168 van 12 jaar die verloopen is, sedert deze bezoldigingen zijn vastgesteld. De vraag is nu alleen: zijn ze nu te laag? Zoo ja, dan moeten ze allen verhoogd worden. De heer Hartevelt. Het is zeker onmogelijk voor wien ook, de individüeele opvatting van al de leden van den Raad over deze of gene zaak kenbaar te maken. Die van de Commissie van Financiën was dat de eerste bode genoegzame verdiensten had. Wanneer er sprake was van verhoo ging, konden, meende zij alleen de twee boden daarvoor in aanmerking komen, die meer dan 20 jaar dienst hadden, en moest daarbuiten blijven de man, die pas een paar jaar in dienst is. De Commissie voegt er bij dat het naar hare meening niet kwaad zoude zijn, om bij eventueele vacature de nieuw aan te stellen bode te doen beginnen met 600, met het vooruit zicht, om tot 750 a ƒ800 te kunnen opklimmen na een zeker aantal dienstjaren en trouwe plichtsbetrachting. Ons voorstel nu is alleen de twee boden die 20 jaren dienst hebben ieder met 50 te verhoogen. Dit voorstel wordt voldoende ondersteund. De heer De Laat de Kanter. Wat bedoelt dit amendement eigenlijk? Wil het voorstellen ƒ50 verhooging voor elk der beide boden nog boven ons voorstel? Of in het geheel slechts ƒ100 verhooging voor de boden toe te staan De heer Hartevelt. Natuurlijk bedoelt het amendement ƒ50 ver hooging toe te kennen aan de twee boden die 20 dienstjaren tellenen dus eene som van ƒ100 in het geheel. De heer De Laat de Kanter. Dan is dit amendement niet juist. Dan moest worden voorgesteld den post met ƒ100 te verminderen. De heer Hartevelt. Door voor te stellen alléén verhooging toe te kennen aan de twee middelste bodenen niet aan de beide anderenwordt natuurlijk de post verminderd met ƒ100, omdat eene verhooging op dien post van ƒ200 is aangevraagd. De Voorzitter. Ik wensch toch even te doen opmerken dat het voor stel van den heer Hartevelt, dat ook door de andere leden van de Com missie van Financiën schijnt te worden gedeeldmij eenigermate vreemd voorkomt. De Commissie wenscht dat Burg. en Weth., wanneer er weer een vacature voor bode mocht ontstaan er een zullen aanstellen op een bezoldiging van ƒ600. Gaat dit du wel aan? Kan men werkelijk verwachten tegen minder loon beambten in dienst te krijgenwie men ten volle zijn vertrouwen kan schenken? Op dien weg voortgaande zou men die betrekkingen kunnen uitbesteden 11 Overigens kan de meerdere of min dere diensttijd niet in aanmerking komeD. Op dit oogenblik hebben allen gelijke verplichtingen en deelen allen gelijkelijk in de duurte der levens behoeften. Wat de vermindering betreft voor de bezoldiging van den oudsten bodeik zou die zeer betreuren. Ik durf gerust zeggen dat het een zeer moeielijken dienst is welke hij heeft te vervullen; veelvuldig zijn de werkzaamheden die hij van 's morgens tot 's avonds verricht. Het is een man van veel verdiensten in zijn stand. Ook tegenover hem mag men dus wel eenige welwillendheid betrachten en hem een bewijs geven dat men zijne diensten waardeert. Burg. en Weth. deelen het gevoelen dat hij een hoogst ijverig en trouw ambtenaar is, wien het nooit te veel is om hun ten dienste te staan. De heer De Laat de Kanter. Ik wensch den voorsteller van het amendement in overweging te geven zijn amendement te splitsen en voor te stellen de vermindering van den post tweemaal met 60 daar men niet eenstemmig zou behoeven fe zijn omtrent het wenschelijke van verhooging van den oudsten en den jongsten bode. De Voorzitter. Heeft de heer Hartevelt tegen zoodanige splitsing geen bezwaar? dan zal ik eerst in stemming brengen het amendement om het tractement van den concierge niet te verhoogen en dus den post met 60 te verminderen. Dit amendement wordt met 13 tegen 10 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Van Wensen, De FremeryDe Laat de Kanter, Le Poole, Cock, Bijleveld, EigemanVerster, Dercksen en de Voorzitter. De Voorzitter. Ik zal nu in stemming brengen het amendement om insgelijks het tractement van den jongsten bode met 50 te verminderen. Dit amendement wordt aangenomen met 17 tegen 6 stemmen. Tegen stemden: de heeren Van Wensen, De Fremery, De Laat de Kanter, Van ItersonVan der Zweep en de Voorzitter. De Voorzitter. Het artikel wordt derhalve met 100 verminderd. Ik acht het niet noodig nu nog het artikel zelf in omvraag te brengen. De heer Cock. Er kunnen toch leden zijn die ook tegen de andere tractementsverhoogingen gestemd zijn. Daar behoor ik toe. Ik zou dus wel stemming verlangen. No. 61, zooals het is gewijzigd, alsnu in rondvraag gebracht, wordt met 18 tegen 5 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren De Fremery Cock, Bijleveld, Juta en Verster. Nos. 6264 worden aldus goedgekeurdJaarwedde van den klokkenist en klokluider ƒ300; Jaarwedden van de keurders, wegers, meters, rooi meesters en dergelijke ƒ900; Jaarwedde van den archivaris ƒ600. No. 65. Schrijfloonen ƒ950. De heer Van der Lith. Ik wensch bij dezen post de aandacht van Burg. en Weth. te vestigen op hetgeen de Commissie van Financiën in haar rapport heeft gezegd. Hebben Burg. en Weth. eene gevestigde opinie omtrent de bezoldiging van ambtenaren uit dezen post? Of zijn zij ook van oordeel dat de schrijfloonen alleen dienen om personen te bezoldigen die tijdelijk in dienst zijn, en niet voor vaste ambtenaren die op de pen- sioenlijst voorkomen De Voorzitter. Het staat die personen vrij zich al dan niet te ver klaren «an het pensioenfonds deel te nemen. Willen zij zich blootstellen aan de kansendan moeten zij dat weten. De heer Van der Lith. De quaestie betreft den post van schrijfloonen. Naar onze meening moet die post dienen om somtijds menschen te betalen die schrijfwerk verrichten, maar niet personen die onder den naam van klerken als vaste ambtenaren worden beschouwd. In het laatste geval moeten die bezoldigingen overgebracht worden naar n°. 60. Wij willen dus voorkomen dat onder den vorm van schrijfloon een bedekt tractement worde uitgekeerd. De Voorzitter. Ik weet niet in hoever bezwaren bij Burg. en Weth. bestaan tegen dat principe. Mij dunkt dat die quaestie bij eene volgende begrooting zal kunnen worden geregeld. De heer Van der Lith. Mijne bedoeling was ook juist de aandacht van Burg. en Weth. op dit punt te vestigenom later daarover hunne opinie te vernemen. De Voorzitter. Ik verklaar mij bereid over deze quaestie in het col lege van Burg. en Weth. van gedachten te wisselen. De heer Bijleveld. Ik wenschte slechts eene vraag te doendie minder direct op het artikel betrekking heeft: worden die personen die uit de schrijf loonen worden gesalarieerd, beschouwd als vaste ambtenaren? De Voorzitter. Ja. De heer Bijleveld. Dan moet ik daartegen ernstig bezwaar opperen. Het kan toch nooit de bedoeling zijn geweest personen die belast worden met het verrichten van eenig schrijfwerk te beschouwen als vaste ambtenaren der secretarie. Onder personen die schrijfwerk verrichten versta ik, naar het gewone spraakgebruik niets anders dan personen die nu en dan dat werk doen naar mate er behoefte aan bestaat. Maar dat zijn niet ambtenaren als vast aangesteld voor den dienst der gemeente. Zijn zij dat, dan ik ben dit volkomen met den heer Van der Lith eens moeten zij gebracht worden onder een vorig nommer, betrekking hebbende op het corps vaste ambtenaren. De Voorzitter. Zooals ik gezegd hebBurg. en Weth. verklaren zich bereid dit punt te overwegen. Maar ik wil toch doen opmerken dat men aan de departementen van algemeen bestuur ook schrijvers heeft; daarvoor dienen juist de schrijfloonen. Het is wenschelijk dat altijd dezelfde personen met het schrijfwerk worden belast. Wij zullen in overweging nemen of de bezoldiging, hieronder voorkomende, op een ander artikel be hoort te worden overgebracht. Maar men kan niet van ons verwachten dat wij iemand van de straat zullen nemen om voor eenigen tijd wat schrijf werk te doen. De heer Goddsmit. Ik moet erkennen dat ik eenigermate het bezwaar van de heeren Bijleveld en Van der Lith beaam. Het ligt in den aard der zaak dat, als men een copiist heeft die goed bevalt, men dezen steeds het werk zal opdragen. Zoo zal een particulier niet van timmerman of metselaar veranderen indien deze hem goed bevallen. Overigens echter mist de copiist elk criterium van beambtehij wordt niet aangesteld of benoemd, maar de gemeente huurt zijn dienst, zijne nijverheid en sluit dus met hem voor zekere bepaalde doeleinden een privaatrechtelijk contract; maar hij ontvangt geen instructie en is aan geen controle onderworpen. Hij mist dus het criterium van een gemeente-beambte. Bepaald bezwaar zou ik er in hebben dergelijke personen in het pensioenfonds te laten deel nemen. Zij hooren daarin niet thuis, evenmin als ieder ander, die eens of meermalen voor de stad eenig bepaald werk verricht. Dat zijn geen per sonen die begrepen kunnen worden in het kader van gemeente-beambten. Ik wensch nu echter geen verandering dit jaar, maar zou Burg. en Weth. toch ernstig in bedenking willen geven aan dien toestand een einde te maken, omdat men langs dien weg bedektelijk tot ambtenaren verheft, die het inderdaad niet zijn. De heer Dercksen. Ik wensch alleen te vragen of de stadswerklieden ook het recht hebben deel te nemen aan het pensioenfonds. De Voorzitter. Zeker. De heer Dercksen. En deze worden toch ook betaald naar mate van hunnen arbeid; het zijn geen voor vast aangestelde ambtenaren. De heer De F'remery, De pensioen verordening geeft zelve aan, wie uit het pensioenfonds kunnen trekken; men moet daarvoor 15 jaar in dienst der gemeente geweest zijn. Op dit oogenblik is het dus moeielijk uit te maken, wie over 15 jaar als ambtenaar aanspraak hebben zal op de uit- keering. De heer Goudsmit. Eene opmerking slechts. Het komt mij voor dat de heer De Fremery niet het juiste punt heeft behandeld. Het is niet de vraag, hoevele jaren men in dienst der gemeente moet zijn geweest om pensioen te erlangenmaar wel of bedoelde copiisten kunnen beschouwd worden als ambtenaren in dienst der gemeente. Ik bengelijk ik reeds opmerkte, van meening dat de copiist alleen zijne nijverheid verhuurt, dat Burg. en Weth. met hem een privaatrechtelijk contract sluiten, en dat dergelijk persoon geen ambtenaar werdt, al is hij ook 20 jaar als zoodanig werkzaam voor de gemeente. De heer Cock. Ik wensch een amendement op dezen post voor te stel len. De som voor schrijfloonen (omtrent wier aard en bestemming ik ge heel het gevoelen deel door de heeren Bijleveld en Goudsmit ontwikkeld), ten vorigen jare voor ƒ850 uitgetrokken, is thans geraamd op 950, dus ƒ100 meer. Ik vind die verhooging niet gerechtvaardigd. Integendeel, ik zou eer grond vinden voor eene vermindering van den post met ƒ100. Ten vorigen jare is het werk ten stadhuize gedaan door acht vaste, officieele ambtenaren, die tezamen ƒ9850 salaris ontvingen, en toen bedroeg de som voor schrijfloonen ƒ850. Dit jaar stellen Burg. en Weth. voor en dat voorstel, ofschoon aangehouden, zal wel worden aangenomen negen ambte naren te bezoldigen met 10000 en toch stellen zij nog ƒ100 meer voor op dezen post van schrijfloonen. Dat vind ik minder logisch. Nu zouden wij dus een jongsten ambtenaar meer hebben en nog bovendien 100 meer aan schrijfloon moeten betalenIk wensch dus voor te stellen dezen post terug te brengen op het bedrag van verleden jaar. Dan zullen wij Burg. en Weth. noch den Secretaris hemoeielijken. Want dan kunnen zij beschik ken over hetzelfde bedrag aan schrijfloonen als het loopende jaar en hebben bovendien een oflicieelen klerk meer. Dit voorstel wordt voldoende ondersteund. De heer Bijleveld. Tegen een stemming heb ik geen bezwaar, maar ik wensch toch de vraagof wij hier met vaste ambtenaren te doen hebben, niet los te laten. Die zaak, ook de heer Goudsmit toonde het aan, is van practisch belang, bepaald ook met het oog op het pensioenfonds. Nu

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 4