10
De heer Versier. Ook ik wensch te verklaren, dat ik mij geheel kan
vereenigen met hetgeen de heer Van Iterson in het midden heeft gebracht.
Hoewel nu de heer Van der Lith heeft beweerd dat in den aanhef van de
missive van den Minister wordt gezegd dat hij den bedoelden afstand van
grond in de Kaiserstraatonder de daaraan verbonden voorwaardengoed
keurt, vrees ik toch dat, wanneer eenmaal de zaak bij contract zal zijn
geregeld, later wellicht zal blijken dat aan den brief van den Minister eene
verkeerde uitlegging is gegeven. Alleen voor het geval, dat door u, mijn
heer de Voorzitter, mij de verzekering kan worden gegeven, dat in den
aanhef van 's Ministers missive per se de verklaring ligt opgeslotendat wij
later den grond in de Kaiserstraat om niet van het Kijk zullen krijgen,
zal ik voor het contract stemmen. Kan die verzekering mij niet worden
gegeven, dan wensch ook ik, evenals de heer Van Iterson, mij te vrijwaren
tegen latere teleurstelling.
De heer Bijleveld. In de vorige vergadering, mijnheer de Voorzitter!
heb ik mij verklaard tegen den afstand van de 500. De Kaad heeft toen
in anderen zin beslist, ik moet natuurlijk daarin berusten; maar hoezeer
ik dat besluit betreurhet gaat m. i. niet aan den Staat in deze te doen
dragen een eventueel verlies, dat niet zal zijn een noodzakelijk gevolg van
de ten gunste van den Staat genomen beslissingmaar dat wij c. q. zouden
lijdenten gevolge van het geven van een geschenkaan derdenwaartoe
wij in elk geval rechtens niet verplicht waren. Ik kan daarom het ge
voelen van den heer Scheltema niet steunen. De Staat heeft met onze
liberaliteiten jegens den heer Van Driel c. s. niets hoegenaamd te maken.
Welke ook de gevolgen zijn van het gegeven geschenk, de Staat mag
daarvan niet de dupe worden.
De heer Le Poole. Op dezelfde gronden als gedeeltelijk door den heer
Dercksen en door den heer Scheltema zijn aangevoerd, zal ik ook tegen
de goedkeuring van dit contract stemmen. De gemeentekas zal schade
lijden als zij de koopsom eventueel aan het Rijk zal moeten teruggeven
want dan zal zij niet alleen gedurende vier jaren zonder de voordeelen van
den grond geweest zijn, maar bovendien 500 betalen moeten, De vraag
is nu echter, of daaraan niets meer te doen is, of het Dagelijksch Bestuur
nietmet overlegging van de verslagen van het verhandelde in den Gemeen
teraad den Minister onder bet oog zou kunnen brengen wat er met die
500 gebeurd is. en tevens bescheidenlijk hem in overweging zou kunnen
geven de teruggave op een som van 2<>00 te bepalen vcor het geval dat
na 4 jaar de grond niet mocht bebouwd zijn.
De heer Sciieltema. Een enkel woord in antwoord aan den heer Bijle-
veld. Ik geloof dat het verschil tusschen den heer Bijleveid en mij alleen
is een verschil in standpunt. De heer Bijleveid stelt zich op het standpunt
van den Staat. En dan geloof ik gaarne dat do Staat, als deze later den
grond moet teruggeven, denzelfden prijs, dien hij nu betalen zal, er voor
terug wil hebben. Maar ik stel mij op het standpunt van de gemeente.
En de gemeente heeft direct nadeel. Daarom ben ik niet van opinie ver
anderd. liet is mijn opinie dat de gemeente niet anders dan billijk handelt,
als zij eischt dat zij later niet meer zal behoeven terug te geven dan zij
nu in werkelijkheid krijgt.
De lieer t)i.ilea3T.M. liet schijnt mij toe dat de heer Bijleveid zich
stelde op een uilsluitend rechtskundig standpunttoen hij betoogde dat de
handelingen der gemeente jegens den heer Van Driel c. s. den Minister
niet aangingen. Maar ik meen een even goed rechtskundig standpunt in
te nemen, als ik zeg dat wij hot recht hebbenzelfs indien er geen grond
van billijkheid bestond, tot den Staat te zeggen: wij, gemeente, willen
den grond over eenige jaren waarin gij ons belet hebt er woonhuizen op
te zien bouwen, niet meer terug hebben dan voor ƒ2000.
De heer Van der Lith. Ik wensch te vragen aan het Dagelijksch
Bestuur, waarom de behandeling van deze zaak zoo spoedvereisuhend is.
Ik doe die vraagomdat het hoofdbezwaar van den heer Van Iterson
hierin bestaatdat de bepaling omtrent den afstand van grond in de Kai
serstraat niet is opgenomen in bet contract. Ik nu dacht dat dit het gevolg
daarvan was dat eerst de ligging en grootte van het perceel moesten worden
onderzocht. Is er nu eene bepaalde reden voor den spoedwaarmede deze
zaak behandeld wordt? Zoo niet, dan zou door eeuig uitstel in het bezwaar
van den heer Van Iterson kunnen voorzien worden.
De Voorzitter. Ik wenschte juist te antwoorden aan den heer Le
Poole, op diens vraag: of het niet mogelijk zou zijn nader met den Minister
in overleg te treden dat van daag de termijn verstrijkt bij de gunning
bepaald. Den 30sten Januari houden de koopers op gebonden te zijn aan
hun bod. Daarom heb ik het Departement van Binnenlandsche Zaken op
dien termijn opmerkzaam gemaakt en deze aangelegenheid lieden nog als
spoerieischend behandeld. Nu hebben verscheidene leden gesproken over
het bezwaar van de 500, die de gemeente bij eventueele terugbetaling
zou verliezen. Ik hen het daaromtrent geheel eens met den heer Bijleveid.
Die ƒ500 zijn eene schenking, die wij gedaan hebben, waarmede het Rijk
niets te maken heeft. Maar men verlieze ook niet uit het oog dat, zoo het
terrein aan de voorloopige koopers werd afgestaanslechts 2000 zouden zijn
ontvangen. De gemeente verliest er dus niet bij. Als wij echter heden beslui
ten het Rijk den grond niet te gunnen, dan kunnen wij nog voor de gemeente
de som van ƒ2000 ontvangen. Het bezwaar van den heer Van Iterson
betrof voornamelijk den afstand van den grond in de Kaiserstraat. Ik
meen, zonder daarom evenwel eene pertinente verklaring te kunnen afleggen,
zooals de heer Verster wenschtein de missive van den Minister te zien
dat deze met die voorwaarde genoegen neemt. In do vorige vergadering
hel) ik mij tegen die voorwaarde verzetomdat ik meende dat die minder
voegelijk was en men even goed den Minister den wensch had kunnen te
kennen geven om dien grond te mogen bekomen. Maar dit daargelaten
als wij den grond niet konden krijgen komt het mij voor dat dit in het
vervolg geen bezwaar zou kunnen opleveren. Het hek toch staat buiten
de rooilijn en bij politie-verordening is bij Burg. en Weth. de bevoegdheid
die te regelen; het Rijk er aan te herinneren dat de rooilijn dient gevolgd
te worden en het hek achteruit te doen plaatsen zou hetzelfde eflect hebben.
Niemand zal toch beweren dat die grond eenige andere waarde heeft voor
de stad, dan met betrekking let den welstand van de Kaiserstraat, zoodat
ook zelfs wanneer, zooals een der heeren zich uitdrukte, men wellicht later
i
naar dien grond kon fluiten, dat ik ondenkbaar acht, dit bezwaar zou zijn
opgeheven.
De heer Van Iterson. Ik wensch nog even het woord mijnheer de
Voorzitter! Ik ben volstrekt niet bevredigd door hetgeen gij hebt aangevoerd.
Wel is door u thans herhaald wat gij in de vorige vergadering hebt gezegd
dat gij namelijk verwacht dat wij den grond zullen krijgen. De verklaring,
die de heer Verster verlangde, hebt gij echter niet kunnen geven. Neen,
zelfs geeft gij thans, wat gij den vorigen keer niet hebt gedaan, een middel
aan de hand, dat, als wij den grond niet krijgen, wellicht dienen kan om
den toestand toch eenigszins te verbeteren. Ik nu wensch in deze zeker
heid. Met beloften, veelmin nog met toezeggingen omtrent waarschijnlijk
heden, ben ik niet tevreden. De verklaring in den brief van den Minister
bindt hem tot niets. Dit beschouwt gij even zoo, daar gij den heer Verster
geen pertinent antwoord kunt geven. Daarom wensch ik de bepaling om
trent den afstand van grond in de Kaiserstraat in het contract opgenomen
te zien. Anders is het contract voor mij onaannemelijk. In onze vorige
vergadering is bijna eenstemmig besloten die voorwaarde te stellen. Geen
enkel argument is bijgebracht om te motiveeren dat op die voorwaarde nu
zou dienen te worden teruggekomen. Ik kan dus niet verwachten dat de
Raad er op zal terugkomen waar niets wordt aangevoerd dan het woord
van den Minister: ik verlang die zaak afzonderlijk te behandelen.
De heer Scheltema. Ik meen u te hebben hooren zeggenmijnheer
de Voorzitterdat de gemeente geen schade lijdt door den afstand aan het
Rijk onder de tegenwoordige voorwaarden. Ik kan dit volkomen toegeven
wat betreft het tegenwoordig oogenblik indien niet gebeurt dat over 4 jaar
de grond nog onbebouwd is. Schade zal alleen geleden worden als over
4 jaar de grond aan de gemeente terugkeert. Dan zal de gemeente ƒ500
meer betalen dan zij nu krijgt, dus zal zij dan nadeel lijden. Ik laat in
het midden of, als de gemeente dan den grond zou verkoopen, deze nog
zooveel zou opbrengen als nu. Maar in elk geval betaalt de gemeente dan
ƒ500 meer dan zij nu zal ontvangen. Ik zou er liever toe kunnen komen
de geheele bepaling van de 4 jaren te laten vervallen dan met behoud van
die bepaling over 4 jaar ƒ500 schade te lijden. Daar ik niet geloof dat
bet denkbeeld ondersteuning zal vindenzal ik het voorstel niet doen.
Mocht het later blijken dat het Rijk den grond niet wil hebben, dan zal
de gemeente misschien voor weinig geld dien grond kunnen terugkoopen.
De heer Cock. Ik wensch slechts even het woord. Er zijn twee zaken
die, naar het mij voorkomt, aanleiding geven tot verschil. In de eerste
plaats: de mogelijke schade van ƒ500 voor de gemeente. In de tweede
plaats: of aan het verlangen van den Minister zal voldaan worden om
twee contracten te maken en den afstand van grond Ran den Vestwal
af te scheiden van de quaestie van den grond van het zcötomisch kabinet
die in de rooilijn van de Kaiserstraat moet komen. Wat het eerste punt
betreft, het laat mij vrij koud en onverschillig. Alleen had ik niet gedacht
dat het zoo gauw zou blijken hoe verkeerd het was cadeaus te maken
gelijk ik in de vorige vergadering betoogde. De Raad heeft echter beslist
en het komt niet bij mij op tegen die beslissing te strijden. Alleen merk
ik slechts op hoe spoedig reeds is gebleken hoe verkeerd het is den goe
den weg te verlaten. De hoofdzaak is de quaestie door den heer Van
Iterson gemoveerd. De Raad heeft beslotenop goede grondendat aan
het afstaan van den grond aan den Vestwal verbonden zou wordenals con
ditio sine qua non, de zaak van de rooilijn in de Kaiserstraat. Ik geloof
dat wij aan die beslissing moeten vasthouden. De heer Van der Lith heeft
op het punt gestaan een brug te leggen om mij tot hem over te brengen
maar de brug is zoo zwak dat ik haar niet durf bewandelen. Ieder heeft
natuurlijk zijn eigen opvatting van de woorden in eene correspondentie. Zoo
iemand mij echter zegt: ik neem den koop van den grond aan den Vestwal aan
onder zekere conditiën en hij voegt er direct aan toe: doch ik wil de zaak van den
grond aan het zoötomisch kabinet apart behandelendan geloof ik dat
men zeer ter goeder trouw naderhand kan bewerenik heb er u direct bij
gezegd dat ik de zaak van het hek geheel afgescheiden wensch te behan
delen en daaruit volgt van zelf, dat ik, wat de laatste zaak betreft, mij
de volste vrijheid heb voorbehouden. Gij kunt dan ook niet, mijnheer
de Voorzitter! de verzekering geven, welke de heer Verster verlangde. Ik
geloof dus inderdaad dat de brug, door den heer Van der Lith voor ons
gelegd, door mij niet mag bewandeld worden. Gaarne geef ik toe, dat de,
door hem aan de correspondentie met den Minister gegeveninterpretatie
volstrekt niet onmogelijk is, maar eene tegenovergestelde uitlegging komt
mij even mogelijk voorcn ik zou in de hoogste mate betwijfelendat zijne
interpretatie overeenkomstig de bedoeling van den Minister was. Welnu,
in zaken van twijfel onthoud u. Daar de zaak mij twijfelachtig voorkomt
zal ik tegen de voordracht, althans tegen het tweede gedeelte er van,
stemmen.
De Voorzitter. Nog een woord. Ik geloof nu werkelijk dat wij als
Don Quichots tegen molens vechten. De heer Van Iterson heeft gezegd
dat ik geen verzekering kan geven dat bet denkbeeld van den Minister is
stellig den grond in de Kaiserstraat te geven. Niemand uwer, geloof ik,
echter zou op mijne plaats zittende die verantwoordelijkheid op zich willen
nemen. De heer Van Iterson meende in het door mij aangehaalde hulp
middel een twijfel te zien in 's Ministers bedoeling. Dit is niet het geval,
maar ik wilde aantoonen dat wij aan den grond geen behoefte hebben.
Dit nu houd ik vol. Of wij al dien strook grond hebben of niet, de
politie-verordening geeft ons de macht de rooilijn te doen doorloopen.
De heer Cock. Wij kunnen met de politie verordening in onze hand de
zaak handhaven, zegt gij. Ik geloof het gaarne op uwe verklaring, mijn
heer de Voorzitter I daar ik de politie-verordening niet zoo in mijn hoofd
heb. Maar als het Rijk, door het achteruitzetten van een hekeen gedeelte
van zijn privaat eigendom aan de publieke straat verheelt, zoodat iedereen
er over kan gaandan heeft deze handeling en dit bloot gedoogen nog
volstrekt niet het gevolg, dat rechtens dat gedeelte gronds publieke straat
wordt, waarop de bepalingen der politie-verordening betreffende publieke
straten van toepassing zouden zijn. Het Rijk kan mijns inziens morgen
dat hek weer vooruit zetten. Als ik een open erf heb, dat door een muur
van de publieke straat wordt afgescheidenen het mij goeddunkt dien muur
af te breken dan wordt daardoor mijn open erf nog geen publieke straat.