2 sal uitbrengenmuur bezwaar moet maken ditzelfde te doen ten opzichte van bet tweede gedeelte daarvan, en dat wel op de gronden zoo duidelijk en helder door den vorigen geachten spreker ontwikkeld. De heer Dbrcksen. Ik hoor telkens spreken van twee gedeelteu van het voorstel. Er zijn er echter drie. Ik nu kan zeggen dat ik voor het eerste deel kan stemmenmaar niet indien de twee eerste deelen bij elkan der worden gevoegd. Ik doe dit namelijk voor het niet-gunnen aan de provisioneele koopers, en wel omdat ik bij deze geheele zaak van meening ben gebleven dat wij ons niet van meer gemeentegrond ten behoeve van particulieren moeten ontdoen. Daarom zou ik voor het niet-gunnen evenzeer gestemd zijn geweest, ook al ware het Rijk niet tusschen beiden gekomen. Hierin ligt van zelf de erkenning dat m. i. naar streng recht tusschen de gemeente en de bieders of koopers, die trekgeld genietengeen zoodanige rechtsband bestaat die niet zou kunnen worden losgemaakt, zonder de billijkheid te schenden. Anderzijds is het ook waar dat dergelijke conditiën altijd gemaakt worden, opdat men zonder eenige reden aan tc geven zich zou kunnen ontslaan van dergelijke voorloopige toewijzing, om het niet ver bintenis te noemen. Derhalve kan men steeds terugkomen op het ten halve genomen besluit om gelijk het in oude staatsstukken wel eens heet redenen ons daartoe moveerended. w. z. waarvoor men niet wil uitkomen. Dit nu is hier niet het geval. Toch zal ik stemmen tegen het eerste deel van de voordracht en ook tegen het derde, indien het blijkt dat men den grond toch wil gunnen aan iemand, hetzij dan den Staat of aan particulieren, terwijl ik over het tweede mijne stem reserveer. De heer Le Poole. Ik wijk geheel af van het gevoelen van de vorige sprekers, en ik zal tegen de geheele voordracht stemmen. Ik denk bij deze voordracht aan het welbekende gedicht*le Meunier de Sans-Souci en onwillekeurig komen mij daaruit deze woorden voor den geestqui de nous en tout temps est fidéle d soi-méme Kleeft ons dit zwak als ïndivi- duën aan ik wenscb niet dat het van onze vergadering zal kunnen gezegd worden. Wat toch is er gebeurd? Verleden jaar op 21 September heeft de Raad besloten dezen grond publiek te doen verkoopen, met het doel om daarop zoogenaamde fatsoenlijke woonhuizen te bouwen dat is op 23 en 30 December jl. geschied, en om nu op 18 Januari 1877 te be sluiten don grond te geven niet aan de voorloopige koopers, maar aaneen ander, omdat deze het Rijk is, daartoe kan ik niet medewerken, zelfs al ware daaraan, zooals de heer Goudsmit zeide, «een buitenkansje, een middel tot verrijking van de gemeentekas" verbonden. Ja, al ware de ofterte nog grooter dan zij thans isal ware zij verhoogd tot duizend gulden dan nog zou ik zeggen Tenetmille ducats Au bout de vos discours ne me tenteraient pas. uil faut vous en passer." Neentegenover de koopers mogen wij ra. i. niet anders handelenhet goede doel wettigt de middelen niet. Ik zou misschien zoo niet spreken, als ik niet ongeloovig was omtrent gemis van terreinals ik de woorden in het rapport van Burg. en Weth. beaamde: «bovendien is op het oogen- blik geen terrein te bekomen," en niet tevens dacht aan de kleine Ruïne, waar, naar de zijde van de Nieuwsteeg, een nog onbeschikte ruimte voor handen isen in elk geval aan de noodlottige groote Ruïnewelke door ons aan het Rijk juist voor Academische inrichtingenis afgestaan. Het zou cok daarom niet fair zijn tegenover de koopers bedoelden grond nu weder eene andere bestemming te geven en aan het aanbod van de regeering bet oor te leenen11 faut vous en passerje Vai ditj'y persisleen ik zal dus tegen de geheele voordracht stemmen. De heer Van Heukelom. Ik wensch alleen te zeggen dat ik voor de voordracht zal stemmen maar maak van de gelegenheid gebruik om de vergadering attent te maken op de laatste alinea van het verslag der Com missie van Financiën waarin eene zaak behandeld en ter loops ter sprake wordt gebrachtdie echter van groot gewicht is. De Kaiscrstraat heeft het aanzien gekregen van een flinke, goede, ja mooie straat. Maar zij zal totaal bedorven worden als er geen orde wordt gesteld op een irreguliere zaak. Daar is een hekje, een rastering op terrein dat niet door de stad is afgestaan, zoo ik het niet mis heb. Zoo ja, dan zal ik de vergadering niet langer ophouden. Ik weet niet dat ik er toe medegewerkt heb. De heer Hartevelt. Het hek, waarop de Commissie van Financiën in haar rapport en de beer Van Heukelom thans gewezen heeft, staat, zoo ik meen, op grond indertijd door de stad aan het Rijk afgestaan en Curatoren hebben dus volkomen recht het hek te stellen en de sloot te graven en het zoötomisch kabinet op fen eiland te bouwen. Maar de Commissie van Financiën meende dat het nu juist eene uitmuntende gelegenheid was om eene goede rooiing te verkrijgen door het hek te laten vervallen en de sloot te doen dempen en mijne meening zoude zijn dit als eene bepaalde conditie te stellen bij den afstand van den nu verlangden grond aan het Rijk. Anders zie ik geen kans dat wij uit dien slechten toestand geraken. Nu het hek er eenmaal staat, zullen Curatoren wel niet van zelf overgaan om het we.: te laten nemen. Eindelijk wilde ik nog motiveeren waarom ik er voor ben de f 500, die het Rijk meer zal geven, aan de hoogste bieders af te staan. Toen het bod werd gedaanwas er geen quaestie van eenigen mededinger, liet Rijk toch kan moeielijk afmijnen grond, met het doel om er fatsoenlijke woonhuizen op te bouwen. Tusschen den verkoop en de gunning vraagt het Rijk den grond om er een Academisch gebouw vroeger heb ik gtlezen van een chemisch laboratorium te plaatsen. De koopers waren goed voor hun geldhun borgen ookzij zouden dus zeker eigenaars geworden zijnindien het Rijk niet tusschen beiden ware gekomen en het gemeentebestuur het niet in het belang van onze academie stad achten dat het Rijk eigenaar worde. Maar dan acht ik het ook billijk dat aan de hecren Van Driel en Mulder de f 500, door het Rijk meer aangebodenals winstderving worde uitgekeerd. Dat zij hierop geen recht hebben is zeker waardoch billijkheid doet mij voor dat deel der voordracht stemmen. De heer Goudsmit. Aan den lieer Le Poole zou ik willen tegenwerpen dat hij zeer ten onrechte aan den molenaar van Sans-Souci herinnerd beeft. Deze toch bezat volkomen eigendomsrecht, dat men hem wilde ontnemen, en voor hem was het dus volkomen gewettigd te verwijzen naar de rechters te Berlijn. Maar hier is van dezen grond nog niemand kooper. Als de gemeente zich voorbehouden heeft den grond al of niet te gunnendan is iemand dan alleen kooper als de gemeente daartoe uitdrukkelijk zal besloten Lebben. Hier heeft dus plaats gehad een koop onder eene voorwaardena melijk deze: als het Gemeentebestuur er niets tegen zal hebben. Nu kun nen de voorloopige koopers wel hoop en verwachtingen gekoesterd hebben maar van verkregen rechten kan geen sprake zijn, en de wetgever eerbie digt verkregen rechten, niet gekoesterde verwachtingen. Indien deze weg mocht worden ingeslagenzal het geval zich meermalen kunnen voordoen. Bij elke aanbesteding of eiken verkoop zal men kunnen zeggenik had nooit anders gedacht dan dat ik kooper zou worden. Gij, gemeente, hebt mij die illusie ontnomen, ik eisch schadevergoeding. Wat men billijk noemt voor de koopers is zeer onbillijk voor de gemeentekas. Eindelijk wil ik den heer Le Poole nog doen opmerken dat de Staat den grond door ont eigening tot zich zou kunnen nemen en er dus niets onbillijks in gelegen is dat de stad vrijwillig afsta den grond, dien men haar casu quo zou kunnen ontnemen. De heer Hartevelt. Zou in gewone gevallen de Raad het goedkeuren dat de gemeente, na gehouden verkoop, grond gunde, niet aan de provi sioneele koopersmaar aan een ander, die meer geld wilde geven na de overigens in alle opzichten ten genoegen van den Raad plaats gehad hebbende publieke veiling? Ik geloof het niet. Alleen hier in dit geval ziet men dit over het hoofd als exceptie, omdat het het Rijk geldt en de belangen onzer academie. Gesteld dat op dit oogenblik zich een kooper voordeed tot de som van b. v. ƒ4000, op de meest aannemelijke conditiën, zouden wij dan de aanvrage van het Rijk weder ter zijde leggen? Immers neen. Daarom blijf ik dit een exceptioneel geval noemen, waarvan de hoogste mijners geen dupen mogen zijn. De heer Van der Lith. Op een argument wensch ik nog de aandacht te vestigen, door Burg. en Weth. in hunne voordracht gemoveerd namelijk dat, als men nu den grond zonder schadeloosstelling aan een ander afstaat, daardoor andere koopers in eventueele gevallen zullen worden afgeschrikt mede te dingen. De som van ƒ500, die wij nu aan deze raenschen schenken, zal later met renten in de stadskas terugkeeren. Als wij toch zeggen wij gunnen uprovisioneele koopersden grond niet en geven u ook geen schadeloosstel ling dan zullen velendie later stadsgrond mochten verlangen afgeschrikt worden en zal de prijs van stadsgrond alzoo verminderen. Ik weet wel dat er voorloopig geen kans bestaat om stadsgrond te verkoopen maar men kan toch niet weten wat de toekomst voor de stad in dit opzicht zal medebrengen. Nog op eene zaak wensch ik te wijzen in het rapport der Commissie van Financien besproken. Men wenschte bij het contract een bepaald beding te maken, dat binnen zekeren termijn met het oprichten van het gebouw moet zijn aangevangen. Het is bij de Ruine gezien dat jaren kunnen ver- loopen, alvorens de plannen tot uitvoering kwamen. Dat achten wij niet wenschelijk. Nu zou het mij aangenaam zijn te vernemen, hoe Burg. en Weth. denken over de mogelijkheid van opneming van dergelijke bepaling. De heer Bijleveld. Men moet bij de beoordeeling dezer zaak toch niet uit het oog verliezen dat de gemeente zich bij den verkoop voorbehouden heeft het recht van gunning. Als nu de gemeente gebruik msakt van dat recht, bestaat er dan aanleiding om schadevergoeding te geven? Wanneer men haar in dat geval, al is het dan slechts zedelijk, daartoe verplicht acht, wat beteekent dan zulk een voorbehoud, wordt het dan niet inderdaad een doode letter? Wat nu aan de gemeente aanleiding geeft om van haar recht gebruik te maken', zij is daarvan geen rekenschap schuldig, maar het zal wel duidelijk zijn, dat zij het niet duet, omdat het Rijk meer biedt, en dus met het oog op geldelijk voordeelmaar dat zij het doet, omdat ge wichtige hoogere belangen voor den afstand aan het Rijk pleiten. Ik geloof dat bij den Raad die afstand ook dan den voorrang zou kunnen hebben wanneer door het Rijk minder ware geboden dan door de voorloopige koopers. De heer Van Iterson. Wanneer het voorstel van Burgemeester en Wet houders wordt aangenomen om den grond aan het Rijk af te staan, dan zal ik ook voor de schadeloosstelling van 500 stemmen. Het komt mij voor dat de billijkheid daarvoor pleit en behalve hetgeen hieromtrent reeds is aangevoerd wensch ik nog even in herinnering te brengen wat, als mijn geheugen mij niet bedriegt, vroeger te dezer zake is voorgevallen. Toen hier beraadslaagd werd over het voorstel tot publieken verkoop, is n. a. van eene opmerking van den heer Cock besloten om bij wijze van uitzon dering de gunning aan den Raad te houden. De argumentatie van den heer Cock kwam toen bedrieg ik mij niet hierop neer: de verkoop kan misschien veel opbrengen, maar wellicht ook kan de prijs bespottelijk laag zijn, en dan moeten wij den grond niet gunnen. Nu bestaat er geen twijfel of de vrees dat de grond niet genoeg zou opbrengen heeft zich niet bewaarheid. Er is meer voor den grond geboden dan ooit bij publieken verkoop gemaakt werd. Die som is door de koopers zeker niet alleen be steed met het oog op eventueele concurrentie, maar ook met het oog op bovenbedoeld besluit en zijne consideratiën. Nu is naderhand het Rijk tusschen beiden gekomen. Dat wij van de voorwaarde, door ons zij het dan ook met andere bedoeling gesteld, om desverkiezende niet te gunnengebruik maken en aan het Rijk voor een academiegebouw den grond af-taan tegen eene hoogere som dan ons geboden was, daarin kan ik wel komenal valt het ook hardonder voorwaarde echter dat de pro visioneele koopers die 500 erlangen. Dat is geen pure winst trouwens. Die menschen hebben ook kosten gehad voor plannen te ontwerpen en wel licht overeenkomsten aan te gaan. Ik kan mij alzoo wel vereenigen met het voorstel om den grond voor 2500 aan het Rijk af te staan, maar ik heb nog een andere zeer bepaalde voorwaarde, en wel deze, dat de Kaiser- straat eene betere rooilijn verkrijge door wegneming van dat weinig sierlijke hek op het terrein van het zoötomisch kabinet en van de sloot die daar achter gelegen is. Daar de heer Hartevelt inclineerde tot het doen van een voorstel hiertoe, wensch ik hem te vragen of hij als amendement zou willen voorstellen sub i*. nog deze derde conditie c, dat in eigendom aan de stad terugkeere dat deel van het terrein van het zoötomisch kabinet, dat buiten de rooilijn der Kaiserstraat is gelegen. De heer Hartevelt. Daar ben ik zeer toe genegen. De heer Van Iterson. Dan ondersteun ik dat amendement.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 2