Dit amendement, voldoende ondersteundwordt in stemming gebracht. Er verklaren zich 12 leden voor en 12 tegen, zoodat de stemmen staken en in eene volgende vergadering daajrover eene herstemming zal moeten plaats hebben. Voor stemden: de heeren Juta, Goudsmit, Cock, Dercksen Le Poole, Van HeukelomWilhelmy Damsté, Suringar, Verster, Bijleveld, Schel- tema en Du Rieu. Tegen stemden: de heeren De Laat de Kanter, Van der Zweep, De Fremery, Librecht LezwijnVan ItersonVan Uettinga Tromp, Van der Lith, DriessenKrantz, Van Wensen, Hartevelt en de Voorzitter. De heer Dercksen. Is mijn wenk nu ook overgenomen, om de woorden «die toezicht houdt" te vervangen door «die er op toeziet"? De heer De Laat de Kanter. Het is mij onverschillig of die wijziging wordt aangebracht. De Voorzitter. Wordt het amendement van den heer Dercksen onder steund P Het wordt niet voldoende ondersteund en maakt dus geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Cock. Daar nu de stemmen hebben gestaakt over mijn amen dement zoodat de beslissing pas in eene volgende vergadering zal genomen worden, moet ik er de aandacht op vestigen dat, indien bet mocht worden aangenomendaaruit zal voortvloeien dat overalwaar in de verder aan te nemen artikelen van dezen Commissaris sprake is, ook het meervoud dan zal dienen te worden gebezigd. Art. 17. De heer Bijleveld. Men verlangt dat, wanneer concessionarissen de concessie aan iemand overdragenzij zullen hebben de toestemming van den Raad. Volkomen juist. Dit artikel schrijft tevens voor, dat als con cessionarissen de concessie overdoen aan eene vennootschap, die bestaat of nog moet worden opgericht, zij bij de aanvrage om toestemming zuilen moeten overleggen de statuten van de bestaande of op te richten vennoot schap. Ook dit is volkomen juist. De Raad moet die statuten kunnen be- oordeelen. Maar minder noodzakelijk, zelfs geheel overbodig, acht ik de bijvoeging: «welke statuten in het laatste geval niet ter goedkeuring aan Z. M. den Koning mogen worden aangebodenvoor dat zij door den Ge meenteraad zijn goedgekeurd." Als aan de vennootschap alleen de concessie kan worden overgedragen met toestemming van den Raad en de Raad alvorens te beslissen kennis neemt van de statutenzoodat de Raad aan zijne toestemming die voorwaarden kan verbinden die bij noodzakelijk acht, en bij iedere aanvrage kan weigeren of toestaan waartoe dient dan deze slotbepaling? Wil de vennootschap hare statuten, voordat zij door den Raad zijn goedgekeurd, ter goedkeuring aan den Koning aanbieden en het gevaar loopen, dat zij daarna door den Raad worden afgekeurd en op dien grond geen toestemming tot de overdracht der concessie worde verleend, zoo is dat hare zaak. Doch het is bijna niet denkbaar dat de vennoot schap zal doen wat men baar bier verbieden wilen al deed zij hetde belangen der gemeente kunnen daarbij geen schade lijden. De heer De Laat de Kanter. Ik geloof echter niet dat de bijvoeging kan schaden. Ik acht het dus beter haar te behouden. De heer Bijleveld. Daar de heer De Kanter bezwaar maakt deze wij. ziging over te nemen, stel ik nu als amendement voor weg te laten uit de tweede alinea van art. 17 de woorden: «welke statuten in het laatste geval niet ter goedkeuring aan Z. M. den Koning mogen worden aangeboden, voor dat zij door den Gemeenteraad zijn goedgekeurd". Dit amendementvoldoende ondersteund in stemming gebrachtwordt met 17 tegen 7 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren De Laat de Kanter, Juta, De Eremery Librecht LezwijnVan der LithVan Wensen en de Voorzitter. Art. 17 wordt daarop goedgekeurd. Art. 18. De heer Bijleveld. Na den kleineren aanval op het vorig artikel, zij mij veroorloofd op dit artikel een heviger aanval te richten door voor te stellen het geheel weg te laten. Het schijnt onnoodig. Waar, zooals straks bij het vorig artikel reeds is opgemerkt, de Raad aan zich houdt de toestemming omtrent de overdrachtbehoeft zeker niet bepaald te worden wat de statute! van de vennootschap zullen moeten bevatten. Immers ook die statuten zullen de goedkeuring van den Raad moeten wegdragendragen zij die niet weg, zoo wordt geen toestemming gegeven. De heer Van der Lith. Tegen het denkbeeld om dit artikel weg te laten moet ik bezwaar opperen. Het is mieschien overtollig, wordt gezegd. Maar dat is op zich zelf geen reden om het artikel weg te laten. Ik moet er bovendien op wijzen Jat deze concessie voorwaarden aan het oordeel van den rechtsgeleerden adviseur der gemeente zijn onderworpen geworden. Als men mij nu toevoegt: dit of dat artikel is overtollig, zonder meer, dan, ik moet het bekennen, ben ik huiverig mij tegen dergelijk artikel te ver klaren waar bet door dien rechtsgeleerden raadsman niet is afgekeurd. Als men mij echter zegt: dit artikel zal schaden, en men weet mij daarvan te overtuigendan zal ik voor de weglating stemmen. Maar niet alleen op grond van de overtolligheid van een artikel kan ik medewerken om een artikel weg te laten, dat aan het oordeel van den stadsadviseur is onder- worpen. Daarom zal ik tegen dit amendement stemmen. De heer Bijleveld. Ik meende, mijnheer de Voorzitter, dat wij voor ons hadden een voordracht van Burg. en Weth., en niet eene van den stadsconsulent. De Voorzitter. De Raad heeft zelf te kennen gegeven dat hij deze voorwaarden in handen van den stadsconsulent wenschte gesteld te zien. De heer Bijleveld. Het was mij niet bekend, dat het geheele concept, zooals het daar ligt, van die kundige zijde afkomstig was; de redactie van enkele bepalingen zou mij ook niet op het vermoeden daarvan hebben gebracht. De heer De Laat de Kanter. Ik heb met veel genoegen gehoord wat de heer Van der Lith heeft in het midden gebracht. Ik was zeer huiverig inij te beroepen op den stadsconsulent. Ik breng niet gaarne iemanddie hier geen recht beeft tot spreken, in het debat, hetzij ten goede of ten kwade. Maar nu moet ik zeggen dat het volkomen juist is wat de heer Van der Lith opmerkte, dat als de rechtsgeleerde adviseur meent dat deze bepaling behoort te worden opgenomen wij onzerzijds minder verantwoord zijn haar weg te laten. Ik was huiverig dit te zeggen, omdat ik niet gaarne den schijn zelfs op mij wilde laden een deel mijner verantwoordelijkheid over te dragen op den stadsconsulent, die, dit spreekt van zelf, in geen geval voor de redactie van ons voorstel aansprakelijk kan worden gesteld. De heer Goudsmit. Een enkel woord, mijnheer de Voorzitter! Ik ver eenig mij meer met het denkbeeld van den heer Bijleveld dan met dat van mijn geachten ambtgenoot, den heer Van der Litb. Wat toch aangaat het beroep op het advies van den stadsadvocaat, zoo verklaar ik gaarne daaraan veel te hechten waar het geldt eene rechtskundige quaestie. Maar dat de stadsconsulent zou zijn belast geweest met de redactie, meen ik met alle recht te moeten betwijfelen. Nu heeft de heer Van der Lith een argument gebezigddat ik allerminst zou hebben kunnen verwachten van een zoo scherpzinnig jurist als mijn geachte ambtgenoot is. Een jurist toch mag niet zeggenhet overbodige schaadt niet. Alles wat overbodig isis in rechten dikwerf zeer schadelijk, en kan aanleiding geven tot verwikkelingen en chicanes; en waar dit mogelijk is mag men niet zeggen: superf.ua non nocent. En nu kan ik dadelijk aantoonen dat het hier schadelijk zou kun nen werken. Het makeD toch van verschillende bindende bepalingen die de vennootschap zal moeten nakomen is op zich zelfs reeds een nadeel. Men belet of belemmert daardoor de overdracht van concessiëndie op een voor ons onschadelijke wijze zouden kunnen worden gedaan. De heer Van der Lith. Ik heb daar straks gezegd datals men mij kan aantoonen dat het overtollige schaadt, ik mij niet tegen de wegneming er van zou verzetten. Maar men is begonnen te zeggen dat het niet schaadt. Wat overigens de heer Goudsmit zeide, omtrent het schadende van deze bepaling, daarmede kan ik mij niet vereenigen. Hij zegt: door het aan nemen van dit artikel zijn wij gebonden en kunnen wij geen meer liberale bepalingen betreffende dit onderwerp toestaan. Dat wil ik ook niet. Daarom ook zou ik niet gaarne medewerken tot het doen vervallen van dit artikel. De heer De Laat de Kanter. Behalve de bijvoeging sub d is dit artikel vroeger reeds aangenomen. Het is een van de grondslagen geweest voor het later contract. Nu is er alleen bijgevoegd, dat geene geldleening mag worden aangegaan zonder goedkeuring vau den Gemeenteraad. De Voorzitter. Maakt gij een bepaald voorstel van uwe wijziging, mijnheer Bijleveld? De heer Bijleveld. Ja, ik stel voor art. 18 te doen vervallen. De heer Van der Lith. Dan kan de heer Bijleveld het artikel af stemmen. Het artikel, alsnu in stemming gebracht, wordt aangenomen met 16 tégen 8 stemmen. Tegen stemdende heeren GoudsmitDercksenLe PooleVan Heu kelom, Suringar, Verster, Bijleveld eh Scheltema. Art. 19 wordt zonder stemming goedgekeurd. Art. 20. De heer De Laat de Kanter. Aan het einde van dit artikel staat: «zonder vergunning van den in artt. 16 en 18 bedoelden commissaris." Ik heb er de aandacht van de concessionarissen op gevestigd dat de door den Raad aan te stellen commissaris de president-commissaris behoort te zijn, aangezien hij anders, voor het houden van toezicht, afhankelijk zoude zijn van het bijeenroepen der vergaderingendoor een der andere commissarissenhet recht om vergaderingen te beleggen behoort uit den aard der zaak bij onzen commissaris te berusten. De concessionarissen hebben de juistheid dier opmerking erkend; bij de behandeling der statuten kan daarop dus van beide zijden worden gelet. Art. 20 wordt goedgekeurd. Art. 21. De heer Juta, Indien ik in eene vroegere vergadering, waarin over het geldelijk gedeelte der aanvrage werd gehandeld meende dat de concessiona rissen niet zouden toekomen met eene som van f 450,000dan schijnt het nu reeds dat ik niet zoo geheel heb misgetast. Het blijkt nu toch dat men in dit geval wil voorzienwant de concessionarissen verklaren het werk zoo zuinig mogelijk te hebben berekendzoodat de minste rijzing van de ijzerprijzen zal moeten leiden tot verhooging van de som die noodig werd gerekend. Wil de genomen voorzorgdie ik in dit artikel heb ge meend te moeten zienzekere tegemoetkoming beteekenen aan mijne be zwarendan ben ik der Commissie van redactie daarvoor dankbaar; maar toch kan ik daarmede nog niet geheel tevreden zijn. Ik vooronderstel eens dat de heeren concessionarissen niet f 50000 meer zullen noodig hebben dan de som waarvoor de rente is gegarandeerd, maar ƒ100,000. Dan zal dus een tweede rentepost van /"2500 noodig zijn. Deze zal niet onmiddellijk op de rekening mogen staanmaar het is dan toch eene som die zal moeten voorkomen in hunne rekening, hoe dan ook gequalificeerden die ten slotte zal terechtkomen op de winst- en verliesrekening. Dit zou kunnen voorkomen worden door bepaaldelijk er bij uit te drukken dat in geen geval het meerder opgenomen geld gerekend zal mogen worden tot kapitaal, waarvan de rente mag voorkomen op de rekening. Willen zij geld opnemen goedzooveel zij willen mits het niet gerekend worde onder hun bedrijf- kapitaal, want dan behooren de renten er van opgenomen te worden op de winst- en verliesrekening. Dit nu zoude tot eene onbillijkheid leiden. De heer De Laat de Kanter. Tot zekere hoogte is de onderstelling van den vorigen spreker juist, dat de bijvoeging in dit artikel in verband staat met zijne bedenking dat de aanleg meer geld zal kunnen kosten dan ƒ450.000. In het voorbijgaan moet ik opmerken dat de heer Juta er nog altijd een grief van schijnt te maken aan concessionarissen dat zij de grootst mogelijke zuinigheid hebben betracht. Bij de geringste verhoo ging der ijzerprijzen, zegt die spreker, komen hunne berekeningen niet meer uit, en zullen zij meer geld noodig hebben. Aannemende dat dit zoo is, moet ik toch opmerken dat de andere aanvragers om concessie, waarvoor de heer Juta in de bres is gesprongen toch zeker ook zoo zuinig mogelijk zullen hebben gerekend. Het verschil in de geraamde kosten sproot voornamelijk hieruit vcort dat de laatsten een grooteren omvang aan het werk wenschten te geven dan wij noodig keurden. Dus ook bij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 6