doen, die het wenschelijk zouden kunnen doen zijn, dat geen gunning plaats had, de Raad heeft zijnerzijds m. i. door niets te kennen gegeven, dat hij alleen met het oog op die eventueele omstandigheden zich het recht wenschte Voor te behouden; en hij is zeker, zelfs niet zedelijk, door de in- dividueele meening van een zijner leden gebonden. En ten overvloedeik acht het niet ondenkbaar, dat meerbedoeld lid niet juist alle omstandighe den heeft opgenoemd, die naar zijn oordeel tot niet-gunning zouden moe- ten leiden. De Voorzitter. Ik geloof dat wij zoo voortgaande in een cirkel blijven ronddraaien. Er is hier eene partij die opkomt voor het recht, eene andere *°or de billijkheid. Ik schaar mij aan de zijde van hen die de vergoeding billijk achten. Of men nu al argumenteert dat de gemeente volkomen iu haar recht is, indien zij de ƒ500 in de gemeentekas stort, ik betwist het niet. Onze voordracht echter is gegrond op de beginselen van billijkheid. Overigens is bet ook buiten de quaestieof het niet zeer wenschenlijk is dat de stad ook eens een buitenkansje geniete. Ik heb daar niets tegen, mits bet niet met de billijkheid in strijd is. Ik stel nu voor de discussiën te sluiicn en in stemming te brengen onderdeel 3, den voorloopigen koopers de som van 500 ter tegemoetkoming in te lijden winstderving aan te bieden. De heer Goddsmit. Voor wij tot de stemming overgaan wensch ik toch nog in bedenking te geven, in elk geval niet te spreken van htt «aanbieden" van 500. Dan zou het nog wel eens kunnen gebeurendat die heeren dat aanbod ongenoegzaam achtten en in billijkheid ƒ800, misschien wel ƒ1000, verlangden. Men spreke dus veeleer van «toekenning" van 500. De Voorzitter. Die wijziging nemen Burg. en Weth. over. Aldus gewijzigd in stemming gebracht, wordt onderdeel 3 aangenomen met 14 tegen 10 stemmen. Tegen stemden: de heeren Suringar, Wilhelmy Damsté, Du Rieu, Goud smit, Ju'.a, Bijleveld, Verster, Scheltema, Cock en Dercksen. De gewijzigde voordracht, in haar geheel alsnu in stemming gebracht, wordt aangenomen met 23 stemmen tegen i die van den lieer Le Poole. V. Voordracht tot het doen rooien en verkoopen van boomenenz. (Zie Ing. St. n°. 5.) Wordt zonder stemming goedgekeurd. VI. Voordracht betrekkelijk de splitsing van klassen aan de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. (Zie Ing. St. nos. 280 en 4.) Wordt bij acclamatie aangenomen. VII. Verzoeken van diakenen der Nederlandsch Hervormde gemeente en van het hoofdbestuur der Leidsche vereeniging tot bevordering van geregeld schoolbezoekbetrekkelijk de toelating van leerlingen op de scboleö voor onvermogenden. (Zie Ing. St. nos. 271 en 6.) De heer Van Iterson. Een woord slechts, mijnheer de Voorzitter, om mijn leedwezen uit te drukken dat de twee aanzoeken zoo over één kam zijn geschoren. Het verzoek van diakenen is geheel op den voorgrond gesteld en met de argumenten tot afwijzing van dat verzoek bijgebracht kan ik mij zeer goed vereenigen, zonder echter tevens van raeening te zijn dat diezelfde argumenten gelden tegen het verzoek van het hoofdbestuur der vereeniging tot bevordering van geregeld schoolbezoek. Dat verzoek toch komt mij voor op veel breeder en rationeeler grondslagen te steunen k E ju™ diakenen en toch is bet bij de argumentatie zeer ter loops behandeld; men keert de voorname argumenten tegen het verzoek van diakenen en in één adem adviseert men tevens tot afstemming van het verzoek der vereeniging,^ dat zeer zeker breeder overleg en argumentatie had verdiend. Intusschen, ik zie voor het oogenhlik daar geen redres op en zal daarom wel in de afwijzing moeten berusten. De beer Jdta. Ik zal stemmen voor de conclusie door Burg. en Weth. voorgesteld, bepaaldelijk omdat ik niet inzie hoe het verzoek van diakenen toestemmend zoude kunnen beantwoord worden. De scholen toch zijn vol, en als wij den een het recht gunnen tusschentijds kinderen op de scholen te plaatsen kunnen wij dat recht aan anderen niet onthouden. Maar, zooals gezegd, het is thans feitelijk omnogelijk het verzoek toe te staan. Doch men moet toch bij de beoordeeling vau dergelijk verzoek ook in aanmerking nemen het belang van het onderwijs en is het genoeg ondervonden dat het in reden van leerlingen, die niet gewend zijn aan het onderwijs, in een ge regel en cursus stoornis veroorzaakt. Men kan zoodanige stoornis waarne men tweemaal 'sjaars, en ik zoude er dus ook zeer tegen zijn dat zulks viermaal sjaars moest plaats hebben. Maar zou er nu niet een ander mid del kunnen gevonden worden om aan veler verlangen te voldoen Het open baar onderwijs toch moet de gelegenheid aanbieden voor iedereen om er J®n ru.'k 'e 'a'en m®ken. Zoodanige algemeene gelegenheid bestaat nn feitelijk niet. Is het nu niet mogelijk, met behoud van de bepalingen der verordening, eene localiteit te vinden, bij voorkeur ongeveer in het midden der stad Ialwaar ook geregeld onderwijs zonde gegeven moeten worden en welke school des noods onder toezicht van een boofdonder.iijzer kan staan? De toelating tot dat onderwijs zoude het geheele jaar open moeten staan zoodat alle kinderen, die den vereisebten leeftijd hebben, daar onderwijs kunnen genieten, en tweemaal 'sjaars, als het de inscbrijvingstijd is, over kunnen gaan naar de gewone openbare scholen. Dan was niet alleen tege moet gekomen aan het verlangen van heeren diakenen maar ook aan dat van de vereeniging tot bevordering van geregeld schoolbezoek. Ik maak hiervan natuurlijk geen voorstel, maar wensch het denkbeeld slechts in overweging te geven aan het Dagelijksoh Bestuur. De heer Goudsmit. Ik wensch slechts eene opmerking te maken, voor- namelijk ten aanzien van het gesprokene door den heer Van Iterson. Alle leden der schoolcommissie waren bezield met de begeerte de toelating tus schentijds zooveel mogelijk te bevorderen. Zij hebben daarom ingewonnen de adviezen van de hoofdonderwijzers en andere deskundigen. Welnu, deze allen zijn van meening dat dergelijke ruime toelating aanleiding zou geven ZlTTINGVEBSLAO 1877. tot de meest mogelijke verwarring in het onderwijs. Wat nu ook de Cow missie moge gewenseht hebben zij moest zich aan het oordeel van ervaren deskundigen onderwerpen. Het denkbeeld van den heer Juta eisoht tijd voor zorgvuldige overweging en kan dus.nu niet worden besproken, gelijk die spreker zelf dan ook niet verlangt. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt hierop aangenomen met 23 stem men tegen 1die van den heer Eigeman. VIII. Voordracht betrekkelijk de jaarwedden der ambtenaren ter secretarie. (Zie Ing. St. n8. 2o5 en 7.) De heer Dercksen. Mijnbeer de Voorzitter! Wanneer de Commissie van Financiën bij het rapport, door haar den 1 tiden December te dezer zake ingediend, eenstemmig is geweest, dan zijn er op dit oogenhlik vier ver baasde uuenscben iu deze vergadering. De drie leden van die Commissie verklaren toch met veibazing te zijn vervuld over het feit dat Burg. en Weth. weer voor den dag komen met een voorstel, dat zij meenden dat reeds voor goed afgemaakt en ter beboorlijke diepte begraven was. De vierde verbaasde ben ik, die meende dat het besluit van 24 Februari 18J6 inderdaad niet die iedere hoop benemende strekking bad. Op 24 Februari 18(6 was de Raad liet niet eens over de vraag, of de dienstea van de zeven ambtenaren met. ƒ100 meer 'sjaars voor ieder moesten worden be loond. Eerst in October van dat jaar kwam men tot eene bevestigende beantwoording dier vraag. Zal nu op 18 Januari 1S77 de Raad het daar over weder niet eens worden? Ik vind daarin iets vreemds gelegen. Daar entegen vind ik liet niet bevreemdend dat Burg. en Wetb. zeggen: Gij, Kaadbebt zelf erkend dat de diensten van deze ambtenaren te schraal werden geremunereerd. Wat waar is voor de toekomst is ook waar voor het verleden en daarom stellen wij voor ze voor dat verleden op gelijke wijze te beloonendaar dezelfde arbeid door dezelfde personen werd ver richt. Ik zal dus uit volle overtniging voor het voorstel van Burg. en Weth. stemmen en mij door geen argumentenontstaande uit de vrees voor terugw. rkende kracht, laten bcheersehen, die mij zouden beletten mede te werken tot de verhooging van tractementen, die toch niet weelderig zijn te noemen. Te meer doe ik dit, als ik mij herinner, hoe eenige jaren ge leden dooreen toenmalig lid van den Raad, dien ik met leedwezen hier ihans ntis, de kamer van Burg. en Weth. a faire werd genomen en men een reden van minder gewenschte toestanden zocht in het gemis aan drijf kracht Ier secretarie. Ik geloof niet dat de secretarie zulk een overwegen den invloed uitoefent op de kamer van Burg. en Weth., ais toen door dat geachte lid wtrJ beweerd. Maar ik ben genoeg bekend met administratie, om het belung in te zien van een goed en dus goed betaald personeel op bureauxdie als zoovele raderwerken in de machinerie der gemeentehuis houding zijn te beschouwen. De heer De Laat de Kanter. Voornamelijk vraag ik het noord om te verklaren, waarom ik op 24 Februari jl. tegen het voorstel van Burg. en Weth. stemde, en nu heb medegewerkt tot het indienen van een voorstel van dezelfde strekking. De vorige spreker heeft zijne verbazing te kennen gegeven over de verbazing van de Commissie van Financiën. Ik moet te dien aanzien opmerken dat die Commissiedie meende dat deze zaak voor goed was afgedaanzelve de aanleiding is geweest om bet voorstel op nieuw ter tafel te brengen. Als wij de discussiën op 24 Februari nagaan dan zal dit duidelijk worden. Vooraf moet ik herinneren dat na de verwerping van een voorstel tot tractementsverhooging in 1873 als beginsel is aange nomen vermindering van persoueel, om met de daardoor vrijvallende trac tementen te geraken tot verbetering van bet tractement der overblijcenden. Nu heeft iu de vergadering van 24 Februari de beer Verster onmiddellijk de quaestie op een zuiver standpunt gebracht. Hij beeft toen namelijk, toen er een voorstel gedaan werd betreffende het geld dat overbleef ten gevolge van den dood van den heer Visser, gezegd: ik ben wel geneigd met het voorstel van Burg. en Wetb. mede te gaan; maar heb ik zekerheid dat niet later een nieuw ambtenaar zal worden aangesteld? Nadat die verzekering was gegevenheeft de heer Verster het voorstel ondersteund en er voor gestemd. De heer Van Hettinga Tromp, ook toen lid der Commissie van Financiën, heeft zijne stem in de discussie gemotiveerd door te zeggenals nu het geld wordt gebruikt, dan zal er later geen geld aanwezig zijn om een nieuw ambtenaar te bezoldigen. Het bezwaar gold dns niet de tractementsverhoo ging op zich zelve, maar de vrees, ondanks de verzekering, die aan den heer Verster gegeven was, dat het personeel later zoude worden uitgebreid. De voorzitter van de Commissie van Financiën heeft op den 24sten Februari gezegd ik begrijp dat Burg. en Weth. de ambtenaren ter secretarie voor tractementsverhooging in aanmerking wenschen te doen komen; maar moet het beschikbaar geworden tractement nu juist in zeven gelijke deelen worden verdeeld Dat argument nu heeft mij gemoveerd om tegen de voordracht te stemmen. Ik vond het toen ook niet goed het beschikbare tractement in zeven gelijke deelen te verdeelen. Maar de vraag, of gelijke verdeeling goed- of afkeuring verdient, komt nu niet meer te pas. Zij is reeds bij de behandeling der begrooting voor 1877 beslist. Toen hebben Burg. en Weth. voorgesteld die 700 in zeven gelijke deelen te verdeelen en die aan dezelfde zeven ambtenaren toe te kennen, die er vroeger voor in aan merking werden gebracht. Als nu de Commissie van Financiën vraagt: wat is er sedert 24 Februari 1876 gebeurd, dan is het antwoord; toen wilde men van zoodanige gelijke verdeeling niet weten en nu bij de vast gestelde begrooting voor 1877 is zij goedgekeurd. Die gelijke verdeeling was voor mij en wellicht ook voor anderen de eenige reden der verwerping op 24 Februari. Toen echter bij de begrooting werd aange nomen wat vroeger verworpen is, bestonden er, dunkt mij, alleszins redenen voor het Dagelijkscb Bestuur om met het voorstel terug te komen, tenzij men verlangt dat de ambtenaren gewerkt hebben zonder loon, en het beginsel: inkrimping van bel personeel om daardoor de middelen te ver krijgen tot verbooging van tractementenworde losgelaten. De beer Hartevelt. Er is niets veranderd sedert 24 Februari, toen gelijk voorstel, als nu door Burg. en.Weth. aangeboden, werd verworpen. Dat men het tegendeel kan beweren, gelijk de geachte spreker van zoo even, de heer De Laat de Kanter, heeft gedaanis voor mij eene verbazing te ineer bij alle verbazing. De zaak zou veranderd zijn doordien de be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 5