202 aanleiding gegeven. Waartoe dan nu de wijziging? Ik begrijp dien aan drang niet. De heer Dü Eieu. Ik kan mij wel vereenigen met het denkbeeld van den heer Eigemanvoor zooveel de werklieden betreft, maar niet voor zoo ver het betrekking heeft tot de overige beambtentot het eigenlek personeel van het kantoor behoorende. De heer Bijleveld. Ik ben niet van nabij bekend met de regeling van de werkzaamheden der gasfabriek. Naar aanleiding van het gedaan voorstel, dat in elk geval, wat betreft de werklieden, mij voortreffelijk voorkomt, wenschte ik wel eenige inlichting omtrent de werkzaamheden van de be ambten. De heer De Fremery. Op deze wijze zal de Commissie de koorden der beurs niet meer in handen houden. Op die wijze opent men de geldkist voor den directeur. Dat kan onmogelijk bestaan. Ik heb daartegen een principieel bezwaar en zie in dat beginsel een groot gevaar. De heer Goudsmit. Ik kan dat bezwaar niét inzien. De Commissie voor de gasfabriek moet toezienmaar de aanstelling van werklieden moet geschieden door den directeur. Bij dezen rust de ware verantwoordelijkheid voor de goede uitvoering der zaaken hij moet dus de aan hem onder geschikte werklieden kunnen aanstellenschorsen en ontslaan. Bij hem die de verantwoordelijkheid heeftmoet ook de macht zijn. Voldoet hij niet aan zijne verplichtingvervult hij zijne taak niet goedzoo heeft de Gemeenteraad het recht hem te ontslaan. De heer De Laat de Kanter. Wij hebben in het reeds vastgestelde art. 2 bepaald dat het bestuur over de gasfabriek berust bij de Commissa rissen en derhalve niet bij den directeur. Wordt het amendement aange nomen dan zou dit gewichtige onderdeel van het bestuur overgaan in han den van den directeur en aan de Commissarissen ontnomen worden. Wil men dit, dan zal ook art. 2 moeten worden gewijzigd. De heer Bijleveld. Zooals ik straks opmerkte, wenschte ik te dezer zake door de Commissie voor de fabriek nader te worden ingelicht. Op pervlakkig beschouwd', heb ik wel eenig bezwaar om de aanstelling van hen, die naar mijne opvatting als beambten moeten worden aangemerkt, aan den directeur op te dragen. Wellicht is mijne beschouwing ten deze min juist, maar daarom zoude ik gaarne inlichtingen ontvangen. De heer Krantz. De bestaande bepalingen schaden volstrekt niet. Het komt voornamelijk op de goede verstandhouding tusschen Commissarissen en den directeur aan. Commissarissen zullenzonder den directeur gehoord te hebbengeen werklieden aanstellen. Door veel te reglementeeren zal men de belangen der fabriek niet bevorderen. De heer Hartevelt. In artikel 6, laatste alinea, wordt gesproken van schorsing of ontslag van beambten door het college, dat hen heeft be noemd of aangesteld. Of daarbij de werklieden toevallig verzuimd zijn te noemenweet ik nietin de vorige alinea staat dat de overige beambten en werklieden door Commissarissen worden aangesteld. De heer Goudsmit. Zijn er wel beambten die onder de bedoelde rubriek vallen De heer Du Eieu. Ik noem hen, die belast zijn met de kantoorwerk zaamheden met het opnemen der meters en het ophalen van het geld geen werklieden maar beambten en nu wensch ik dat de benoemingde schorsing en het ontslag van deze beambten in handen blijven van de Commissie. De heer Goudsmit. Ik ben omtrent deze zaak niet in het reineen daarom wensch ik dat er eene goede oplossing kome. De werklieden op de fabriek zijn aan den directeur ondergeschikt. Deze moet hen dus kunnen benoemen, schorsen en ontslaan. Maar als zij te gelijkertijd ondergeschikt zijn aan de Commissie en aan den directeur, dan wordt de zaak zeer moeielijk. De heer Du Eieu. Ik zou dan wel het voorstel willen doen de bepaling te splitsen, en de benoeming wat de beambten betreft aan de Commissie, en wat de werklieden aangaat aan den directeur over te laten. De heer De Fremery. Ik moet verklaren dat ik van een recht, dat vol gens de bestaande verordening aan de Commissarissen toekomt en naar mijne overtuiging ook behoort toegekend te blijven, geen afstand kan doen. Tot dien afstand kan ik niet medewerken en daarom zal ik tegen de voor gestelde wijziging stemmen. De heer Goud3MIT. Ik kan mij wel vereenigen met het denkbeeld om de bepaling ten opzichte der beambten en werklieden te splitsen. Beambten zouden dan door de Commissie en de werklieden door den directeur kunnen worden aangesteld, geschorst en ontslagen. Men zou er kunnen bijvoegen, dat bij wangedrag of nalatigheid zij worden ontslagen door haar of hem, die ze benoemd heeft. De heer Bijleveld. Ik zou den heer Goudsmit in overweging willen geven, de woorden «wegens wangedrag of nalatigheid" weg te laten. Ook andere redenen zijngeloof ik denkbaar. Ik acht het niet goed de handen te veel te binden. De heer Goudsmit. Ik heb er niets tegen dat die woorden uit mijn amendement wegvallen. De heer De Laat de Kanter. Ik moet mij, met het oog op hetgeen ik zooeven heb aangevoerdaangaande het reeds vastgestelde artikel 2 ten stelligste tegen dit amendement verklaren. De eenige voorwaarde, waar onder ik er vrede mede zoude kunnen hebbenis, dat aan de Commissa rissen het recht van goed- of afkeuring blijft. Ik stel dus als sub-amende ment voor de bijvoeging der woorden: «onder nadere goedkeuring der Commissarissen." Ik zal natuurlijk in elk geval tegen het geamendeerde artikel stemmen. De heer Bijleveld. Wanneer men aanneemt wat de geachte Wethou der De Laat de Kanter voorsteltwordt in de bepaling, zooals zij primitief is ontworpen, in de hoofdzaak niets veranderd. Ik geloof niet dat wij hier een eigentlijk sub-amendement voor ons hebben. De heer De Laat de Kanter. Mijne bedoeling is ook juist om te behouden hetgeen bestaat: indien namelijk het amendement wordt aangeno men, dan zal door mijn sub-amendement althans het laatste woord bij het bestuur, dat zijn de Commissarissen, blijven. De heer Eigeman. Ik kan het eerste gedeelte van mijn voorstel latén vallen en dan ook medegaan met hetgeen de heer Goudsmit in zijn sub-amen dement aangeeft. Doch om nu, zooals de Wethouder van Fabricage nader bedoelt, door de eene of andere bepaling toch de werklieden te brengen onder de Commissiedat gaat niet. De heer Juta. Ik zal met de Commissie voor de gasfabriek medegaan. Wij hebben eerst bepaald dat het bestuur der gasfabriek zoude berusten bij eene Commissie uit den Eaaden nu zouden wijin afwijking daarvan een zeer voornaam gedeelte van dat bestuur aan die Commissie ontnemen en toekennen aan den directeur, waardoor als het ware een bestuur in het leven wordt geroepen naast dat van Commissarissen. Naar mijne opvatting is zulk een toestand allernadeeligst voor eene goede behandeling der zaken van de gasfabriek, en kan ik mij voorstellen dat door die regeling omstan digheden geboren worden, welke de positie der Commissarissen onhoudbaar zullen maken. De heer Van Hettinga Tromp. Wie bepaalt het getal en het loon der werklieden P Zal dit door de Commissie of door den directeur geschie den Heeft dit tot hiertoe door de Commissie plaats gehaddan wordt die macht nu ook gegeven in handen van den directeur. Is dat wel raadzaam? De heer De Fremery. Dat heb ik straks ook reeds doen opmerken. Het een is het gevolg van het ander. Men geeft op deze wijze de koor den van de beurs uit handen. Dat wordt voor de Commissie een onhoud bare toestand. De heer Goudsmit. De Commissie zal dan toch altijd het beroep heb ben op den Gemeenteraad. De vorige spreker gewaagt van een onhoudba- ren toestand voor de Commissie, maar ik vind het veel meer onhoudbaar datals b. v. een werkman bij herhaling dronken op de fabriek komtde directeur eerst naar de leden van de gascommissie moet zendenom ver gunning te vragen dien man te verwijderen. De Voorzitter. Ik geloof dat de heer De Fremery de zaak reeds voldoende heeft toegelicht. Het amendement van den heer De Laat de Kanter moet het eerst in omvraag worden gebracht. Volgens dat amende ment zullen de overige beambten en werklieden worden aangesteldgeschorst en ontslagen door den directeuronder nadere goedkeuring van de Com missie voor de gasfabriek. De heer Bijleveld. Het komt mij voor dat hier werkelijk van geen sub-araendement sprake is. Door opneming van wat de heer De Kanter wil, in het voorgesteld amendement, verliest dit zijne beteekenis. Het beoogt juist de in deze bedoelde bevoegdheid van de Commissarissen geheel bij den directeur over te brengen. Het voorstel van den heer De Kanter is eigenlijk een voorstel om, wat den grond der zaak betreft, haar te laten zooals zij is. De heer Goudsmit. Het is veel beter dat de Commissie zich met al die kleinigheden niet bezig en veeleer op de grootere belangen haar aandacht gevestigd houde. Zij zal een en ander tot hiertoe ook wel aan den direc teur hebben overgelaten. De heer Bijleveld. Als ik den geachten Wethouder De Kanter goed heb verstaanwil hij delegatie van macht. Ik geloof te mogen aannemen dat die geachte spreker met mij zal instemmen dat, al moge de praktijk somtijds daartoe leiden en zulks zelfs wenschelijk doen zijn, eene delegatie van macht in publieke zaken is buiten den regel. De heer De Laat de Kanter. Ik zou eerder de laatste dan de eerste zijn om het toe te gevenhet betreft een maatregel van uitvoering, waar omtrent de Commissarissen moeten beoordeelenhoe zij met het oog op hunne verantwoordelijkheid te handelen hebben. Maar voor zoover men daartegen bezwaar moge hebben, zal althans de toestand, die hier feitelijk bestaat, door het door mij voorgestelde sub-amendement wettelijk geregeld worden. In omvrage gebrachtwordt dat sub-amendement verworpen met 16 tegen 5 stemmen. Voor stemden: de heeren Van Hettinga TrompDe Laat de Kan terJuta, Librecbt Lezwijn en Wilhelmy Damsté. Daarna wordt het amendement van den heer Goudsmitslaande op het eerste gedeelte van het art., in omvrage gebracht en aangenomen met 12 tegen 9 stemmen. Tegen stemden: de heeren Van Hettinga Tromp, De Laat de Kanter, Krantz, De Fremery, Juta, Librecht Lezwijn, Dercksen Wilhelmy Damsté en de Voorzitter. Nu komt in behandeling het tweede gedeelte van het artikel. De heer Dercksen. Ik ben er tegen den directeur het recht tot schor sing en ontslag, dat is het recht van leven en dood over zijne werklieden, onvoorwaardelijk toe te kennen. Ik zeg van leven en dood, al zie ik een glimlach om den mond van enkelen mijner medeleden. Bij den handwerks man toch, vooral bij den afhankelijken werkman, staan de welvaart of armoede van het gezin in zoo nauw verband met het ontvangen loon, dat men voorzichtig moet zijn met de macht, welke hem het brood, en dus de mogelijkheid van het leven kan ontnemen. De vraag of ik van dezen directeur eene kwade behandeling zijner werklieden vrees, komt niet in aanmerking. Wij maken verordeningen voor alle gevallen, niet voor een bepaald persoon. De heer Bijleveld. Ik stelde straks voor de woorden //wangedrag of nalatigheid" te laten wegvallen omdat nog andere redenen schenen te kun nen bestaan. Ik heb die toen niet genoemd maar na de bezwaren van den heer Dercksen te hebben vernomeu, wil ik een voorbeeld bijbrengen. Stel, de betrokken persoon gedraagt zich uitnemend, is niet nalatig, zelfs zeer vlij tig maar totaal ongeschikt. Dien titularis zal men toch niet kunnen be houden. Ik geloof, dat waar men dit punt wil regelen, het gevaarlijk is te limiteeren. De Voorzitter. Nu de Kaad goedgevonden heeft aan den directeur zoo veel macht te geven, nu kan men hem, naar mijne meening, ook nog wel meer macht gevendat hij over leven en dood zou kunnen be schikken kan ik volstrekt niet toegeven. Commissarissen zullen tegen het plegen van zoodanigen moord wel weten te waken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 4