lee UITGAVEN. Hoofdstuk I. Huishoudelijk beheer. Afdeeling I. Bezoldiging, schrijfloonen, 'presentiegelden en reis- en ver- blijf kosten te genieten door de personen in het dagelijksch bestuur der ge meente werkzaam. Nos. 5558 worden aldus goedgekeurdJaarwedde van den Burgemeester ƒ8600; Idem van de Wethouders ƒ3000; idem van den Secretaris ƒ3000; Idem van den Ontvanger 3000. No. 69. Jaarwedden van de bouwkundigén en van de opzichters der ge- bouwén, déï wegen en dergelijke ƒ5955. De heer Cock. Gij kent mijn bezwaar, mijnheer de Voorzitter! tegen de verhooging van tractement van den opziener der gemeentewerken. De zaak is in de stukken genoegzaam besprokenik zal er dus niets meer van zeggenmaar verzoeken het artikel in stemming te brengenal twijfel ik er niet aan dat de uitslag toij weinig zal baten. In stemming gebracht wordt het artikel aangenomen met 16 tegen 6 stemmen. Tegen stemden: de heeren Cock, Bijleveld, Goudsmit, Sebeltema, Juta en Verster. De heer Snringar komt ter vergadering. N°. 60. Jaarwedden van de ambtenaren en bedienden der gemeente secretarie f 10000. De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft voorgesteld dezen post met f 150 te verminderen. Zoo niemand het woord hierover verlangt zal ik het voorstel der Commissie van Financiën in stemming brengen. De héér Van der LïTh. Ik wenéch of te merkenmijnheer de Voor zitter! dat die wijze van behandeling niet overeenkomstig zou zijn mét het stelsel in den laatsten tijd aangenomenom voorstellen van de Commissie van Financiën niet als amendementen te beschouwen. Daarom wensch ik persoonlijk nu als amendement voor te stellen dezen post met ƒ150 te ver minderen. Dit amendement wordt voldoende ondersteund. De heer De Laat de Kanter. Een kort woord slechts om het amen dement te bestrijden. Ditgeloof ikligt geheel op mijn weg. Het voorstel van het Dagelijksch Bestuur om het tractement van den oudsten ambtenaar ter secretarie met f 150 te verhoogenvindt zijn grond daarin dat dit tractement nog steeds is gebleven zooals bet in 1839 werd vast gesteld. Ik zal niet in beschouwingen treden omtrent hetgeen in het sectie- verslag is opgenomen ten aanzien van den werkkring van dezen ambtenaar. Dit punt behoort meer speciaal tot de beoordeeling van het Dagelijksch Bestuur. Maar ik wensch alleen te vragenof men niet zal moeten toe geven dat de groote mate van kennis, die een ambtenaar opdoet die zoo lang in dienst der gemeente is geweestaan zijn werk meer waarde geeft. Als voor zoodanig ambtenaar na 40 jaar voor het eerst eene verhooging van 160 wordt gevraagd, dan is, geloof ik 3 die vraag van het Dagelijksch Bestuur bescheiden genoeg. Om er niet meer van te zeggenhet ism. i. in het belang der gemeente zoodanige ambtenaren aan haren dienst te blijven verbinden. Eene tractements-verhooging schept natuurlijk de ver plichting zijn dienst aan de gemeente te blijven wijden. In den korten tijd dien ik als Wethouder van Fabricage fungeerben ik herhaaldelijk in de gelegenheid geweest mij te verwonderen over de zeer uitgebreide kennis, welke diè ambtenaar bezit. Herhaaldelijk kwamen er zaken in behandeling welker eerste regeling eeuwen geleden plaats had en welke die ambtenaar geheel en al kende. Als men eenmaal zulk een ambtenaar verliestzal dat getnis gèvöëld worden. Dat gemis is niet te betalen met 150 minder tractement per jaar. Ik hoop dus dat de groote tegenstandwelken deze verhooging bij de voorloopige behandeling der begrooting ondervond plaats zal maken voor de overweging dat de groote kennis van dezen ambtenaar hem alle aanspraak geeft Op eene billijke tractementsverbetering. De heer Cock. Het valt altijd moeielijk over persoonlijke zaken te spreken. Het ware wellicht beter, dat ieder daaromtrent zijn eigen opinie zich voorbehield, zonder zijne stem verder te motiveeren. Wat de onder vinding betreft, die de Wethouder van Fabricage zegt te hebben opgedaan omtrent dezen ambtenaarzal hij zeker wel de eerste wezen om toe te geven dat die nog van zoo korten duur is, dat ze wellicht niet opweegt, welke goede gronden hij ook moge hebben voor zijn beweren, tegen de onder vinding van oudere leden van deze vergadering. Ik wensch niet in appre ciaties te treden van de verdiensten van den hier bedoelden ambtenaar. Het 2ij geuoeg hier dit nog bij te voegendat zelfs de laatste grond door den geachten Wethouder van Fabricage bijgebracht, voor eene ver hooging van tractementbij mij niet weegt. Ik geloof dat er tijden en omstandigheden kunnen zijn, tijden zooals leeftijd, omstandigheden zooals handelingen, die het wenschelijk kunnen maken dat een ambtenaar niet langer aan den dienst der gemeente verbonden blijve, maar daarentegen zijn pensioen verkrijge. Tbans hebben wij gelukkig eene verordening op de pensioneeringenin zeer milden zin opgestelddie aan alle en dus ook aan dezen ambtenaar gelegenheid geeft om aanspraken op pensioen te doen gelden. Ik deel dus niet hèt gevoelen van den Wethouder van Fabricage en zal tegen de verhooging stemmen. De heer De Laat de Kanter. Een kort woord in nntwoord aan den vorigen geachten spreker. Ik heb niet beweerd dat de leden van den Raad het gemis van een ambtenaar als hier bedoeld zouden gevoelen maar wel dat dit met het Dagelijksch Bestuur het geval zal zijn dat met de ambte naren voortdurend werken moet. Wat betreft de door mij opgedane onder vinding heb ik juist den korten tijd van mijn optreden gesteld tegenover de vele gelegenheden mij gegeven om de groote kennis van dezen ambte naar waar te nemen en te apprecieeren. Ik stel niet mijne ondervinding tegenover die van anderenmet deze laatste heb ik in dit geval niets te makenmaar ik heb alleen gewezen op de groote kennis van dezen amb tenaar, die ik herhaaldelijk in de gelegenheid was te bewonderen, gedurende den korten tijd van mijn wethouderschap. Dit was de bedoeling mijner woorden. De heer Cock. Ik dank den Wethouder van Fabricage voor zijne ver klaring en wensch hem geluk met zijne opgedane ondervinding. De heer Goudsmit. Kj het onderzoek der begrooting ia de sectien heb ik mij tegen deze verhooging verklaard. Maar mijne meening is aan het wankelen gebracht door tweeéTleï óverweging. In de eerste plaats omdat ik gemerkt heb dat deze ambtenaar, in tegenstelling van zijne overige collega^, sedert f839 nooit verhooging van tractement heeft gekregen en nu moet ik erkennen dat, terwijl alle salarissen zijn verhoogd met het oog op de duurdere levenswijzeik het niet onbillijk kart vinden die verhoóging ook aan dezen ambtenaar toe te kennen. Maar in de tweede plaats moet ik Wel waardeeren wat de geachte Wethouder van Fabricage heeft verklaard namelijk dat hij, gedurende <ïen tijd dat hij als zoodanig fungeert, herhaal delijk heeft kunnen ondervinden en op prijs stellen de uitgebreide feiten kennis van dezen ambtenaar. Om deze redenen ben ik thans geneigd voor den post te stemmen. Het amendement van den heer Va® der Lith tot het schrappen van de voorgestelde verhooging van ƒ150 wordt in stemming gebracht. Er verklaren zich 14 leden voor en II leden tegenzoodat in eene volgende zitting éert'e herstemming zal móeten plaats hebben. Voor stemden: de heeren Van Heukelom, Van der Lith, Hartevelt, Tromp, Le Poole, Cock, Wilhelmy Damsté, Scheltema, Juta, Verster en Du Rieu. Tegen stemden: de heeren Driessen, Van Wensen, De Fremery, De Kanter, Bijleveld, Goudsmit, Suringar, Eigeman, Van der Zweep, Dercksen en de Voorzitter. De Voorzitter. De beslissing over het geheele artikel zal dus ook moe ten worden aangehouden tot de volgende vergadering. De heer Cock. Ik wenschte nog even te kennen te geven dat ik tegen het geheele artikel zal stemmenom de redenen in de sectiewaarin ik de éer had zitting te hébbenzeer in het breede uiteengezet. Steeds is het streven van den Raad geweest en dat streven blijkt en is bekend uit verschillende gehouden stemmingen -«• den ambtenaren meer tractement toe te kennenmaar daarentegen hun getal in te krimpenm. a. w. het beginsel was steeds: meer geld, meer werk. Aanvankelijk is aan dat be ginsel ook uitvoering gegeven. Nu echter wordt voorgesteld de aanstelling van een negenden ambtenaar in plaats van den overleden heer Visser. Dat overlijden had plaats in November laatstleden. Het gansebe jaar heeft men het dus kunnen doen zonder dien ambtenaar en is diens werk door de overige ambtenaren verricht. Ik zou nu wensehen dat de som van ƒ1100, door dat overlijden vrijgekomen, onder de overige ambtenaren werd verdeeld met uitzondering van den eersten ambtenaar. Tevens zou ik dan Wensehen dat de som voor schrijfloonen uitgetrokken dezelfde bleeef als op den loopenden dienst, maar op dit punt kom ik straks terug. Ik wensch dus het tractement van den overleden heer Visser te verdeeten onder de overige ambtenaren, niet pondpondsgewijze, maar naar verdiensten. Dat dit niet onmogelijk is met de hooge som voor schrijfloonen van 860 heeft de ondervinding van dit jaar geleerd. Toen toch heeft men zonder den voormaligen ambtenaar Visser gearbeid en heeft men uit de schrijfloonen een jongmerisch betaald (ofschoon de Raad daarvan officieel niets weet). Ik wensch dus eenvoudig slechts te perpetueeren wat dit jaar uitmuntend heeft gewerkt. Dit is bereids uitvoerig in het sectieverslag niteengezet. Een amendement zal ik echter niet voorstellen, ik vlei mij toch niet met veel succes. Ik zal dus eenvoudig tegen het artikel stemmen. De heer Dercksen. Met belangstelling heb ik het denkbeeld door den heer Cock uiteengezet, vernomen. Al dadelijk echter treft mij daarin eene kleine onjuistheid. De vorige spreker kon dit misschien niet zoo precies weten als ik, die meer persoonlijk bij de zaak betrokken ben. Er was hier ter secretarie in het afgeloopen jaar een door mij aanbevolen ongesalarieerd volontair, die met 1 October naar Wageningen is vertrokken als eerste of eenige ambtenaar ter gemeentesecretarie. Van dien volontair heeft de ge meente zeer veel dienst gehad maar de Raad behoefde natuurlijk niet van zijn aanwezigheid in kennis te worden gesteldomdat die dienst niet werd beloond. De heer Goudsmit. Indien ik mij niet bedrieg zoo bestaat het voorne men een nieuwen volontair te benoemen. Dat stelsel nu vind ik een ratio neel stelselals ten minste geschikte jongelui te vinden zijndie zich langs dezen weg eenige administratieve kennis willen verwerven betgeen ik geloof dat wel altijd het geval zal zijn. Dan immers wordt en het tractement van een ambtenaar bezuinigd en wordt tevens aan verdienstelijke jongelingen de gelegenheid gegeven zich te bekwamen in de gemeente-administratie. De Voorzitter. Dat bij Burg. en Weth. evenzeer de neiging bestaat om bet personeel der ambtenaren te verminderen, daarvan hebben zij het bewijs geleverd door het getal met twee te verminderen. Verder te gaan achten Burg. en Wetb.gelijk zij in bun antwoord hebben ontwikkeld, niet geraden. De ambtenaar, die nu vertrokken is naar Wageningen, moet worden vervangen en daarom wensehen wij een ambtenaar aan te stellen op het daarvoor uitgetrokken cijfer. De persoondien de heer Goudsmit be doelt is iemand die weldra zal promoveeren en die gevraagd beeft werkzaam te mogen zijn ter secretarie, om zich in de administratie te oefenen. Het is niet iemand, van wien wij hulp kunnen verwachten, gelijk wij van een ambte naar verlangen. Er zijn meer jongelui geweest die eeu tijdlang ter secretarie werkzaam zijn geweest en zij hebben zich daarbij wel bevonden; zij zijn later als burgemeester of in een andere gemeentelijke betrekking elders ge plaatst. De bedoelde volontair zal bij zijn komst een maand of drie op elke afdeeling werkzaam zijn, maar is niet iemandvan wien Burg. en Weth. kun nen verlangen dat bij krachtdadig medewerko in het raderwerk der admi nistratie. Burg. en Weth. hebben dus werkelijk reeds toegegeven aan het verlangen van den Raad en zijn dien zelfs voorgegaan. Maar ik acht het niet goed dat men Burg. en Weth. op dien weg verder brenge dan zij zelf wensehen te gaan. Immerszij moeten de werkkrachten van de ambtena ren kennen, men mag Burg. en Weth. niet belemmeren in hunne pogingen om bet werk naar eisch te doen vervullen, zij zijn en blijven de verant woordelijke personen. Als Burg. en Weth. dus verlangen het behoud vau dezen post, dan is dat een zeer billijke eisch. Burg. en Weth. moeten weten wat voor de gemeentelijke administratie wordt vereiseht. De heer Cock. Ik wensch nog even het woord, mijnheer de Voorzitter, om nader uit te leggen wat mijne bedoeling is. Het is geenszins mijne

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 2