze quaestie een stelsel te pas komt, naar hetwelk de leden van den Raad behoorden te stemmen. Ik voor mij heb naar geen stelsel gevraagd of er zelfs aan gedacht, maar eenvoudig voor het afstaan der ƒ500 aan de heeren Van Driel en Mulder mijne stem uitgebracht, omdat ik mij als fatsoenlijk man daartoe gedrongen gevoelde, liet verzoek van den heer Van der Heyden beschouw ik een voudig als eene poging om den Raad die zich zoo vrijzinnig heeft betoond vis a vis de heeren Van Driel en Mulder, te bewegenook hem eene zekere som geld te betalen, voor de verhooging door hem ingesteld. Ik zal dit verzoek niet nader qualificeerenmaar acht het waarlijk lijd de discussicn hierover te staken. De heer Van Iterson. Ik ben ten deze, mijnheer de Voorzitter, een stemmig met den vorigen spreker en zou dan ook zeker geen woord over de zaak gezegd hebben, indien de heer Dercksen niet hen, die voor de uit betaling van de 500 gestemd hebben, als het ware daartoe genoodzaakt had, en dat wel, mijns inziens, op eene zeer ongepaste wijze. De woorden door den heer Dercksen gesproken zijn werkelijk grievend en beleedigend voor hen, die het bedoelde voorstel hebben aangenomen. Ik moet dien spreker het recht betwisten om op dergelijke wijze als censor op te treden van eenmaal genomen raadsbesluiten en uit de hoogte te verklaren dat het toen genomen besluit is een verkeerd besluit. Veel minder nog erken ik het recht van den heer Dercksen om te verklaren hoe de leden van dezen Raad moreel gehouden zijn te stemmen. Hij zegt toch dat ik en vele anderen met mij moreel verplicht ben voor het gedane verzoek te stem men. Ik wensch slechts te antwoorden dat wij onzen plicht kennen en daar omtrent geen voorschriften van den heer Dercksen hebben te ontvangen. De heer Dercksen. Ik wil alleen aan den heer Van Iterson antwoorden dat ik niet begrijp hoe, wanneer hij meent dat het oordeel van eenig lid van den Raad niet aan het mijne onderworpen is, hij zelf toch zoo ruim gebruik maakt van de gelegenheid om mijne woorden te heoordeelen. Het eenige onderscheid komt mij voor daarin gelegen te zijn dat ik mijne mee ning heb geuit in kalme bewoordingen, terwijl de heer Van Iterson, naar het mij toeschijnt, bij het uitspreken der zijne, zekere lichtgeraaktheid heeft doen blijken, die ik wenschen zou dat zooveel mogelijk in eene vergadering als deze werd vermeden. De heer Van Iterson. Als er onderscheid bestaat in de wijze van spreken en de uitdrukking van gelaat tusscben den heer Dercksen en mij dan berust dit eenvoudig op verschil van individualiteit. Mijn wijze neem ik voor mijn rekening. Nog wil ik opmerken dat ik het recht van den heer Dercksen om mijne woorden te beoordeelen volstrekt niet betwist maar wel zijne bevoegdheid om als censor van raadsbesluiten op te treden, en dat ik hem ten eenemale het recht ontzeg te beslissenhoe wij in een bepaald geval verplicht zijn te stemmen. De heer Van der Lith. Ik wenschte te doen uitkomen dat de reden waarom ik voor het vorig raadsbesluit gestemd hebniet toepasselijk is op deze zaak. Ik heb toen gezegd dat ik die 500 aan de voorloopige koopers wenschte te geven ook in het financieel belang der gemeente, daar ik niet wsnscbte dat voortaan koopers van gemeentegrond zouden worden afgeschrikt. Dit argument geldt hier niet. Wat de verhooggelden betreft, deze zijn van weinig belang voor het opjagen van des koopprijs. Het afstaan van die ƒ500 heeft naar mijne meening doen zien dat de stad wil verkoopen en dat, zoo zij om welke reden ook van den verkoop moet afzienalthans eenige tegemoetkoming wil verleenen aan hen die daar door worden geschaad. Met de verhooggelden is het echter een geheel ander geval. Daarom handel ik volkomen consequent van mijn standpunt met thans tegen het verzoek van Van der Heyden te stemmen. Wat dus de eenmaal door den heer Dercksen aan het genomen raadsbesluit gegeven qualificatie betreftmoet ik zeggen dat het mij geenszins nog gebleken is dat het besluit van den Raad is geweest een verkeerd besluit. Hij vergunne mij integendeel dat besluit rechtvaardig, billijk en voor de financiecle positie van de gemeente niet onvoordeelig te noemen. De heer Krantz. Ik wensch alleen te verklaren het eens te zijn met den heer Van Iterson; ook ik ontzeg den heer Dercksen het recht, om het zedelijk gehalte van de motieven zijner medeleden te beoordeelen. De Voorzitter. Ik hoop dat de heeren, die tegen het verzoek wensch- ten te stemmen, zich niet zullen laten afschrikken door de woorden van den heer Dercksen. Even als de heer Hartevelt terecht opmerkte, hebben vele leden, waaronder ook ik behoorde, gestemd voor de toekenning van ƒ500 aan den voorloopigen kooper, op gronden van billijkheid, zooals men in het dage- lijksch leven als fatsoenlijk man zou doen. Ik zal dus stemmen voor de voordracht van Burg. en Wetb., strekkende om de aanvrage niet toe te staan. De beraadslagingen worden gesloten en het voorstel van Burg. en Weth. tot afwijzing van het verzoek wordt met algemeette stemmen aangenomen. V. Verzoek van mr. H. L. A. Obreenom stoepen te leggen hij de Gedamde Vestgracbt. (Zie Ing. Si. n#. 27.) De heer Cock. Ik wenschte even het woord. Echter niet omdat ik iets tegen het verzoek heb. Ik ben het volmaakt met het voorstel van Burg. en Weth. eens. Maar omdat ik de gelegenheid wensch te gebruiken om eene opmerking te maken die den inhoud van het verzoek zelf niet betreft. Ik lees tegenwoordig bij verzoeken van dezen aard telkens deze formule: «Onder overlegging van nevensgaand adres, geven wij, na ingewonnen ad vies van den Voorzitter der Commissie van Fabricage, enz." Is die wijze van bandelen wel overeenkomstig met hetgeen vroeger geschiedde en met de verordening omtrent de vaste commission? Ik heb het beste vertrouwen in de activiteit en den ijver van onzen geachten Voorzitter der Commissie van l'abricage en den meesten eerbied voor zijn gezag, en toch komt het mij voor, dat waar eene vergadering als deze eene commissie instelt om over alle zaken van fabricage zonder uitzondering advies uit te brengen, het niet aangaat, dat over sommige dier onderwerpen, hoe futiel dan ook, niet de Commissie, maar haar Voorzitter wordt gehoord. Overdracht, delegatie van macht op den Voorzitter zou ik onwettig oordeelen. In het publiek recht wordt vrij algemeen als regel aangenomen dat delegatie van macht niet ge oorloofd is dan alleen wanneer de wet of de verordening zelve het toelaat. Wat zoude men er van zeggen, zoo de Raad, om eens een voorbeeld te noemen over het een of ander financieel onderwerp het advies der Com missie van Financiën invroeg en hij in plaats daarvan een advies van den Voorzitter dier commissie ontving? Zeer stellig zou ik meenen dat dit niet zoude zijn bandelen in den geest cn overeenkomstig de opdracht van den Raad. Hetzelfde is, dunkt mij, hier het geval. Ik heb ten overvloede het reglement voor do vaste commissien nog eens nagelezen, maar vind daarin niets, wat zoodanige handelwijze zou rechtvaardigen. Ik lees toch in art. 4 van dat reglement«zij (de Commissie van F'abricage) dient den liaad, Burg. en Weth. en den Burgemeester van bericht en raad omtrent alle zaken die in hare handen worden gesteld." Daarin is dus niet sprake van den Voorzitter, maar van «zij", de Commissie als zoodanig. Wellicht is er een nader besluit van den Raad, dat die bepaling heeft gewijzigd, maar mij is dit onbekend. De heer De Laat de Kanter. Ik moet beginnen den heer Cock dank te betuigen voor zijne beleefde appreciatie van den Voorzitter der Commissie van Fabricage, welke ik natuurlijk op mijne beurt evenzeer apprecieer. De heer Cock heeft het artikel uit de verordening voorgelezen bepalende dat zij (de Commissie van Fabricage) adviseert omtrent alle stuk ken die in hare handen worden gestelJ. Volkomen juist. Dat doet de Com missie van Fabricage dan ook altijd trouw. Maar stukken als bij dit onder werp bedoeld, worden niet in hare handen gesteld, maar in die van haren Voorzitter, aangezien de rooimeesters niet meer onder de directe bevelen van de Commissie van F'abricage staan, maar onder die van haar Voorzitter. Het leggen van stoepen nu is een van die onderwerpen, waarop geadviseerd moet worden door rooimeesters; de aanvragen daartoe worden daarom alleen in handen gesteld van den Voorzitter, en niet van de geheele Commissie. Vroeger was die zaak anders geregeldwanneer en waRrom daarin verande ring is gebracht, w-eet ik niet juist; maar wel dat de tegenwoordig geldende instructie de verhouding van de rooimeesters aldus bepaalt. De Voorzitter. Ik kan er bijvoegen dat in de laatste twee, drie jaar, dergelijke stukken steeds gesteld zijn in handen van den Voorzitter van Fabricage, juist op grond dat de rooimeesters direct met den Voorzitter en niet met de Commissie te maken hadden. De heer Van Wensen. Het is circa twee jaar geleden dat er bij de Commissie van Fabricage eene veranderde denkwijze heeft plaats gehad, omtrent de toepassing der instructie voor rooimeesters, waardoor zij alleen on-ier den Voorzitter der Commissie van Fabricage zijn gebracht Daarom wuruen alletn aan den President van Fabricage door hen die rapporten overgebracht, welke tot hunne bemoeiingen behooren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 3