167
bedoeling Burg, en Weth. de hulp te onthouden die zij noodig hebben:
Zoodanig streven kan men allerminst bij eenig lid van den Raad onder
stellen. Maar ik heb een ander motief ora tegen het artikel te stemmen
namelijk mijn wensch om den ambtenaren der secretarie vermeerdering van
traetement te geven. De Raad heeft eenmaal gezegd te wenschen dat, als
er een ambtenaar zou afvallen de andere ambtenaren diens traetement zouden
verdeelen. Burg. en Weth. hebben aan dien wensch zijdelings gehoor
gegevenmaar slechts voor de helft. Wel stellen zij ons voor van het
vrijgevallen traetement a ƒ1100 van den heer Visser, ƒ700 over de zeven
overige ambtenaren te verdeelen ik zeg zeven, want van de voorgestelde
verhooging ti f 150 voor den eersten ambtenaar wil ik niets weten maar
tevens en desniettegenstaande stellen zij ons toch voor de vacaturedoor
het overlijden van den heer Visser ontstaan, weer te vervullen en trekken
zij daarvoor eene som van 400 uit als wedde voor een jongstennog
aan te stellenambtenaar. Men doet dus voor de eene helft wat de Raad
wil, en voor de andere helft wat hij niet wil. De gevolgen laten zich
gemakkelijk voorspellen en ik ays er dan ook op. dat de stap, dien wij
heden doen, van ingrijpenden aard is. Na weinige jaren zal die jongste
ambtenaar, indien hij althans een knap mensch blijkt te zijn, niet meer
voldoende bezoldigd zijn met de geringe som van ƒ400 en hij zal terecht
om verhooging van bezoldiging vragen en die ook verkrijgen. Het resultaat
zal dus zijn dat de gezamentlijke tractementen zullen verhoogd zijn zonder
dat het getal ambtenaren is verminderdgeheel in strijd met het beginsel
door den Raad aangenomen: namelijk inkrimping van personeel en dien
tengevolge uitbreiding der bezoldigingen. Overigens is mijne meening,
daar straks uiteengezetdat door de inkrimping van het personeel de dienst
niet bemoeielijkt zal worden, geloof ik, volkomen gerechtvaardigd door het
feit dat dit jaar met het verminderd aantal bij den Raad bekende ambtenaren
het werk is verricht. Wat in het afgeloopen jaar met goed gevolg is ge
schied kan ook in het aanstaande jaar geschieden. Men werpt mij tegen
dat er in het afgeloopen jaar een volontair was. Maar dien zal men nu
ook weer kunnen krijgen en bovendien zijn de schrijfloonen ook hooger,
Dit alles rechtvaardigt mijne denkwijze. Ik meen consequent te handelen
door te beweren dat wat in het afgeloopen jaar goed is gegaan ook nu
goed zal gaan. Maar het is verre van mijne bedoeling Burg. en Weth. te
bemoeielijken.
De Voorzitter. De vorige geachte spreker verkeert in dwaling. Hij
zegt: Burg. en Weth. zijn halverwege met het stelsel van den Raad mede-
gegaan. Neen, zij zijn geheel inedegegaan. Bij den dood van den heer
Visser waren er twee ambtenaren minder, wier plaatsen niet zijn vervuld.
Wel hebben zij het dit jaar daarmede kunnen doen, maar alleen omdat
de jonge ambtenaar, die thans in Wageningen in betrekking ishier
werkzaam was. Zonder dezen was er storing in de administratie geweest.
Het personeel blijft dus door de aanstelling van een ambtenaar, gelijk het
was. En wat nu betreft de angst van den vorigen spreker voor de toe
komst, moet ik verklaren niet van plan te zijn later eene verhooging
voor den nieuw aan te stellen ambtenaar voor te stellen. Als de jongste
klerk met eene bezoldiging van 400 niet tevreden mocht zijn zou ik tot
hem zeggende weg staat voor u open ergens anders eene betrekking te
zoeken. Wij wenschen goede ambtenaren in dienst van de gemeente te
bezitten. Maar om de vervulling van den dienst te laten afhangen van het
al of niet aanwezig zijn van een volontair, dat gaat, dunkt ons, niet aan.
De heer Goudsmit. Nog een enkel woordmijnheer de Voorzitter
Ik vind het geopperde denkbeeld om dit jaar te beproeven op dezelfde wijze
voort te gaan als in het afgeloopen jaar niet verwerpelijk. Ik ben over
tuigd dat, indien men aan ieder der tegenwoordige ambtenaren a priori
deze vraag stelde: zijt gij bereid eenig meeltier werk te verrichten onder
voorwaarde dat gij een deel erlangt van het overschietend traetement van
den overleden ambtenaar? allen gaarne daarop een toestemmend antwoord
zouden geven. En als dit geschiedt, zie ik geen bezwaar dat wij dit jaar
denzelfden weg bewandelen als in het vorige. Mocht het blijken dat onze
verwachting wordt teleurgesteld en het werk Diet behoorlijk kan gedaan
worden, dan staat de gelegenheid open het aanstaande jaar een nieuwen
ambtenaar aan te stellen. Dit jaar zou de toestand dus kunnen blijven als
hij thans is. Ik stem gaarne toe dat men van een volontair niet zooveel
kan vergen als van een vast ambtenaar, maar zooveel kan men (ook van
de minder bekwamen) verwachten dat zij bet machinale werk zullen ver
richten. Stelt men nu een volontair aandan doet men wat een kantoor
doet, waar bij verschillende klerken gerekend wordt dat een gedeelte van
het werk verricht wordt door een volontair en spaart men zoodoende een
klerk. Ik zou dus neigen tot het denkbeeld om dit jaar de opengevallen
betrekking niet te vervullen. In het algemeen ben ik het stelsel: weinig
ambtenaren met hoog salaris, zeer toegedaan, omdat ik de overtuiging heb
dat, als men de ambtenaren in de gelegenheid stelt uitsluitend zich aan de
hun opgedragen taak te wijden en zich niet met andere dingen te bemoeien,
men eerst dan goede ambtenaren verkrijgt.
De Voorzitter. Ik blijf gelooven dat men in. dwaling verkeert. Ik
hoor den heer Goudsmit zeggen dat wij het thans wel doen kunnen met
ons tegenwoordig getal ambtenaren. Wij hebben thans echter slechts twee
ambtenaren, de heeren De Haas en La Lau, in het geheel op de secretarie.
Gelukkig dat zich twee a drie jaar geleden een volontair heeft aangeboden
om zich aldaar te bekwamen, daaraan was het toe te schrijven dat de
dienst geregeld kon doorgaan. En men vergete niet dat toen nog de heer
Visser in dienst was. Ik moet pertinent verklaren dat het onmogelijk is
nog meer werk te vergen van de beide tegenwoordige ambtenaren. Ultra
posse nemo tenetur. Die twee ambtenaren doen niets anders dan werk voor
de gemeente. Zij werken niet alleen van 9 tot 4 uur maar wanneer het
noodig is nog later en 's avonds. Ieder die eenig inzicht heeft in gemeen
telijke administratie zal moeten erkennen dat het niet mogelijk is met
slechts twee ambtenaren in die afdeeling alles af te doen. Het is waarlijk
geen hooge eisch een derden ambtenaar aan te stellenonze Secretaris
gevoelt er al het bezwarende van en heeft ons verklaard een derden ambte
naar noodig te hebben. En nu wórdt steeds gesproken van een volontair.
Maar ik wensch te vragenkunnen wij van een gepromoveerde in de
rechten verwachten dat hij het werk zal verrichten dat wij van een klerk
verlangen
De heer Cock. Gij noemt daar, mijnheer de Voorzitter, de namen van
twee ambtenaren de heeren De Haas en La Lau en prijst te recht hun
bekwaamheid en ijver en wijst er op, hoe het grootste, of minstens een
aanzienlijk gedeelte der werkzaamheden ter secretarie door hen verricht
wordt. Ik beaam die loftuiging volkomen. Ook ik ben in de gelegenheid
geweest die ambtenaren te leeren kennen als zeer verdienstelijke en intel
ligente ambtenaren. Maar juist daarom wil ik hun wat meer geld bezor
gen maar niet ten koste der belastingschuldigen. Burg. en Weth. stellen
voor aan ieder hunner even als den overigen ambtenaren ƒ100 verhooging
te geven. Ik wil hun nog ƒ400, voor den jongsten beambte uitgetrokken,
er bij geven. Dan zal men zien hoe goed zij werken kunnen. Dat geeft
ambitie en zal maken, dat zij als voorbeeld zullen strekken voor de jon
gere ambtenaren. Ik wil een blijk geven hoeveel belang wij in hen stellen.
De Voorzitter. Men verlieze niet uit het oog dat bedoelde ambte
naren trouwens zeer ten mijnen genoege in de laatste jaren eenige
verhooging van traetement hebben verkregen.
De heer De Fremert. Ik wensch er nog slechts dit bij te voegen dat
het werk, dat vroeger door II ambtenaren werd verricht, nu door 9 amb
tenaren wordt gedaan, dus is de arbeid inderdaad met 2/11 vermeerderd.
En nu hoor ik zeggener kan langer gewerkt worden. Ter secretarie kan
dit echter niet. Het gewone werk moet afgeloopen zijn tusschen 9 uren,
dat is het uur van opening der bureaux, en dat van sluiting te 4 uren.
Dus moet het werk in een bepaald kort tijdsbestek worden opgeleverd om
allen die zich aanmelden te voldoen en te helpeD. Er zijn tijden dat dit
meer dan moeielijk valt, b. v. als de militiezaken aanhangig zijn en kort
daarop de lichting voor de schutterij aan de orde komt. Bij zooveel werk
is het voor de ambtenaren, zoo ze allen tegenwoordig zijnal zeer moeielijk
aan al hunne verplichtingen te voldoen. Ik houd er mij dan ook van
overtuigd dat het zeer nadeelig zou zijn voor het belang der gemeente om
in plaats van 9 slechts 8 ambtenaren aan te stellen.
De heer Hartevelt. Het isgeloof ikin deze discussie nog niet
genoeg uitgekomen dat de toestand, dien men voor het volgend jaar ver
langt, nu reeds feitelijk bestaat. Men verliest uit het oog dat de 9de
ambtenaar dit jaar na den dood van Visser is aangesteld in den persoon van
den heer Franchimontop een traetement van 400 's jaars. De heer
Franchimont heeft deze stad verlatenen nu wordt in zijne plaats een
ander op hetzelfde salaris voorgedragen die werkelijk noodig is. De Com
missie van Financiën heeft van den Secretaris zulke juiste inlichtingen
mogen ontvangen omtrent den werkkring van de ambtenaren ter secretarie
dat zij zich kan vereenigen met de meeste der gedane voorstellen.
De heer Cock. Dan moest op de begrooting een post zijn te vinden,
waaruit die ƒ400 zijn betaald. Maar die is er niet. Zoo die som, zoo
als ik vooronderstel, uit de schrijfloonen is betaald, dan is dit iets waarvan
de Raad officieel niets weet, doch dat zeer geoorloofd is en dan kan dat
het volgende jaar weer geschieden.
De Voorzitter. Ik geloof dat de quaestie nu van alle zijden genoeg
zaam is toegelicht, en zal dus het artikel in stemming brengen.
De heer Van der Lith. Kan het artikel wel in stemming worden
gebracht, daar over het amendement de stemmen straks hebben gestaakt?
De Voorzitter. Mijne bedoeling was het artikel iD stemming te brengen
buiten de ƒ150, welke het amendement wensohte te verminderen.
De heer Van der Lith. Het ware, dunkt mij, toch beter dan ook den
geheelen post aantehouden tot na de herstemming over het amendement.
De heer De Laat de Kanter. Ik zou ook wel de aanhouding van het
geheele artikel wenschen. Immers eenig lid kan zijn stem over het artikel
in zijn geheel, afhankelijk maken van den uitslag der herstemming over
het amendement van den heer Van der Lith.
De heer Van der Lith, Dat is ook mijne bedoeling. Anders zoudt
gij na de beslissing over mijn amendement toch het artikel nogmaals in
stemming dienen te brengen.
De Voorzitter. Als uw voorstel in eene volgende zitting mocht worden
aangenomenkan de post met 150 worden verminderd.
De heer Van der Lith. Wij kunnen toch niet over eenigen post stem
men voor over het amendement op dien post is beslist. Ook vroeger is,
meen iksteeds in zoodanig geval het geheele artikel aangehouden.
De Voorzitter. Ik heb tegen de aanhouding van den post geen over
wegend bezwaar, als de heer Van der Lith dit zoo nadrukkelijk verlangt,
en stel dus voor het artikel in zijn geheel aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De heer Van Iterson komt ter vergadering.
No. 61. Jaarwedden van den concierge en van de boden 3500.
De Voorzitter. De Commissie van Financiën stelt voor eene vermin
dering van het traetement van den bode-stadhuisbewaarder en van den jong
sten bode ieder met 50.
De heer De Fremery. De Commissie van Financiën vindt het-trac-
tement van den oudsten bode, tevens stadhuisbewaarder, hoog genoeg, pn
stelt voorzonder dat voorstel verder te motiveerenhem de voorgestelde
verhooging van 50 niet toe te staan. De twee andere boden acht zij
wel aanspraak te hebben op eene verhooging van ƒ50, daar zij zooveel
dienstjaren tellen, hetgeen niet het geval is met den vierden bode, waarom
zij voorstelt ook- den laatste die verhooging niet toe te staan en aldus het
artikel met 100 te verminderen. Nu dient men echter in aanmerking te
nemen dat, als de tractementen van de boden in 1864 vastgesteld toen goed
waren, dat wil zeggen niet te hoog en ook niet te laag, thans, na verloop
van 12 jaren, de tijdsomstandigheden geheel veranderd zijn. Ieder zal
moeten erkennen dat de levensbehoeften duurder zijn geworden en het
werk dus hooger beloond moet worden. Daarom komt het mij meer con
sequent voor de tractementen van alle bodenzooals door ons is voorge
steld te verhoogen daar voor allen de omstandigheden dezelfde zijn, en
zou ik meenen dat men in casu niet alleen op de dienstjaren moet letten,
evenmin als dat de subjectieve opvatting mag gelden dat eenig traetement
reeds hoog genoeg is. Daaromtrent is geen vaste regel te stellen. Het
voorstel van Burg. en Weth. berust dus op een redelijken grond, den tijd