172 De beer Deecksen. Mag ik den geacliten Wethouder van Fabricage doen opmerken dat bij de projecten voor een tramwaydienst nergens sprake is van het Kort Rapenburg? De heer De Laat de Kantee. Die opmerking is volkomen juist, maar bij de Commissie van Fabricage is zeer ernstig de vraag besproken of het wel goed is twee geisoleerde lijnen in het leven te roepen en oi het niet beter is den ingezetenen op de grootst mogelijke schaal het gebruik van den tramway te verschaffen. Ik zal natuurlijk niet vooruitloopen op de be slissing, te dien aanzien door den Raad te nemen, maar merk alleen op dat onzes inziens een verbinding door den tramway zal moeten plaats heb ben van de Breedstraat en de Hoogewoerd met het Spoorwegstation. De heer Deecksen. Diezelfde verbinding zou men kunnen verkrijgen langs de Heerengracht. De beer Van Heukelom. Naar aanleiding van hetgeen ik hier in de stukken lees en van hetgeen ik zeer onvolkomen hoor, wensch ik toch de vraag te doenwat is nu eig#ilijk het plan met die vernieuwing van de Noordeindsbrug Ik heb gehoord in de sectiën dat de Noordeindsbrug zoo slecht zou zijn. Ik heb toen daaromtrent twijfel te kennen gegeven en koester dien twijfel nog. Maar indien die vernieuwing de aanleiding zou moeten worden voor een plan, waarin betrokken is de demping of overwul- ving van het Kort Rapenburgzou ik mij tegen die vernieuwing nog krach tiger moeten verzetten. In het begin dezer zitting heb ik een verzoek schrift hooren voorlezen betreffende de demping van het geheele Rapenburg. Dat zijn echter zulke omvangrijke zaken, die den bestaanden toestand zoo ontzettend veranderen, dat men daarover wel ernstig mag nadenken. Daarbij blijft het toch niet. Als men stuk- en brokwerk wil doendau zou ik daartegen allersterkst gekant zijn. Kan men een flink plan ontwerpen, om Leiden b. v. a la Hausmann te verfraaien en te verbeterendan zou ik daar niets tegen hebbenmits het niet veel geld kosttewaarvoor ik nog al bang ben. Maar stuk- en brokwerk te doendaar ga ik niet mee mede. Wil men nu het Kort Rapenburg gaan dempenwaar niet veel stroom maar toch beweging is, dan zal men dit door een riool moeten gaan vervangen en dan zal men een allerfataalsten toestand in het leven roepen zooals ik vrees dat binnen kort zal ontstaan op de Korte Lange- gracht. Men heeft besloten die Korte Langegracht te dempeumen heeft er een riool gelegd en daarop spruiten gemaakt. Als het klaar is ver wacht ik dat de hueren eens zullen gaan zien wat een historie dat zal zijn, als de Korte Langegracht in de Mare hare heerlijkheden uitstort. In den Haag op het Spui, een gering werk in verhouding tot dit, heeft meu ondervonden wat het heeft gegeven. Wil men de grachten dempen goed; maar dan ontwerpe men een plan voor eene gepaste kanaliseeringwat ik haast niet durf noemenvoor eene be-Liernuring van de stad. Dat zal het noodwendig gevolg moeten zijn; men bedenke dit wel. Ik zou dus wel gaarne de 3400 voor de Noordeindsbrug van de begrooting zien afgenomendie brug in haren tegenwoordigen toestand zien gelaten en verder willen afwachten, of en wat wij zullen besluiten omtrent die kolossale plannen. De heer Cock. Met ingenomenheid heb ik ontwaard dat de meerderheid van het Dagelijksch Bestuur niet de hand wil leenen tot de demping van het Kort Rapenburg. Ik zal er niet veel bijvoegen. Er zijn daartegen, naar bet mij voorkomt, twee hoofdbezwaren. In de eerste plaats zou men de rest van het Rapenburg daardoor maken tot een cul de sac. Wel wil men ter plaatsewaar het Kort Rapenburg nu gelukkig nog iseen riool maken van één meter doorsnede, doch dit is volkomen onvoldoende. Het Kort Rapenburg heeft thans minstens tienmaal zooveel capaciteit. Maar al was de diameter van het riool zelfs meer dan 1 meter, dan brengt men door dat riool toch eene vernauwing te weeg in den doorgang van den Rijn. Volgens eene leer van hydrostatica, die de geachte Wethouder van Fabri cage schijnt te omhelzen zou dit veel goeds te weeg brengen. Hoe nau wer de mond der uitloozings-pijp wordthoe sterker stroom men verwekt zeide hij. Ik kan die leer niet omhelzen. Was die leer waar, dan zouden wij slechts de monden onzer rivieren zeer nauw behoeven te maken om een gewenschten grooteren en snelleren afvoer van bovenwater te bevorderen. Werd die leer toegepast en proefondervindelijk juist bevonden, dan zouden wij eene geheele revolutie kunnen tegemoet zien op waterschapsgebied. Oud tijds vooral vóór de droogmaking van de Haarlemmermeer, was er in de geheele stad en dus ook in het Rapenburg meer stroom dan nu. Thans gaat veel water door andere verbeterde waterwegen naar Katwijk. Hoe meer nieuwe werken Rijnland daarstelt, hoe minder Leiden van het water profiteert. Laten wij van onze zijde toch niets doendat onzen toestand slechter maakt en de doorstrooming vernauwt en bemoeielijkt. Nu hebben wij ten minste nog eene vrij aardige beweging in het Rapenburg, ten minste wanneer er bij oostelijke winden sterk gespuid wordt en er des zomers te Gouda veel water wordt ingelaten. Die zal echter zonder twijfel verminderen, als wij aan het plan gevolg geven. Maar nog een tweede groot bezwaar tegen het plan is voor mij gelegen in de belemmering, die de kleine scheepvaart daar door zou ondergaan. Alle vreemdelingen benijden aan de meeste onzer ste den die schoone waterwegen, die ook voor de kleine scheepvaart zoo groot gerief opleveren. Zullen wij nu zoodanigen waterweg gaan afsluiten Voor de kleine schuiten zal toch door de demping de vaart geheel zijn afgesloten, of zij moeten een omweg maken van tweemaal de lengte van de stad Leiden. Ik neem de belangen van de scheepvaart, ook van de kleinere scheepvaart, in bescherming. Wij hebben genoeg schoone vaarwateren door vaste brug gen versperd. Laten wij nu niet nog dezen voor de ingezetenen en speciaal voor de neringdoenden zoo goeden waterweg onbruikbaar maken en boven dien daardoor den gezondheidstoestand benadeelen. De heer Van dee Lith. Ik wensch even het standpunt aan te geven, dat ik tegenover het voorstel van den heer Van der Zweep inneem. Wan neer reen voorstelde een plan, zooals in het adres heden ochtend ontvangen wordt aangegeven, of tot rioleering van het Rapenburg, dan zou ik daar mede wel kunnen meegaan. Nu echter, met dit voorstel tot demping van het Kort Rapenburg, niet. Ik ben nu toch niet zeker, zelfs na de inlich tingen door den geachten Wethouder van Fabricage gegeven dat de toestand niet zal verslechteren. En zoolang ik van het tegendeel niet ben overtuigd ga ik niet over tot een stap in eene richting die ik niet kan overzien. Het Rapenburg verkeert nu in een onhoudbaren toestand. Als men nu nog iets wil doenwaarvan sommige deskundigen beweren dat het gevolg zal zijn dat de toestand erger zal wordendau ga ik daarmede niet mee. Ik wensch nog alleen eene vraag te doen aan onzen Wethouder van Fabri cage. Hij meende dat door de demping een stroomversnelling zou ontstaan. Ik ben geen deskundige en laat dus de bezwaren, daartegen door den vorigen geachten spreker ingebracht, in het midden. Maar heeft de Wethouder wel gelet op de va9te bestanddeelen die meegaan en dat het te vreezen zal zijn dat juist door den aanleg van het riool die vaste bestanddeelen zich voor het riool zullen ophoopen en een min goeden toestand doen geboren worden De heer De Laat de Kanter. De heer Cock heeft mij verkeerd ver staan. Ik dacht dat de schuld aan mij lag en dat ik mij niet duidelijk had uitgedrukt. Maar het blijkt mij dat het niet aan mij lag, want de heer Van der Lith heeft mij goed verstaan. Ik heb niet gezegd dat, als de passage vernauwd wordt, er meer water zal doorstroomen. Maar ik heb gezegd dat daardoor een sterker stroom zal worden veroorzaakt, waardoor in het groote Rapenburg minder vuil zal achterblijven. De heer Cock heeft ook gesproken van de scheepvaart, die zou belemmerd worden. Voordat ik er toe medewerkte het voorstel in het college van Burg. en Wetb. ter sprake te brengenheb ik dat bezwaar onderzocht en het is mij gebleken dat de scheepvaart zoo luttel van dezen waterweg gebruik maakt dat dit bezwaar van geen overwegenden invloed tegen het plan kan zijn. Boven dien blijven er nog genoeg waterwegen over. Het eenige bezwaar is dat misschien een of ander vaartuig een kleinen omweg zal moeten maken. In het algemeen is dat bezwaar echter niet van zooveel belang. De heer Van der Lith heeft gevraagdof door de vernauwing geen vaste bestanddeelen zullen achterblijven. Juist echter met het oog op mogelijke verstoppingen wenschte ik de wijdte van het riool op 1 meter te bepalen. Daardoor wordt de doorgang Diet zoo vernauwd dat eenigszins volumineuse voorwerpen zullen kunnen blijven vastzitten en de passage versperren. Bij een diameter van het riool van 1 meter is ophooping niet te vreezen. En wat betreft het gesprokene door den heer Van Ileukelom, de vernieuwing van de Noordeindsbrug zal juist door dit plan vervallen. Ik zou niet durven zeggen even als hijdat de Noordeindsbrug het wel zal kunnen uithoudenals deskundigen zeggen dat de brug het niet kan uithouden. De brug is twee maal verbreed en er is eenige verzakking. Wanneer de deskundigen het niet op hunne verantwoording durven nemen de vernieuwing uit te stellen, dan neem ik dit evenmin op mijne verantwoordelijkheid. Ik wijs slechts op de brug buiten de Morschpoort. Men heeft ook gezegd dat die geen vernieuwing behoefde. Gelukkig dat de meerderheid van den Raad zich met dat denkbeeld niet heeft vereenigdwant de brug is ingestort eigenlijk een paar dagen voordat de aannemer mocht beginnen zoodat hem speciale permissie moest gegeven worden om het werk aan te vangen. Het kan best wezen dat zij die vertrouwen in de sterkte van de Noordeindsbrug gelijk hebben maar ik neem uitstel der vernieuwing niet op mijne verant woording. De heer Van der Lith. Waarschijnlijk heb ik mij niet helder uitge drukt. De Wethouder van Fabricage is een veel te verstandig man om te raeenen dat ik de dwaasheid gehad zou hebben te spreken van voorwer pen die te groot zijnom door het een meter breede riool te gaan. Ik bedoelde niet dat er eene ophooping zou plaats hebben van groote voor werpen die zijn makkelijk genoeg te verwijderen. Maar ik duchtte de kleine vaste bestanddeelen, die men in die buurt in het water ziet, en vreesde dat die zich tusschen de kanten en het riool zouden neerzettenwaardoor ophooping kan ontstaan. De heer De Laat de Kanter. Dat zal wel het geval kunnen zijnals er niet wordt gespuid. Maar wanneer er gespuid wordtzal het vuil nog eerder door de vernauwing worden weggetrokken. Dan krijgt men eene vermeerdering van stroom. Men doet dit in het groot met de hoofden van den Nieuwen Waterweg. Men verlengt de uitmonding om de uitstroo- ming te bevorderen. De heer Goudsmit. Ik wensch alleen op te merken dat vooralsnog het denkbeeld van den heer Van Heukelom behoort te worden beaamd, voor zoover deze discussiën het gevolg zijn van den strijd van meening over het wenschelijke van de demping van het Kort Rapenburg. Ik geloof dat wij op het oogenblik niet op de hoogte zijn om die zaak te kunnen beoor- deelen. Het plan behoort nog in handen van deskundigen te worden gesteld. Dan eerst zullen wij in staat zijn met kennis van zaken te oordeelen. Wat mij althans betreft, wil ik wel verklaren niet genoegzaam te zijn ingelicht. De tweede vraag isof werkelijk zal gebeuren wat Burg. en Weth. vreezen van die dempingnamelijk dat zij zal leiden tot eene demping van het geheele Rapenburg tusschen den Vliet en de Noordeindsbrug. Ik ben ook daaromtrent niet genoegzaam ingelicht. Maar naar ik hoor in den aan vang der zitting ben ik niet tegenwoordig geweest is er een verzoek ingekomen van bewoners van het Rapenburg die dien wensch juist uiten. En wanneer nu eens die wensch voor verwezenlijking vatbaar ware? En waar vele achtenswaardige ingezetenen hem uiten, kan men nauwelijks onderstellen dat hij niet op verdedigbare gronden steunt. Zoouls ik echter zeg, ik ben daaromtrent niet genoeg op de hoogte. Zou het nu niet zaak zijn, vermits toch het gevaar van verzakking der Noordeindsbrug niet zoo groot is, over den daarvoor uitgetrokken post niet verder te beraad- slagèn, den post voorloopig aan te houden en eerst af te zien, welke plan nen zullen worden voorgesteld nopens de demping van het Kort Rapenburg en van het groote llapeuburg? Dan blijven wij in ons geheel en kunnen wij de voorstellen van de minderheid van het Dagelijksch Bestuur of van eenig lid van den Raad inwachten. Het nu gedane voorstel heeft mij moet ik zeggen eenigermate verrastalthans komt het mij voor dat het oordeel daarover slechts oppervlakkig kan zijn. Ik zou dus vooralsnog een non liquet willen uitspreken en in bedenking geven den post voorloopig aan te houden en vooralsnog niet verder over plans te discussieerenwaarvan wij allen naar ik geloof, niet genoeg op de hoogte zijn. De heer Hartevelt. Ik ben de zienswijze van den vorigen geachten spreker niet toegedaan. Ik voor mij acht de zaak helder genoeg om te wetenwelke decisie in deze te nemen. Komt men tot demping, of tot overwulving van het Kort Rapenburgdan moet men noodwendig tot het dempen van het groot Rapenburg overgaan en alzoo gevolg geven aan het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 8