5
N°. 18. Leiden, 9 Februari 1877.
Naar aanleiding van bijgaand adres van P. J. De Jong te Leiderdorp,
om vergunning tot het leggen van eene brug over de Singelstoot tot toe
gang naar de beide door hem gebouwde huizen tusschen de Zijl- en de
voormalige Heerenpoorten, hebben wij, na ingewonnen advies van den
heer Voorzitter der Commissie van Fabricage, de eer uwe vergadering voor
te stellen de gevraagde vergunning te verleenen onder voorwaarden dat de
brug gelegd worde op aanwijzing van den gemeente-architect, tusschen de
boomen en onder de liggers niet lager dan 30 centimeters boven A. P.,
dat voorts de brug behoorlijk worde onderhouden en voor de vergunning
eene jaarlij ksche recognitie van één gulden betaald wordt.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den liaad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Philippus Jacobus De Jong,
broodbakker, wonende onder Leiderdorp.
Dat hij twee huizen heeft gebouwd, gelegen aan den Singel tusschen de
Zijl- en voormalige Heerenpoorten der stad Leidendoch dat hij om van
den Singel tot die huizen toegang te verkrijgenover de singelsloot een
brug moet leggen waartoè hij bij deze van UEd. Achtb. de noodige toe
stemming verzoekt.
't Welk doende, enz.
Leiderdorp, 18 Januarij 1877. P. J. De Jong.
N°. 19. Leiden, 13 Februari 1877.
De Commissie van Financiën heeft de eer uwe vergadering te berichten
dat zij zich vereenigt met het afwijzend advies van Burgemeester en
Wethouders op het verzoek van H. Vergunst, om eene toelage uit de
gemeentekas.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 20. Leiden, 13 Februari 1877.
Wij hehben de eer uwe vergadering te adviseeren, in zake het verzoek
van de weduwe Koster, om dit jaar niet of tegen een minder bedrag in de
plaatselijke directe belasting te worden aangeslagente besluiten overeen
komstig het daarover door Burgemeester en Wethouders uitgebracht rapport.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 21. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden.
In antwoord op uwe geëerde missive van 6 Febr. jl. heeft de ondergetee-
kende de eer u te doen opmerken dat art. 14 der verordening, regelende
den dienst der stads genees- en heelkundigenwel den stadsgeneesheer de
bevoegdheid geeft maar niet de verplichting in zich sluit om zich te doen
vervangen in den dienst der stads armen.
Wanneer men bovendien dit art. beschouwt in het licht der geschiedenis
blijkt bet dat dit artikel zijn ontstaan te danken heeft aan geheel iets
anders dan hetgeen wij de eer hehben aan den Gemeenteraad in ons adres
te verzoeken. Dit artikel toch was gerigt tegen het toenmalige misbruik
dat in de waarneming der stadspraktijk was ingeslopen. In dien tijd bad
ieder heelkundige leerlingen en aan die leerlingen werd door hen de gewone
praktijk der stadsarmen toevertrouwd, alléén in ernstige gevallen werden
de zieken door hen persoonlijk bezocht, dit misbruik heeft men willen
uitroeijen en daartoe dit art. in het leven geroepen, ten einde met gelijke
maat te meteu heelt menhoewel overbodigde stads doctoren tevens genoemd.
De ondergeteekende heeft gemeend u hiervan in kennis te moeten stellen.
Namens Stads Genees- en Heelkundigen
Leiden, 12 Februarij 1877. Dr. Weebers, Secretaris.
N°. 22. Leiden, 13 Februari 1877.
Onder overlegging van een schrijven van den hoofdonderwijzer der open
bare school voor voorbereidend meer uitgebreid lager onderwijs der 2e klasse
voor jongens en meisjes, betredende het in de termen vallen voor uitbrei
ding van het personeel zijner school en het gunstig advies van de plaat
selijke schoolcommissie, aan welke stukken wij de eer hebben ons te
referee ren nemen wij de vrijheid uwe vergadering voor te stellen te beslui
ten tot vermeerdering van het hulppersoneel der bedoelde school met eene
hulponderwijzeres.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden 22 Januari 1877.
Daar het aantal leerlingen van mijne school tot 801 geklommen is, heb
ik de eer u voor te stellen het onderwijzend personetl uit te breiden met
eene hulponderwijzeres.
Tevens heb ik de eer u te berichtendat de heer Schoolopziener zich
met dit voorstel ten volle vereenigt.
Aan Heeren Burgemeester en Wet- De hoofdonderwijzer,
houders der Gemeente Leiden. J. A. Van Dijk.
Leiden, 12 Februari 1877.
In antwoord op uwe missive van 23 Januari 11. hebben wij de eer u te
berichtendat bij ons geen bezwaar bestaat tegen het voorstel om het
onderwijzend personeel aan de school van den heer J. A. Van Dijk te
vermeerderen met eene hulponderwijzeres.
Aan Heeren Burgemeester De Piaatselijke Schoolcommissie alhier,
Wethouders alhier. F. Was, Secretaris.
Leiden, 15 Februari 1877.
De Commissie van Financiën heeft geen bezwaar tegen het nevensgaande
voorstel van Burg. en Weth.tot vermeerdering van het hulppersoneel aan
de school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 2de klasse voor jongens
en meisjes, en raadt aan dienovereenkomstig te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
Ing. stokken 1877.
N°. 23. Leiden, 19 Februari 1877.
Blijkens ncvensgevoegd schrijven van de hoofdonderwijzeres der meisjes
school Isle klasse is bij de behandeling van de begrooting voor dit jaar
verzuimd de gewone tractements-verhooging voor te dragen voor Mej. S.
Van Goor den Oosterlinghonderwijzeres der 2de klasse aan die school.
Voor eene tractements-verhooging ad f 100 bestonden evenwel in alle op
zichten termen ingevolge de bepalingen der betrekkelijke verordening; voor
noemde onderwijzeres is namelijk als zoodanig aangesteld bij raadsbesluit van
25 Februari 1875, op eene jaarwedde van f 700, met inbegrip van 100
voor het onderwijs in twee der vakkenvermeld in litt. i en van art. 1
der wet op bet lager onderwijs, en heeft sedert geene verhooging genoten.
Wij stellen uwe vergadering alsnu voor de jaarwedde met f 100 te ver-
hoogeuen vast te stellen op f 800met inbegrip van de bovenbedoelde
toelage, en zulks gerekend te zijn ingegaan met 1 Januari van dit jaar.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 15 Februari 1877.
Ik heb de eer ter uwer kennis te brengen dat bij de laatste voordracht
tot verhooging van de tractementen van het hulppersoneel der openbare scho
len gehe'1 onwillekeurig eene vergissing heeft plaats gehad. Mej. S. Van
Goor den Oosterlingh, die in alle opzichten voor eene verhooging van
100, overeenkomstig art. 2 der verordening van den 4den Mei 1872, in
aanmerking moest komenis door de bedoelde vergissing ten aanzien van
den datum der aanstelling, niet voorgedragen. Hartelijk hoop ik, dat deze
fout nog ^herstelden hare jaarwedde voor het loopende jaar op f 800 zal
kunnen gebracht worden.
De hoofdonderwijzeres aan de openb. school
der 1ste kl. voor meisjes,
Aan Heeren Burgemeester en Wet- M. Jesse.
houders der gemeente Leiden.
Leiden, 22 Februari 1877.
De Commissie van Financiën heeft geen bezwaar tegen het nevensgaande
voorstel van Burg. en Weth., tot vermeerdering der jaarwedde van mej.
S. Van Goor den Oosterlinghonderwijzeres der 2de klasse aan de meis
jesschool 1ste klasse, en raadt aan dienovereenkomstig te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 24. Leiden, 22 Februari 1877.
Wij hebben de eer aan uwe vergadering hiernevens ter kennisneming over
te leggen de rapporten betrekkelijk de naar aanleiding van het raadsbesluit
van 19 October jl. gewijzigde plannen voor den bouw van het schoollokaal
n0. 3, voor minvermogenden, op de gedempte Korte Langegracht, onder
mededeeling dat wij ons met het advies der Commissie van Fabricage heb
ben kunnen vereenigen en eerlang tot de openbare aanbesteding zullen
overgaan.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz.
's Gravenhage, den 7 Januari 1877.
Met leedwezen zag ik uit uwen brief van 5 Januari n°. 17, dat de Ge
meenteraad goedkeuring geweigerd heeft aan uw plan voor het ontworpen
schoollokaal op de gedempte Korte Langegracht en dat plan daarom gewij
zigd moest wordenom de kosten te verminderen.
Eer ik mijne meening geef over het nieuwe plan zal ik gaarne nog
eenige inlichting ontvangen naar aanleiding van de mij toegezonden teeke-
ningen. Ongesteldheid verhindert mij het plan te komen bespreken.
liet nieuwe plan geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Er schijnt slechts één ingang te zijn. Het achterportaal verleent toegang
tot de speelplaats, maar de speelplaats heeft geenen toegurig naar buiten.
Is één ingang voor 60U kinderen die allen op denzelfden tijd op de school
moeten zijn, niet te weinig? Het bezwaar weegt te meer, daar die ééne
toegang leidt tot een zeer langen gang, die nog niet twee meters breed is.
Vierhonderd kinderen moeten 20 meter in dien gang afleggen en tweehon
derd van deze kinderen nog 14 meters meer.
Zal deze, met de portalen 48 meters lange, smalle gang, aan welker
beide einden eene deur is, die in de buitenlucht uitkomt, niet uiterst toch
tig zijn en daardoor bij het verlaten der warme schoollokalen wanneer nood
wendig althans eene der buitendeuren open staat, de gezondheid der kinde
ren in gevaar brengen? Tegen hevïgen tocht in dien gang te waken,
schijnt mij nauwlijks mogelijk.
Ik mis in het nieuwe plan het lokaal voor gymnastiek enz. Zulk een
lokaal behoort tegenwoordig bij eene school. Zullen de kinderen nu geen
gymnastisch onderwijs ontvangeu? De speelplaats, die nu niet, zooals in
het vorige plan, overdekt wordt, zal slechts bij uitzondering, bij gunstig
weder, bruikbaar zijn, en dus niet het lokaal voor gymnastiek kunnen ver
vangen.
Zou het niet mogelijk zijn, die speelplaats nog, ware het ook slechts
gedeeltelijk, te overdekken?
Waarom is in 4 der 6 lokalen de kachel aan den muur geplaatst, in 2
in het raidden van het vertrek? De plaatsing in het midden is voor de
gelijkmatige verdeeling der warmte veel voordeeliger.
Het toezicht op de privaten van de zijde der onderwijzers schijnt mij in
dit plan onmogelijk.
Is het aantal privaten voldoende? Er zijn er 10, en 2 urinoirs voor
jongens. De vraag is te meer van belangdaar men in de 6 verschillende
lokalen niet weethoeveel kinderen uit andere lokalen op een gegeven
oogenblik een privaat gebruiken.
Iodien ik aanneem dat van de 600 kinderen 300 jongens od 300 meisjes
zijn, dan zullen aan de beide uiteinden van het schoolgebouw voor 150
jongens 2 privaten en 1 urinoir zijn, voor 150 meisjes 3 privaten. Ik
vrees dat dit getal onvoldoende zal blijken. Dit kan aanleiding tot wanorde
en onbehoorlijke handelingen geven. Een urinoir voor 150 jongens is zeker
te weinig.
De meeningeu omtrent het getal privatenvoor een bepaald getal kinde
ren gevorderdloopen eenigszins uiteenmaar liet komt mij voordat het