169 wenschtè ik wel te veroemen, of na de gemaakte bedenkingen het Dage- lijksch Bestuur zich niet nu reeds, of anders spoedig, meer positief over deze zaak zou kunnen verklaren. De heer Van Hettinga Teomp. Ik meen dat bij de behandeling van de verordening op het pensioenfonds het criterium van ambtenaar alleen afhankelijk is gesteld van de aanstelling door Burg. en Weth. gegeven. Verder niets. Als de Burgemeester of Burg. en Weth. goedvinden iemand aan te stellen en hem daarvan eene acte uitreikendan is hij ambtenaar. Dat isgeloof ikhet eenige criterium. De heer Goudsmit. Ook dan blijft de zaak volkomen dezelfde. De heer Van Hettinga Tromp versterkt inderdaad slechts onze meening. Ben copiist wordt niet aangesteld, maar gehuurd. Ben copiist is niet iemand die, thuis komende, tot zijne vrouw zal zeggen: feliciteer me, ik ben benoemd tot copiistmaar veeleerik heb kans bij de gemeente wat door schrijven te verdienen. De heer Van Hettinga Tbomp. En dan de stadswerklieden P Zij zijn opgenomen op de lijst van hen die bijdragen voor het pensioenen onder hen komt zelfs voor een leerling-straatmaker. Deze allen verhuren toch ook slechts hunne diensten. De heer Goudsmit. Ik geloof dat de heer Bijleveld er ook niet tegen zal hebben de zaak voorloopig aan het oordeel van het Dagelijksch Bestuur te onderwerpen. De quaestie komt nu wel eenigszins onverwacht ter sprake. Het is haast niet denkbaar dat nu onmiddellijk eene beslissing zou kunnen worden genomen. Ik zou dus wel in bedenking willen geven vooreerst van eene beslissing af te zien en Burg. en Weth. te verzoeken, als dergelijke personen zich voordoen om deel te nemen aan het pensioenfonds, die aan vrage ook uit te stellen. Dan wordt niets geprejudicieerd en heeft het Da gelijksch Bestuur gelegenheid de zaak te overdenken. De Voorzitter. Burg. en Weth. zijn bereid de zaak in overweging te nemen. De heer Bijleveld. Ik kan mij ook wel vereenigen met het verlangen om de zaak aan Burg. en Weth. in overweging te geven. Wellicht ook zou het moeielijk vallen nu tot eene beslissing te komen. Indien slechts de zaak geregeld worde. De toestand schijnt op dit oogenblik vrij zonder ling, althans wanneer de mij gedane opgaven van personen, die gebracht zijn op de lijst van hen die voor pensioen bijdragen, juist zijn. De zaak zoude voor de gemeente zoo langzamerhand eene mer a boire worden. De Voorzitter. Ik ben het eens dat, zooals uit de discussie gebleken is, de zaak allervreemdst klinkt. Maar toch de verordening spreekt dui delijk. Laten wij dus de zaak aanhouden en haar later weer ter tafel brengen. De heer Goudsmit. inderdaad schijnt er verwarring te bestaan met personen die onder het kader van ambtenaren worden gerangschikt. Zij die hunne diensten voor eens of meermalen verhuren, zijn geen ambtenaren. Zij hebben geen aanstelling, geen instructie, geen controle, niets in één woord wat den ambtenaar kenmerkt. De Voorzitter. Wij zullen dus nu die zaak aanhouden en voortgaan met de behandeling der artikelen. De heer Cock. En mijn amendement dan Ik zal nog even de toelich ting herhalen. Het komt mij voor dat, als wij verleden jaar acht amb tenaren haddeDmet minder tractement en ƒ850 aan schrijfloon betaalden wij dit jaar met meer personeel, dat bovendien ook nog hooger bezoldigin gen ontvangt, geen 100 meer aan schrijfloon behooren te betalen. Ik acht dat minder logisch. Oppervlakkig zou men zelfs mogen besluiten dat nu minder schrijfloon dan verleden jaar zou dienen te worden uitgegeven. Maar zoover ga ik niet; ik bepaal mij voor te stellen den post met de verhooging van 100 te verminderen. De Voorzitter. Ik moet toch opmerken dat gij telkens het cijfer van acht ambtenaren noemt. Ik kan u echter met de begrooting van 1876 in de hand voortellen dat er toen negen en niet acht ambtenaren aanwezig waren. Juist op dat verschil heeft de heer Hartevelt straks reeds gewezen. De heer Cock. Er is een ambtenaar gestorvendie man komt niet meer terug. Het getal ambtenaren is dus acht geworden. Maar uit de schrijfloonen heeft iemand salaris ontvangen. Dat kan ik echter niet helpen. Ik zeg dus (en kan dus zeggen) dat er slechts acht ambtenaren zijn ge weest, die ƒ9850 hebben ontvangen. Nu komt er één meer, dus zijn er negen in het geheeldie 10000 zullen ontvangen. Ik begrijp dus niet hoe dan het schrijfloon nog, in plaats van te veiminderen, kan rijzen. Vandaar mijn amendement. Het amendement, in stemming gebracht, wordt verworpen met 16 tegen 7 stemmen. Vóór stemden: de heeren Le Poole, Cock, Bijleveld, Scheltema, Juta, Verster en Du Rieu. No. 65 wordt hierop onveranderd goedgekeurd. No. 66 wordt aldus goedgekeurd: Reis- en verblijfkosten ƒ25. Afdeeling II. Andere kosten van dagelijksch bestuurniet behoorende tot de voorgaande afdeeling. Nos. 67 78 worden aldus goedgekeurd: Kosten van licht en brandstoffen ƒ1200; Schrijf- en bureau-behoeften ƒ350; Druk- en bindwerk 1500 Briefporten, wachtloonen en andere kleine uitgaven ƒ200; Kosten voor het onderhouden en schoonhouden van het gebouw of vertrek, bestemd voorde vergadering van den Raad en van Burg. en Weth., mitsgaders voor de Secretarie der gemeente 2150Onderhoud en aankoop van meubelen voor die gebouwen of vertrekken 570; Kosten voor verteringen ten behoeve van het huishoudelijk bestuur, bureaux van stemopneming en van commis- siën 350; Kosten van het aanleggen en bijhouden der registers van den burgeilijken stand ƒ950; Kosten van het aanleggen en bijhouden van de dubbelen der leggers en plans van het kadaster 150Kosten van de bevolkingsregisters ƒ300; Kosten van de kiezerslijsten en van het uitoefenen der kiesverrichtingen 200; Kosten van abonnement op het Staatsblad, Pro vinciaal-blad en dagbladen ƒ150. No. 79. Kosten van uitgiften van het gemeente-nieuws-of dagblad ƒ850. De heer Cock Ik wenschte bij dezen post even eene aanmerking aan- WANDD OEM. 1876. tedringen in het sectieverslag gemaakt. Wil men inderdaad volledige publi citeit, dan behoort m. i. ook het verslag van het verhandelde in de sectiën het antwoord daarop en het rapport van de Commissie van Financiën opge nomen te worden in het verslag van de Handelingen door den uitgever der Leidsche Courant uitgegeven. Dit is een wensch dien ik uit, die geen invloed zal hebben op de door mij uittebrengen stem. De Voorzitter. Burg. en Weth. zullen gaarne aan dien wensch gevolg gevenmits de kosten er van niet te hoog loopen. De heer Van Heukelom. In de sectiën is de vraag gedaan of de wenk gegeven om de ingekomen stukken tot een afzonderlijk recueil te vormen, opdat het verslag van onze Handelingen niet worde geïnterrompeerd door een aantal ingekomen stukken en het zoeken naar de ingekomen stukken niet belemmerd worde door de vele kolommen speeches die er gehouden worden en waardoorheen het zeer moeielijk valt den weg te vinden. De Voorzitter. Dat is zeker een zaak die meer geld zal kosten. Maar, als het kanzal er gevolg aan worden gegeven. No. 79 wordt goedgekeurd. No. 80 wordt aldus goedgekeurd: Kosten van zegels; registers, reke ningen enz. 350. No. 81. Vergoeding van schrijfloonen, knechtsloonen en andere kleine uitgaven aan de heeren der gebuurten 1000. De heer Bijleveld. In de sectie, waarin ik de eer had zitting te hebben, werd de opmerking gemaakt »dat de verordening op de verdeeling der gemeente in wijken en gebuurten, vervat in de 46 eerste artikelen der Algemeene Politie-Verordening van 24 October 1867, sedert de vaststelling der Politie-Verordening van 1873, op herziening wachtte. Het scheen wenschelijk dat aan dien abnormalen toestand een einde gemaakt werd." Op deze opmerking of herinnering heb ik in het antwoord van Burg. en Weth. gevonden het volgende: x-Bij de Algemeene Politie-Verordening van 16 October 1873 zijn alle verordeningen tegen wier overtreding straf is bedreigd vervallen verklaard, met uitzondering van de 46 eerste artikelen der Politie-Verordening van 1867, betrekking hebbende tot de verdeeling V"n L8emeente in wijken en gebuurten, die aldus nog steeds van kracht zijn. Wij kunnen niet toegeven dat deze toestand abnormaal kan worden genoemd. Zijn er wellicht enkele wijzigingen in de bedoelde voorschriften noodigdan zullen zonder twijfel de daartoe strekkende voorstellen door de Commissie voor de Strafverordeningen, aan wie dit onderwerp bij de verordening voor vaste commissien uit den gemeenteraad is opgedragen worden aangeboden." Dit antwoord is zeker eenvoudig, maar of heiTafdoende isdaarop zou ik niet bevestigend durven antwoorden. Ik ben zoo vrij den toestand wel degelijk abnormaal te noemen. En waarom? Om dit mijn oordeel te motiveeren behoef ik slechts eenvoudig een blik terug te slaari in de geschiedenis dezer zaak. In 1873, bij de behandeling van de thans vigeerende Politie-Verordening, is door de daarmede belaste Com missie aan den Raad voorgesteld (en dat voorstel is met algemeene stemmen aangenomen) om het eerste hoofdstuk van de Politie-Verordening van 1867, behelzende 46 artikelenuit de nieuwe Politie-Verordening te doen weg vallen. De Raad heeft dat voorstel aangenomen en daarbij tevens aange nomen dat herziening van die 46 eerste artikelen plaats zou hebben met inachtneming van het beginsel dat daarin geen strafbepalingen meer zouden behooren te worden opgenomen. Daarbij is verder bepaald dat het voorstel tot herziening zou komen van de zijde van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningenop wier weg dit geheel lag. Ik begrijp nu niet hoe in het antwoord van Burg. en Weth. kan beweerd worden dat, terwijl wij van 1873 tot nu toe, 1876, in dien transitoiren staat verkeerendit niet zou moeten genoemd worden een abnormale toestand. Bovendien begrijp ik niet dat van wege Burg. en Weth. wordt beweerd, dat het voorstel tot wijziging zou moeten komen van de Com missie voor de Strafverordeningen. Dit toch zou in strijd zijn met het besluit van den Raad. In den toestand moet voorzien wordenhet zij een voudig door de strafbepalingen te laten vervallen en de artikelen te behou den. Doch dit is eene zaak die de Commissie moet weten maar zoo kan de toestand niet blijven. De Voohzitter. Voor zoover ik mij de zaak herinner meen ik dat indertijd niet gesproken is van een renvooi aan de Huishoudelijke Commissie. De heer Bijleveld. Ik heb veiligheidshalve de stukken op deze zaak betrekkelijk medegebracht en kan dus redeneeren uit de Memorie van Toe lichting van de Commissie voor de Strafverordeningen van 1873 en het Verslag van het verhandelde omtrent die verordening. Ik weet wel dat het verslag niet is officieelmaar ik meen te mogen aannemen dat, wat er in staat, is geschied. De Commissie heeft toen gezegd: »In het ontwerp is niet opgenomen het gehecle eerste hoofdstuk van de vigeerende politie-verordenin». Terwijl toch reeds in het algemeen, strafbedreiging tegen de. heeren en raden der gebuurtendie louter uit welwillendheid hun betrekking waarnemen, minder wenschelijk voorkwam, scheen ook de ondervinding de noodzakelijk heid daarvan niet te hebben aangetoond, en meende de Commissie zich om die redenen van het voorstellen van zoodanige bepalingen te moeten ont houden. Zij was van oordeel, dat, zoo de Raad zich met haar zienswijze mocht vereenigende onderwerpen, waarop het bedoelde hoofdstuk betrekkin» heeft, zouden moeten worden geregeld bij eene afzonderlijke verordening, te ontwerpen door hare zuster-commissie voor huishoudelijke verordenin»en." Bij de behandeling van het ontwerp in den Raad werd door den Voorzitter gezegd: »Het eerst komt in aanmerking bet voorstel van de Commissie om het geheele eerste hoofdstuk van de vigeerende politie-verordeningover de heeren en raden der gebuurten, uit het ontwerp te doen vervallen en dit te doen regelen bij eene afzonderlijke verordeningte ontwerpen door de Com missie voör huishoudelijke verordeningen. Kan de vergadering zich met die zienswijze vereenigen Dat voorstel werd met algemeene stemmen aange- nomen. dank den heer Bijleveld wel voor zijn lectuur. VVerkelijk blijkt daaruit dat de Read dit besluit heeft genomen. Men zal dus eerst moeten beginnen art. 2 van het reglement op de vaste Commis sien te wijzigen. Ik erken dat de toestand verandering eischt, nu de straffen uit de verordening zijn uitgenomen. Ik geef den Raad in overweging alsnog uitvoering aan de zaak te geven en de Commissie voor de Huishou delijke Verordeningen uit te noodigen daaromtrent van gedachten te wisselen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 5