187
den he'ér Van der lith gesproken, maar alleen in antwoord op hetgeen in
verschillende nieuwsbladen met zekeren ophef werd vermeld.
No. 6 wordt hierop goedgekeurdalsmede no. 7.
De Voorzitter. Ik stel nu voor de Onvoorziene Uitgaven vast te stel
len op f 6384.29.
Daartoe wordt besloten.
Hoofdstuk XI, in omvraag gsbraeht, wordt met algemeene stemmen aan
genomen.
De begrooting van uitgaven in haar geheel, ad 489.488.54, wordt in
stemming gebracht en aangenomen met 19 tegen 4 stemmen.
Tegen stemdende heeren ScheltemaVerster, Cock en Le Poole.
De Voorzitter. Nu komen wij wederom tot de inkomsten.
Hoofdstuk II der ontvangsten wordt met 20 tegen 3 stemmen aange
nomen.
Tegen stemden: de heeren Scheltema, Verster en Le Poole.
De begrooting der inkomsten in haar geheel, ad 489,488.54, wordt
hierop in stemming gebracht en aangenomen met 19 tegen 4 stemmen.
Tegen stemden: de heeren Scheltema, Verster, Cock en Le Poole.
De Voorzitter. Nu zal ik de begrooting in haar geheel in omvraag
brengen.
De heer Scheltema. Ik wenschte nog een woord te zeggen. Bij den
aanvang der discussiën over de begrooting hebben een paar leden te kennen
gegeven tegen de begrooting te zullen stemmen. Ik heb dat toen niet
gedaandaar ik toen het plan daartoe niet had. Hoewel ik in den regel
het nut er niet van inzie om zijne stem te motiveerenzoo wensch ik het
nu bij uitzondering te doen, om verkeerde gevolgtrekkingen te voorkomen.
Ik zal tegen de begrooting stemmen op grond van no. 167, waarbij aange
nomen is dat kapitaal zal gebruikt worden om de rentegarantie voor de
duinwaterleiding te dekken.
De begrooting, in haar geheelin stemming gebrachtwordt hierop aan
genomen met 18 tegen 5 stemmen.
Tegen stemdende heeren ScheltemaEigemanVersterCock en
Le Poole,
Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten.
INGEKOMEN STEKKEN,
ter inzage van de leden nedergelegd.
N9. 246. Leiden, 1 November 1876.
De Commissie van Financiën vereenigt zich met het voorstel van Burg.
en Welh. strekkende tot, afwijzende beschikking op het adres van de
Wed. P. Kooreman, om den eigendom van gemeentegrond aan den vest-
wal bij de Vlietbrug.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N®. 247. Leiden, 6 November 1876.
Wij hebben de eer uwe vergadering mede te deelen dat met 1 Mei
van het volgend jaar vervallen de navolgende concessiën tot tolheffing,
als 1°. de bij Kon. Besluit van 16 Februari 1874, n°. 3, met drie jaren
verlengde concessie bij besluit van 14 Mei 1873, n°. 16, aan de gemeente
Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland gemeenschappelijk ver
leend tot heffing van bruggeld aan de Spanjaardsbrug2°. de bij Kon.
Besluit van 23 Maart 1874, n°. 3, voor drie jaren verlengde concessie
bij besluit van 3 Februari 1869, nc. 11, aan de gemeentebesturen van
Leiden en Delft verleend tot heffing van tol voor het gebruik van liet
jaagpad langs den Vliet tusschen Leiden en den Leidschendam3°. de
bij Kon. besluit van 27 Maart 1874, n°. 18, aan hel gemeentebestuur
van Leiden voor drie jaren verleende vergunning tot heffing van tolgeld
voor het gebruik van de trekvaart en den weg tusschen deze gemeente
en Haarlem aan den Rijnsbnrgervliet.
Wij slpllen uwe vergadering mitsdien voor ons college te machtigen
om de noodige maatregelen te nemen, ten einde de bovengenoemde con-
cessien wederom op de gewone wijze worden verlengd. De beslaande
tarieven, waarin naar onze meening geene wijziging wordt vereischt, zijn
ter inzage in de leeskamer nedergelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 248. Leiden, 4 October 1876.
Zooals bereids aan uwe vergadering werd medegedeeld, is door de
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland vergunning verleend om de schiet
baan weder in werking te brengen, onder eenige voorwaarden. Bedoelde
beschikking wordt hiernevens overgelegd met het betrekkelijk rapport
der Commissie van Fabricage, waaruit blijkt dal de koslen, verbonden
aan de uilvoering der gestelde voorwaarden, geraamd kunnen worden
op ongeveer 3550. Thans zal de vraag moeten worden beslist of de
schietbaan van gemeentewege zal worden veranderd en of de daarvoor
benoodigde gelden uit de gemeentekas zullen worden voldaan. Wat dit
laatste punt betreft, vermeenen wij le moeten ontraden om de niet on
aanzienlijke uitgaven, die thans worden gevorderd, voor rekening van
de gemeente te nemen. Tot dus verre is ter zake van de schietbaan
reeds uitgegeven eene som van 3407.89, als in 1867 1970.785, in
1868 /791.15s, in 1870 462.36s, in 1871 ƒ96.23 en in 1872 ƒ87.355,
terwijl gedurende 3 jaren van het rijk, als huur van dc schietbaan ten
behoeve van de oefeningen van het garnizoen, eene som van 150, of
50 per jaar is ontvangeu. Nu de gemeente zich in deze reeds belang
rijke opofferingen heeft getroostbestaan er onzes inziens geen termen
om thans wederom een bedrag van ruim 3500 voor het verbeteren
van de schietbaan beschikbaar le stellen.
Zijn wij alzoo van oordeel dat de voor het wederom voor het gebruik
gereed maken van de baan gevorderde kosten te aanzienlijk zijn om door
de gemeentekas te worden geleden, zoo zien wij er evenwel geen be
zwaar in dat de werken bovenbedoeld van gemeentewege worden uitge
voerd, voor het geval het rijk, met het oog op de behoefte aan eene
schietbaan voor de oefeningen van het garnizoengenegen mocht wezen
de kosten daarvan voor zijne rekening te nemen. Zulks ware voorzeker
zeer wenschelijk en tevens billijk, want dan zoude door de gemeente
en hel rijk ongeveer hetzelfde bedrag zijn besteed voor den aanleg van
eene aan alle redelijke eischen voldoende schietbaan, waarvan alsdan
door het rijk ten behoeve van het garnizoen en door de gemeente ten
behoeve van de schutterij gelijkelijk zoude kunnen worden gebruik gemaakt.
Bovendien moet niet uit het oog worden verloren dal de baan indertijd
is aangelegd geheel in overeenstemming met de van wege het departe
ment van oorlog verstrekte plannen. Leert nu de ondervinding dat, ten
einde de veiligheid behoorlijk worde verzekerd, verandering noodig is,
dan bestaan er allezins termen dat dan ook de kosten aan het uitvoeren
van die veranderingen verbondendoor het rijk worden gedragen.
Wij stellen alzoo voor ons college te machtigen om ter zake in bo-
venstaanden zin met Z.E. den Minister van Oorlog in overleg te treden,
zullende de uitslag daarvan te zijner tijd aan uwe vergadering worden
medegedeeld.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 18 October 1876.
Bij raadsbesluit van den 20sten April dezes jaars is de herstelling en
het gebruik van de schietbaan op nieuw geregeld, maar afhankelijk
gemaakt van de vergunning krachtens art. 14, n°. 2der wet van 2 Juni
1875 (Staatsblad n#. 95) vereischt om eene inrichting, welke vier jaren
heeft stilgestaan, op nieuw in werking te brengen. Die vergunning is
verleend door HH. Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland, bij
beschikking van 19/26 September II. L B, n°. 2621 (le afd.) G. S.,
n°. 15', onder voorwaarden, die de strekking hebben, om aan de inge
brachte bezwaren in genoegzame mate tegemoet te komen. Volgens
rapport van den gemeente-architect betreffen die voorwaarden ook de
uitvoering der navolgende werken, die door de hierbij gevoegde schets-
teekening worden toegelicht, als:
a. het verkleinen der gemetselde bogen met een halve meter straat
lengte
b. het maken van nog drie nieuwe traversen;
c. het verhoogen van den kogelvanger.
De nieuwe traversen zijn geplaatst op de voorgeschreven punten AA,
BB en CC, terwijl de later gemaakte voorste travers DD, nu de baan
alleen op de oorspronkelijke lengte van hoogstens 250 passen gebracht
zal worden, vervalt. Uit het grootere grondvlak, hetwelk de kogelvanger
zal innemen, blijkt dat de observatiepost achterwaarts geplaatst moet
worden.
Eene zooveel mogelijk nauwkeurige berekening van de kosten die tot
de uilvoering van het nieuwe plan der schietbaan worden vereischt
levert het navolgend aanmerkelijk bedrag op, als:
Voor het verkleinen der boogopeningen van de bestaande vijf traversen
elk ƒ88f\f 440.
Voor het herstellen dier traversen met bezoden enz180.
Voor hel fondeeren, opmetselen en bekleeden van drie nieuwe
traversen elk ƒ332 ggg.
Voor de aardwerken van elk ƒ85255.'
Voor het verhoogen van den kogelvanger, waarvoor benoodigd
p. m. 1200 kub. meters grond met bezoden1000.
Voor het verplaatsen van de observatiepost met timmerwerk 70.
Hetzelfde der rasterwerken40.
Voor gereedschappen, jukken, kruiplanken enz150.
te zamen3131.
10 pCt. winst voor den aannemer313.
3444.
3 pCt. kosten van aanbestedingi03.
in het geheel geraamd op3547.
Bij die berekening is aangenomen dat van het raamland de benoodigde
grond wordt ontgraven en evenzeer de graszoden ongeveer tot eene opper
vlakte van 1800 centiaren.
De Commissie van Fabricage stelt voor die herstelling en het beschik
baar stellen dier som aan de goedkeuring van den gemeenteraad te
onderwerpen.
Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz.
en Wethouders.
De Gedeputeerde Slaten der provincie Zuid-Holland.
Gelezen een adres van heeren Burgemeester en Wethouders der ge
meente Leiden, daarbij vergunning verzoekende tot het op nieuw in
werking brengen der voor die gemeente aangelegde schietbaan gelegen
aan den Singel bij de voormalige Marepoort onder de gemeente Leiderdorp.
Gelet op het ter zake ingewonnen berigt van heeren Burgemeester en
Wethouders der gemeente Leiderdorp dd. 25 Julij 1876 n". 218.
Gelet op art. 27 juncto art. 5—7 en 9—14 sub 2" der wet van 2 Junij
1875 (SIbl. n°. 95).
Gehoord het rapport van de leden der betrokken afdeeling.
Overwegende dat uit het berigt van heeren Burgemeester en Wethou
ders der gemeente Leiderdorp, alsmede uit het daarbij overgelegd proces
verbaal der gehouden information de commodo et incómmodo is gebleken
dat tegen de op nieuw in gebruikneming der schietbaan bezwaren zijn
ingebragl;
Overwegende echter dat zoowel volgens het gevoelen der commissie