173 verzoekdat heden is ingekomen. De flnanoieele gevolgen daarvan zoude ik niet gaarne voor mijne rekening nemen. Wat aangaat de vernieuwing der Noordeindsbrugook hiertoe zou ik ongaarne mijne stem geven, voor en aleer een onderzoek is ingesteld, en het daardoor gebleken zij, of die brug het niet nog 25 of 50 jaren zal kunnen uithouden. Toen wij een maal besloten de brug bij de Hoogewoerdspoort af te breken en er gevraagd werd, oi die brug zoo slecht was, werd er glimlachend geantwoord: nu ja, een 25-tal jaren misschien had zij het nog wel kunnen uithouden. Dat evenwel die brug toch is afgebroken, hing zamen met een plan, dat veler sympathie haden dat niet boven onze krachten ging. Dat de gemeente Leiden nog wel f 3400 voor eene brug kan besteden, is wel buiten twijfel, maar mijns inziens kunnen voor die uitgave maar twee redenen gelden. Of de brug is zoo bouwvallig dat de vernieuwing noodzakelijk is of zij moet verlaagd worden om de ongelukken, die daar plaats hebben of telkens te voorzien zijn bij het afrijden naar het Kort Rapenburg. Het een en het ander moet naar mijne overtuiging uit een nauwkeurig onderzoek blijken. De heer Van Iterson. Ik ben evenmin sterk ingenomen met het denkbeeld van den beer Van der Zweep tot demping van het Kort Rapen burg uit vrees dat die demping nadeelen zal veroorzaken aan de door strooming. Iets anders is echter de vernieuwing der Noordeindsbrug. De heer Hartevelt verlangde een ernstig onderzoek naar den toestand van die brug. Ik onderstel dat het ernstig onderzoek reeds heeft plaats gehad. Anders zouden Burg. en Weth. den post toch niet voorstellen. Een tweede vraag door den heer Hartevelt gedaan was, of de brug gevaarlijk is te achten voor de passage. Ik kan hem dit zeer gerust bevestigen. Telkens liggen daar paarden tegen den grond en niet zelden komen tegen het hoek huis of tegen de langs het water aangebrachte leuning wagens terecht. Er gebeuren dikwijls groote of kleine ongelukken met rijtuigen. De Voorzitter. Die leuning is daar juist geplaatst om te voorkomen dat wagens of paarden in het water raken. De heer Van Iterson. Indien het hekwerk er niet was zouden de onge lukken waarschijnlijk nog van ernstiger aard zijn, omdat dan groot gevaar bestond om te water.te geraken. Maar ook, zooals hij thans is, eischtde toestand voorziening met het oog op de drukke passage. De heer Van der Lith. Ik heb met groote ingenomenheid de rede van den heer Van Iterson aangehoord ten voordeele van eene verlaging en ver nieuwing der Noordeindsbrug. Ik wensch alleen nog den heer Wethouder van Fabricage te verzoeken te trachten dat zooveel mogelijk aan de brug bij het Kort Rapenburg gebruikt worden de steenen die men vroeger meer gebruikte. Men heeft mij herhaaldelijk verzekerd dat de meeste ongeluk ken gebeuren door de steenen. Officieren der artillerie hebben mij bepaald verzekerd dat de steenen van dien aard zijn dat zij niet goed door de paar den kunnen worden vastgehouden. Voor een deel zou dus aan het bezwaar kunnen worden tegemoetgekomen door het gebruik van andere steenen. Ik hoop dus dat de brug verlaagd zal worden en de bestrating meer houvast aaD de paarden zal geven. De heer Cock. Ik wensch even nog den Wethouder van Fabricage te antwoordendie meende dat ik hem verkeerd had verstaantoen ik hem toedichte de leer dat door vernauwing van de monden de stroom versnelt. Ik heb nu zijne woorden opgeschreven. Wanneer men vernauwt, zeide de sprekerkrijgt men een sterker stroom. Zeer zekerin het vernauwde gedeelte; maar de gemaakte objecties betroffen volstrekt niet het te over- wulven gedeelte; zij betroffen niet het Kort Rapenburg, maar juist het overige gedeelte, het groote Rapenburg. Wij beweerden dat men door de voorgestelde vernauwing van het overige Rapenburg een cul de sac maakte, dat men daar het water onaangenaam zou doen riekenwant dat daar de stroom niet zoo snel meer loopen zou. Als men hierop nu antwoordt: ja, maar door de vernauwing krijgt men een versnelden stroomdan kan ik dit niet anders opvatten dan als slaande op mijne objectie, namelijk de te vreezen vertraging van stroom in het breede Rapenburg. Ik betwist de leerdat men door de monden van waterlozingen te vernauwen den afstroom van water in het achterliggende gedeelte bevordert. Ik houd vol, dat men door de overwulving minder stroom in het breede Rapenburg zal krijgen, dat daardoor de modder zich zal ophoopen en dat men die niet anders dan door baggering zal kunnen verwijderenzonder dat de versnelde stroom in de vernauwing zelve daar iets toe zal doen. Wat de heer Van der Lith in de laatste plaats gezegd heeft, ben ik geheel met hem eens. Het is min juist te spreken van het uitglijden als een gevolg der helling. De helling alleen doet weinig af. Waren de keien daar ter plaatse niet zoo glad, de helling zoude weinig of niet hinderenmaar de steenen aan den kant van het Kort Rapenburg deugen niet. De soort van keien is veel gladder dan de andere, wellicht omdat de steen van zachter natuur is, zoodat het boven vlak te snel zijne ruwheid verliest, of omdat de keien van boven te vierkant en nauwkeurig aan elkaar sluiten, zoodat er geene voegen gevormd worden, waarachter zich de kalkoenen van het paard kunnen vastzetten. Ik wenschte wel dat de stads-architect eens in Amsterdam die mooie smalle, langwerpige keien ging zien aan de bruggenwaar de paarden van de zwaarst geladen sleepers gemakkelijk over heen gaan. Ook kan men die soort van steenen zien op den Zeedijk, bij de teerpakhuizen. Die steenen zijn magnifiek. Ik kan dan ook niet de opmerking van den Wethouder van Fabricage deelen dat de toestand der straten hier niet slechter zou zijn dan elders. In Amsterdam zijn de straten ontzaggelijk beter en in den Haag worden zij nu veel beter dan hier. De heer Van Hbukelom. Ik blijf bij mijn voorstel, op de gronden nog door den heer Goudsmit uiteengezet, om den post van ƒ3400 te schrappen en er later over te beschikken, als eene beslissing zal zijn genomen over het requestvan zoo wijden omvangvan ingezetenen. Ik wil nu nog niet zeggen hoe ik er over denk. Maar als besloten mocht worden toe stemmend op het verzoek te beschikkendan zouden wijnu den post aannemende, de gansche brug, die nu verlaagd zal worden, wederom af breken en vernietigen. De Voorzitter. Ik heb daartegen toch eenig bezwaar. Wij hebben van den Voorzitter van de Commissie van Fabricage gehoord dat werkelijk de toestand van de brug slecht is, en hij het niet voor zijne verantwoor ding neemt de brug niet te vernieuwen. Als dat zoo is, is de verlaging ■AKDD. OEM. 1876. van de brug gerechtvaardigd. Het voorstel van den heer Van der Zweep zal dus, als het ondersteuning vindt, allereerst in behandeling moeten komen. Wij hebben nu genoegzaam het pro en contra gehoordzoodat ik geloof nu werkelijk dat amendement in stemming te kunnen brengen. De heer Van Heükelom. Ik heb allen eerbied voor het voorstel van anderen; maar ik kan toch onmogelijk stemmen voor een zaak, die als het ware zoo rauwelijk in de vergadering is geworpen. De Voorzitter. Dan stemt gij tegen het amendement. De heer Van Heükelom. Indien het amendement mocht worden aan genomen, zou het een gekke rekening geven. Men heeft het nog niet eens onderzocht. De heer Goudsmit. Ik ben het volkomen eens met den heer Van Heükelom. De Voorzitter. De heer Van der Zweep heeft toch alle recht dat zijn amendement allereerst in stemming worde gebracht. De heer Du Ried. Ik wensch alleen te verklaren dat ik tegen het voorstel van den heer Van der Zweep zal stemmenomdat men m. i. alleen dan nuttige gevolgen van zijn voorstel zal kunnen verwachtenals men besluit tot demping van het geheele Rapenburg. Zoolang het Rapen burg gracht blijft, acht ik het eene dwaasheid het Kort Rapenburg te dempen. De Voorzitter. Het amendement van den heer Van der Zweep heeft alleszins recht in omvraag te worden gebracht. De leden moeten zelf weten of zij er voor of tegen zullen moeten stemmen. De heer Van der Zwkep. Ik heb het voorstel gedaan, opdat de nieuwe brug niet zal worden gebouwd. Indien men tochalvorens te stemmen over de vernieuwing van de brugbesluit tot demping van het Kort Rapenburg dan zou de voor de vernieuwing uitgetrokken som van f 3400 kunnen ver vallen te meer daar die in verband staat tot de vernieuwing van de Borstelbrug. De heer Verster. Ik kan mij volkomen vereenigen met hetgeen de heer Hartevelt heeft in het midden gebracht. In de Memorie van Toelich ting wordt gezegddat het gewelf van deze brug overval" vertoonten aan die mededeeling wordt onmiddellijk de conclusie verbonden: »en vernieuwing is derhalve raadzaam." Als alles nu, wat verval vertoont, dadelijk ver nieuwd moest worden, dan zoude er aan de uitgaven geen grens zijn. Ik kan mij vergissenmaar ik vermoeddat men geheele vernieuwing heeft voorgesteld, ten einde daartoe de som van f 3400 uit te trekken, en aan gezien die som bespaard zoude worden in geval van overwulving van het Kort Rapenburg, zoo zoude langs dien weg de Noordeindsbrug wellicht de brug kunnen worden om te komen tot de overwulving van het Kort Rapen- burg, terwijl die overwulving, eenmaal tot stand gekomen zijnde, later wel eens tot de geheele demping van het Rapenburg zoude kunnen leiden. Nu ben ik het met Burg. en Weth. volkomen eens, dat het Rapenburg een van de sieraden van Leiden is, en ik zou het zeer betreuren, indien tot demping dier gracht te eeniger tijd mocht worden besloten. Ik heb er jaren lang gewoond en heb er de lusten en lasten van ondervonden. De lasten zal ik niet ontkennenmaar die wegen m. i. niet op tegen de lusten. Ik zal derhalve stemmen tegen de f 3400uitgetrokken voor de vernieuwing van de Noordeindsbrug, en ook tegen het voorstel van den heer Van der Zweep, om het Kort Rapenburg te overwulven, doch vóór de reparatie van de Borstelbrug. De heer De Laat de Kanteb. Met groote verbazing heb ik gehoord wat de heer Verster zooeven gezegd heeft. Ik weet niet, vanwaar de heer Verster het recht ontleent om in ronde woorden te verklaren dat hij het er voor houdt dat wij opzettelijk een hoog bedrag op de begrooting hebben gesteld voor eenig werk om zoodoende een ander werk gedaan te krijgen. Ik antwoord hem daarop alleendie erg denktdien vaart erg door het hart. Wat de zaak zelve betreft, de heer Verster schijnt de Memorie van Toelichting niet goed te hebben gelezen. Er staat: "het gewelf vertoont verval zoodat vernieuwing raadzaam is." Wij achten het dus raadzaam het verwulf te vernieuwendat verval vertoont. De heer Jota. Slechts een enkel woord om te verklarenwaarom ik voor het voorstel van den heer Van der Zweep zal steramen. De toestand van het Rapenburg domineert m. i. de quaestie. Het water van die gracht heeft gelegenheid af te vloeien door het Kort Rapenburg en desniettegen staande is de toestand van het Rapenburg zoo achteruitgegaandat voor standers van het behoud van het Kort Rapenburg dien toestand als onhoud baar verklaren. Die toestand zal echter hoe langer boe erger wordendus niet het gevolg zijn van de vernauwde doorstrooming, maar van den be- staanden toestand. Er zal dus in elk geval iets daartegen moeten worden gedaan. Maar een tweede reden waarom ik voor het voorstel van den heer Van der Zweep zal stemmen is, dat het verkeer, dat op het Kort Rapen burg reeds groot is, nog veel zal vermeerderen door het station buiten de Wittepoort, en door de daarstelling van eene verbindingslijn van den tramway. Het Kort Rapenburg zalals het overwulfd is dus als plein veel nut geven voor de communicatie. Die twee redenen zullen er mij toe leiden voor het voorstel te stemmen. De heer Verster. Ik wenschte nog even, in antwoord aan den geachten Wethouder vaii Fabricage, de vraag te stellen, of, indien de Raad eens de ƒ3400 voor de vernieuwing van de Noordeindsbrug niet mocht toestaan, alsdan genoegzame grond zoude bestaan om te vreezendat die brug gedu rende het jaar 1877 zoude instorten. De heer De Laat db Kanter. Ik heb op die vraag reeds straks ge antwoord. Wanneer ik van deskundigen bericht ontvang, dat.de brug der mate is vervallen dat vernieuwing noodig is, neem ik niet op mijne ver antwoording te zeggende brug zal het nog wel wat uithouden. Men heeft gesproken over de brug aan de Hoogewoerdspoort, waaromtrent men met een glimlachje later gezegd heeft dat zij nog wel een tal van jaren had kunnen meedoen. Maar men heeft ook geglimlacht toen besloten was om de brug aan de Morscbpoort te vernieuwen maar later is gebleken dat men ongelijk had gehad met te glimlachen. Ik neem, ik herhaal het, het uitstel van de vernieuwing van deze brug niet op mijne verantwoording. Ik weet niet of de som goed is. Ik moet daarbij vertrouwen op mijne ambte naren. Maar ik kom op tegen eene insinuatie, neen, tegen eene recht-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 9