182 vorm van restitutie van zaalhuur, en dit verzoek wordt geweigerd, dan heeft men leelijk achter het net gevischt. Het komt mij wenscbelijk voor, dat de Raad zich nu reeds tot een of ander verbindt, hetzij tot een sub sidie betzij tot restitutie van de kosten voor zaalhuur. Zullen deze nu p. m. ƒ500 bedragen, dan heb ik er geen bezwaar tegen dat 500 wordt uitgetrokken. Meent men dat dit eene al te ruwe raming is en wil men niet meer geven dan voor zaalhuur verschuldigd is, dan wensch ik te vragen, of het niet mogelijk zou zijn een memoriepost op de begrooting te brengen, waaraan de beteekenis gehecht wordt dat het bedrag door de verschuldigde zaalhuur zal worden aangewezen. De heer Hartevelt. Ik neem aanna de hëeren Van Iterson en Damsté gehoord te hebben, dat de tentoonstelling, die men zich voorstelt in 187 7 te houden, zal slagen, om de groote ingenomenheid, die daarvoor betoond wordten daarom herhaal ikdat de Raad zou kunnen beslissen dat gunstig zal worden beschikt op de aanvrage om restitutie voor be taalde zaalhuur van de beide tentoonstellingen, mits de som van ƒ500 niet te boven gaande. Eene dergelijke aanvrage kan zeer tijdig worden ingezonden. De heer Van Iterson. Kan niet no. 138«, artikel 17, zóó luiden: «Restitutie voor te betalen zaalhuur aan de Commissie voor de volksvoor lezingen enz.", met bepaling van het bedrag op ƒ500P Dan ligt in die omschrijving opgesloten dat er niets meer gerestitueerd wordt dan de zaal huur, en in het cijfer dat er in geen geval meer dan ƒ500 wordt verleend. De heer Habtevelt. Alleen vrees ik dat die post op iedere begrooting zal voorkomen. Als telkens wederkeerende post hebben wij 250 van tegemoetkoming in de kosten van het lokaal en van vuur en licht. Reeds tweemalen is eene som van ƒ100 voor bloemententoonstelling toegestaan, en de laatste maal bedroeg die schier het dubbele, ik meen ƒ186. De vrees, dat ook dit een blijvende post zou worden, deed in het vorige jaar de Commissie van Einaociën adviseerendien post van de begrooting weg te nemen en het verzoek om restitutie af te wachten. De Voorzitter. Wat de bloemententoonstelling aangaat, laat het zich, te oordeelen naar de sympathie die zij ondervindtvoorzien dat daarvoor in het vervolg een post zal worden uitgetrokkenmaar ook daartegen kan m. i. geen bezwaar bestaan wanneer de Raad ziet dat het goede resultaten afwerpt. En wat de tentoonstelling voor den werkenden stand betreft geloof ik, dat het niet bij de commissie zal opkomen geene tentoon stelling te houden. De heer Van Iterson. Ik stel voor een nieuw artikel in te lasschen tot een bedrag van ƒ500, met de omschrijving zooals ik die zooeven heb aangegeven. De Voorzitter. Ik wil dat voorstel gaarne overnemen. De heer Cock. Ik voor mij ben zeer ingenomen met de zaak zelve en toch moet ik tot mijn leedwezen tegen het subsidie stemmenook na de inkleeding door den heer Van Iterson er aan gegeven. Ik erken dat hij een gouden brug gelegd heeftmaar ik acht het gevaarlijk die over te gaan. Zullen wij de zaalhuur restitueeren tot een bedrag van ƒ500? Ik wensch op te merken dat, indien men werkelijk alle nuttige werken en in richtingen onder welken vorm dan ookgaat subsidieerener dan geen einde aan is Ik zal mij dus thans tegen het verzoek moeten verklaren en ik rangschik mij bij de leden, die op blz. 14 van het verslag der sectiën zeidendat zij zich tegen het suhsidieeren van instellingen verklaardenin het leven geroepen door eene maatschappijzoo rijk als die tot Nut van 't Algemeen. Men zegge niet: hare statuten verhinderen meer geld voorde onder-afdeelingen beschikbaar te stellen. Is dit zoo, dan behooren de statu ten veranderd te worden, alvorens men zich voor het ontbrekende tot de gemeente vervoegt. Eene Maatschappij die zulke verbazende sommen geeft aan het nationaal tooneel waarmede ik haar feliciteer en dio bovendien zulk een aanzienlijk kapitaal op het Grootboek bezit, als wij onlangs uit de couranten hebben vernomen, zoude zulk eene Maatschappij niet eene nuttige zaak in het leven kunnen roepen en houden zonder subsidieP Hoezeer ik met de zaak ben ingenomenmoet ik mij tegen het toekennen van een subsidie verklaren. Er zijn eene massa zaken waarmede ik ingenomen ben maar alle nuttige zaken uit de stadskas te subsidieeren dat gaat niet. De beer Van der Lith. Ik moet mijne volle instemming betuigen met het voorstel van den heer Van Iterson. I aarbij geldt het geen subsidie, maar ditdat een eigendom van de gemeente wordt opengesteld voor een nuttig doel. Toen de gehoorzaal zou gebouwd wordenis er eene meeting der burgerij gehouden omdat het hier eene zaak van algemeen belang gold omdat men er van overtuigd was dat het gebouw ten gerieve der ingezetenen werd opgericht, en men heeft toen gezegd dat het een gebouw was in het belang der burgerij daargesteld. Welnu, hier hebben wij dergelijke om standigheid. En nu zeggen wij: wij geven geene geldelijke ondersteuning, maar willen ook geen voordeelen trekken. Du3 geeft de gemeente geen subsidie, maar eenvoudig het gebruik van het lokaal. Terwijl ik mij tegen het subsidie aan de zangschool verklaardeben ik voor het middel door den heer Van Iterson aangegeven, omdat ik niet ondersteun eene geldelijke bijdrage, doch eenvoudig dispensatie van lokaalhuur wensch te geven. De heer Wilhelmy Damsté. Alleen wensch ik dit mede te deelen, dat de commissie geen kans ziet de tentoonstellingen te houden, indien zij niet het vrij gebruik heeft van ^de gehoorzaal. Ik meen ook dat de stadsge hoorzaal niet alleen gebouwd is tot veraangenaming van de meer gegoeden maar ook ten gerieve van de kleine burgerij en van het volk. De heer Goudsmit. Ik ben ook de meening toegedaan van diegenen, die gelooven dat alles nuttig iswat het gevoel en den smaak van het volk veredelen kan. Wanneer echter eene zaak de algemeene sympathie heeft verworven, dan moeten de particuliere krachten het meeste doen en niet de gemeente. In bet algemeen heeft het Nut wel eenigszins de geneigdheid om alles te concentreerenwat kunst, wetenschap en onderwijs betreft. Het begon met het lager onderwijs en is reeds nu gekomen tot bloemententoon stellingen. Hier ter stede komt het mij voor dat de krachten te veel ver snipperd en juist daarom verlamd worden. Van daar dat enkele instellingen door bloedarmoede weldra bezweken zijn, andere in kwijnenden toestand ver- keeren. Wat daarvan zij, ik ben niet geneigd toe te geven aan de zucht om veel van de gemeente te verwachten en te eischen. Nu heeft de heer Van Iterson voorgesteld gebruik te maken van het woord «restitutie:" Dat is formeel eene wijziging ten goedemaar materieel vrees ik dat wij de zoogenaamde restitutie als vasten post zullen krijgen. Toch zou ik wel willen meegaanmits het blijken zou dat de restitutie geen jaarlijks terugkeerenden vasten post zal blijven. De heer Van Iterson. Dit staat er bij, in de woorden zooals zij te vinden zijn in de Memorie van Antwoord op pag. 18. De heer Goudsmit. Dan is uitgedrukt de gelegenheid bij welke het - subsidie gevraagd wordt, maar niet het denkbeeld dat alleen in dit buiten gewone geval de post wordt goedgekeurd. De heer Van Heukelom. Alleen wensch ik nog mede te deelen dat ik de opmerkingen van de heeren Cock en Goudsmit deel. Met betrekking tot het gezegde van den heer Van der Lithmoet ik opmerken dat ook ik mij zeer goed herinner hoe groot de ingenomenheid was met het ver krijgen van onze tegenwoordige gehoorzaal; niet omdat men daar koste loos zou worden toegelatenmaar omdat men tegen betaling een minste goede lokalen beschikbaar kreeg. Ik moet ook herinneren dat bij het stichten dier zaal tevens een tarief van verhuring is vastgestelden dat er bij gelegenheid der discussiën daarover, hier in den Raadernstig op ge drukt is dit tarief toch zoo matig mogelijk te stellen, ten einde het met vastheid en zonder aanzien des persoons te kunnen toepassen. Houdt men daar de hand niet aandan zullen al de oude misbruiken van vroeger weder binnensluipen. De heer Van der Lith. Juist over dat laatste woord loopt de quaestie. Het misbruik, door den heer Van Heukelom bedoeld, noem ik eene edele zaak. Wat de Commissie voor de volksvoordracbtèn betreft, deze kan naar Zomerzorg gaanmaar dan is Leiden er van verstoken. Ik zou niet gaarne willen dat men zeide: Leiden wil zijne lokalen niet disponibel stellenzoodat men genoodzaakt is buiten Leiden te gaan. Wat aangaat het gesprokene door den heer Goudsmit, ik kan mij niet begrijpen waarom deze spreker een vasten post verlangt. Wij verbinden ons voor een jaar en kunnen dus niet spreken van een vasten post. Wanneer 1877 ten einde is, houdt de werking van deze begrooting op, en wat men er ook bij voege, aan den aard der zaak wordt niets veranderd. Alleen met het oog op de begrooting van 1877 zal ik het voorstel aannemen. De heer Goudsmit. Ik moet opmerken dat de heer Van der Lith niet kent de kracht van antecedenten. Wij hebben een voorbeeld met den pikeur. Wij zuchten altijd onder dien last, ten behoeve der studenten, wie ik vol gaarne het genoegen eener manége gun. Toch is het niet de taak of roe ping van de gemeente voor het rijden te zorgenevenmin als voor het dansen. Zoo ook is indertijd een post voor den archivaris op de begrooting gebracht, met bijvoeging dat dit slechts twee jaren zou duren. Bedrieg ik mij niet, dan is diezelfde post reeds 10 of 12 maal op de begrootingen voorgekomen. Ik moet den heer Van der Lith toestemmen dat wanneer een post twee of drie keeren op de begrooting voorkomt, die post door de vergadering steeds is goedgekeurd; maar dat is juist waartegen men te wa ken heeft. De heer Van der Lith. Ik kan mij geen lid van den Raad voorstellen dat zegtdat als een post op deze begrooting is uitgetrokkenhij weder een ander jaar zou moeten verschijnen. Elke begrooting staat op zich zelve. Het zal voor mij geen reden zijn om er een volgend jaar voor te stemmen, al hadden wij dien post honderdmaal op de begrooting gehad. Het is on mogelijk daaraan een blijvend karakter te geven. De heer Hartevelt. Ik ben van een tegenovergesteld gevoelen dan de heer Van der Lith. Ik vrees wel degelijk dat het een blijvende post zal worden en ik veroorloof mij nogmaals te berinneren aan den post van 100 voor de bloemententoonstelling. Nemen wij het voorstel van den heer Van Iterson aan, en brengen wij ƒ500 op de begrooting voor 1877, dan ben ik er bijna zeker van dat ieder volgend jaar eene gelijke som zal worden gevraagd voor eene andere tentoonstellingof iets anderseven heilzaam en nuttigmaar waarvoor men niet uit de stadskas moet putten. De heer Van Iterson. Ik begrijp niet hoe het aangevoerde door den heer Hartevelt kan gebruikt worden als argument tegen dit voorstel. Indien deze post in later jaren eens terug werd gevonden op de begrooting, wat zou dat bewijzen? Niets anders dan dat de Raad, telken jare samengesteld zooals hij dan zijn zalnuttig en goed vond voor bedoelde tentoonstel lingen restitutie van zaalhuur te verleenen. En wat geeft ons bet recht nu reeds tegen zoodanige handelwijze der toekomst protest aan te teekenen P De heer Goudsmit. Ik heb dit op Ie merken tegen den heer Van Iterson, dat, wanneer het Dagelijksch Bestuur een post op de begrooting brengt, de Raad maar al te dikwerf dien als precedent goedkeurt. Het wordt dan een sleur, waaraan men zich niet licht onttrekt. Bovendien vrees ik dat meerdere vereenigingen om subsidie zullen komenvoor in richtingen die niet zoo nuttig zijn als de bloemententoonstelling. Men begint, maar weet niet waar men eindigt, en een en ander wordt lichtvaardig op touw-gezet, in de verwachting dat de gemeente, dat is de belangschut- digen wel het ontbrekende zullen aanvullen. Dit nu moeten wij verhoeden. De heer Juta. Als ik mij niet bedrieg, dan werd voor de eerste maal restitutie van zaalhuur gevraagd wegens een tekort in de kas, niettegen staande toen vele pogingen gedaan waren om gelden bij elkander te krijgen. En omdat de zaak nuttig was, heeft de Raad besloten die restitutie te ver leenen. Dat heeft het volgend jaar weer plaats gehad. Maar nu gaat deze vereeniging een stap verder en wacht niet af of de tentoonstelling een tekort zal opleveren! Neen, na tweemaal eene goedgunstige beschikking van den Raad te hebben ontvangen komt zij thans bijna één jaar te voren zeggen geef ons geldterwijl in al dien tijd het particulier initiatief pogingen kan aanwenden om dat geld bij elkander te krijgen. Wanneer de Commissie zal kunnen aantoonendat zij alles gedaan heeft om die uitgaven voor de tentoonstelling enz. te bestrijden door giften van particulierenen dat zij desniettegenstaande eene som te kort komt, bijv. van ƒ100, dan kan zij aan den Gemeenteraad vragen om restitutie van zaalhuur tot dit bedrag. Ik geloof dat wij bij aanneming van het voorstel wel degelijk op den weg zijn waartegen door de heeren Goudsmit en Hartevelt ernstig is ge waarschuwd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 18