178 1865 1866 1867 1868 1869 1873 30185.72 1874 1875 31114.454 31869.88 spreker eene nog te groote concessie wordt gedaan. Ik verzet mij tegen elk tarief, zelfs tegen een tarief dat de vrucht is van overleg van de taxa teurs onderlingzonder inmenging van de autoriteit. Volgens de verorde ning moeten de schatters geen afspraken met elkaar maken. Dat gemeen overleg is, met de verordening voor oogen m. i. niet denkbaar. Waar ver schillende schatters hetzelfde waardeerenzal uit den aard der zaak wel eene gedachtenwisseling plaats hebbenmaar waar b. v. zes taxateurs op verschillende plaatsen twee aan twee werkzaam zijnzal dan het oordeel van steeds vier personendie iets niet hebben gezienop de waardeering daarvan van invloed mogen zijnP Zooals ik reeds opmerkte, dit is m. i. ondenkbaar. De heer Cock. Ik geef den laatsten spreker toe dat het eene concessie van mij wasdie ik naar streng recht niet had mogen doen. Maar ik heb toegevend willen zijn. Ik tracht dit altoos te zijn, waar het maar even mogelijk is, al gelukt het mij ook zelden. Intusschen: ik heb gedwaald, peccavi. De heer De Fremery. Ik wenscb den heer Cock te doen opmerken dat er geene bepaalde instructie bestaat. Er is niets anders dan een tarief van taxatie. Dat is eene vingerwijzing, waarvan al of niet gebruik kan worden gemaaktalleen voorgesteld om zekere overeenstemming te bevorderen. Wanneer de schatting heeft plaats gehadkomen de taxateurs bij elkander en dan wordt naar het kohier opgelezen de huurwaarde en die van het meubi lair. Vervolgens wordt door den schatter, die voorzitter is, de vraag gesteld, of de schatting juist voorkomt, en bij verschil eene hertaxatie bevolen. Wanneer de Raad tegen dat tarief bezwaar heeft, dan ben ik bereid een voorstel te doen om het in te trekken. Burg. en Weth. hebben het tarief vastgesteld in de meening dat daardoor eene meer gelijkmatige schatting zou worden bevorderden in de overtuiging dat de schatters daarbij genoeg zame vrijheid behielden om naar eed en plicht de waarde te bepalen. De heer Van Itekson. Ik wensch nog even het standpunt aan te wijzen dat ik inneem. Ik beweer en mag constateeren dat dit onweersproken is dathoe zij ook tot dusver heeft plaats gehadde taxatie van het meubilair steeds groote onjuistheden bevatte. Wanneer men nu in het vervolg eene andere methode zal volgen, acht ik niemand in staat de uitkomsten van die methode te voorspellen. Ik wil stil die uitkomsten afwachten. Reeds heb ik gezegd dat er wel bedenking tegen het tarief van Burg. en Weth. bestaat. Meent men over die bezwaren heen te moeten stappendan wensch ik de toepassing van dit tarief af te wachtenom bij het eerstvolgend kohier te zien of de nieuwe methode ons dichter bij de waarheid brengt dan de oude. Wel twijfel ik daaraan, maar ik wil niettemin afwachten. Meent men echter het bedoelde tarief in te moeten trekken, om eene geheel vrije door niets geïnfluenceerde taxatie in het leven te roepenook dan wil ik de uitkomsten weder afwachten. Mochten deze niet verschillen van de tot dusver verkregen resultaten dan zou ik, zooals reeds bij de behandeling van de vorige begrooting door mij gezegd werd, tot de conclusie moeten komen dat de gewone schattershoe betrouwbaar, geschikt en bekwaam ook voor de bepaling der huurwaarde van de huizenniet geschikt moeten geacht worden voor de bepaling der waarde van het meubilair, en dan moet ik even als de heer Cockaandringen op de benoeming van deskundigen. Ik blijf dus op den uitkijk naar wat er komen zal, te meer nu ik tot mijn genoegen bespeuren mocht dat mijne vroegere opmerkingen bij den Wethouder van Financien ingang hebben gevonden. De heer Bijleveld vraagt en bekomt, met verlof van de vergadering, voor de derde maal het woord. De heer Bijleveld. Naar aanleiding van hetgeen door den heer De Fremery is aangevoerd, nog een enkel woord. Ik geloof, dat het duidelijk isdat ten slotte bij meerderheid van stemmenook uitgebracht door hen die niet zelf hebben waargenomende waardeering zou plaats hebben. Ik stelde straks het voorbeeld van 6 taxateurs, die twee aan twee schatten. Zij komen bij elkander, de twee die geschat hebben worden overstemd door de vier anderendie, hoewel zij niets gezien hebbenop den een of anderen grond eene andere waarde bepalen. Nu vraag ikhoe kunnen die twee taxateursdie feitelijk de schatting hebben verrichtmet den eed voor oogen verklaren, dat de eigentlijk door anderen gedane schatting de hunne is? Dit kan niet juist, dit zou, men veroorloove mij het woordeene onge rijmdheid zijn. De heer De Fremery. Ik kan niet anders antwoorden dan dat de taxateurs elk jaar in eene andere afdeeling werkzaam zijnzoodat er bijna geene perceelen voorkomen, welke zij niet kennenniettemin kan de waarde van het meubilair het eeDe jaar met het andere verschillenik zal dit niet ontkennen. Door een en ander blijkt echter duidelijkdunkt mij dat ons belastingstelsel niet deugt en wijziging derhalve hoogst noodzakelijk is. Geeft deze bespreking tot wijziging aanleiding, velen met mij zullen er dankbaar voor zijn; intusschen verklaar ik mij bereid bij Burg. en Weth. een voorstel te doen om het tarief in te trekken en het als niet meer geldig te doen beschouwen. Met verlof van de- vergadering verleent de Voorzitter den heer Cock voor de derde maal het woord. De heer Cocx. Ik moet den heer De Fremery bedanken voor zijne toezegging. Ik ben overtuigd dat, wanneer men den taxateurs volkomen vrijheid laat, hun zegt: gij ieder zijt persoonlijk aansprakelijk en men stelt aan personen die door kennis, integriteit en stand daartoe geschikt zijn ik ben overtuigd zeide ik dat men betere resultaten zal erlangen dan wan neer eene Loogere macht zich inmengt in de zaak en min of meer mede taxeert. Ik dank nogmaals voor de toezegging en ik ben het eens dat men in alle geval de uitkomst van de, voortaan te volgen, wettige wijze van handelen zal moeten afwachten. Wat het laatst gesprokene be treft, ik bedoel den aanval op den thans bestaanden hoofdelijken omslag, zij het mij geoorloofd op te merken, dat het moeielijk schijnt eene be staande belasting te beoordeelen en te veroordeelenwelke, blijkens de gevoerde discussiëntot nu toe nog nimmer overeenkomstig de verordening zelve in toepassing is gebracht. De Voorzitter. Dat tarief is met de beste bedoelingen door Burg. en Weth. in het leven geroepen en moet als eene vingerwijzing worden beschouwd. Ik verwonder mij dat men het hier doet voorkomen alsof de schatters niet vrij zijn in hunne schatting. Ik meen dat zij wel degelijk vrij zijn in het taxeeren, ook met het tarief. De heer Goudsmit. Jure is het waar, mijnheer de Voorzitter! dat de schatters vrij blijven, maar in de werkelijkheid is dit niet het geval. Als zij eenmaal een leiddraad of instructieof hoe men het noemen wil, van boven ontvangendan zullen de taxateurs zich in den regel daar aan houden. Immers zullen zij niet gaarne handelen tegen de inzichten van hen, die in zekeren zin boven hen zijn geplaatst. Maar ik heb nog eene bedenking daartegen. De schatters worden benoemd als waarborg tegen willekeur, waardoor iemand hooger dan billijk zou worden belast. Die schatters nu behooren op een geheel onzijdig standpunt te staanzullen zij een waar borg opleveren. Krijgen zij eene instructie of raad van eenige hoogere macht, dan is de controle weggenomen, dan is er geen waarborg meer tegen mogelijke willekeur. Daarom zou ook ik wenschen dat het Dagelijksch Bestuur zich hiermede niet inlate, te meer daar het eene verantwoordelijk heid schept die het niet behoeft op zich te laden; ook zij blijven dan op een onzijdig terrein. Zoo b. v. wanneer het Rijk tot het doen eener taxatie overgaat, heeft het deskundigen aan zijne zijde; en wat zou men wel zeg gen als het een leiddraad of instructie gaf om op deze of gene wijze bij taxatie te handelen P Dat kan immers niet. Evenmin mag dit hier ge schieden. Ik wil der burgerij haren waarborg zuiver laten, opdat zij zich overtuigd kunne houden dat Burg. en Weth. niet de hand in de zaak heb ben maar dat onpartijdige schatters naar geweten en overtuiging hebben gewaardeerd. No. 105 wordt hierop goedgekeurd, almede n°. 106, Vergoeding aan het rijk van 2^ ten honderd van het onzuiver bedrag der opcenten ten behoeve der gemeente geheven op de grondbelasting en op de personeele belasting 1950. Hoofdstuk IV, in rondvraag gebracht, wordt aangenomen met algemeene stemmen. Hoofdstuk V. Kosten van de openbare veiligheid en van de BRANDWEER. No. 107. Jaarwedden van de commissarissen van politie 15400. De heer Van Heukelom. Het is niet de eerste maal dat ik over Hoofd stuk V spreekmaar ik geloof toch dat het de laatste maal zal wezenen dan wensch ik nog eens mijne bezwaren daartegen te releveeren. Ik meen namelijk dat hier voor de politie te veel geld wordt uitgegeven. Ik heb voor mij het verslag omtrent het verhandelde in de sectiën benevens het antwoord van Burg. en Weth., en ik zie daarin de volgende zinsnede: »Het beweren van één lid dat, in vergelijking van vroeger, de toestand niet ver beterd isdat het niet veiliger en niet minder veilig is gewordenlaten wij voor zijne rekening." Ik neem dat voor mijne rekening. Het slaat op hetgeen ik in de sectievergadering gezegd heb. Toch meen ik dat er mis verstand heerschten ik wensch nu voor den laatsten keer te zeggen wat ik bedoel. Ik sla een terugblik op de kosten der politie sedert 1864, hooger zal ik niet opklimmendie kosten hebben bedragen volgens de goedgekeurde rekeningen: in 1864 ƒ21876.541 22666.67 28372.26 j 23711.16 if 29252.70 29014.044- in 1870 1871 ƒ28377.18 28222.214 1872 29072.51 op de begrooting voor 1876 is daarvoor uitgetrokken ƒ32380.en thans wordt voor 1877 voorgesteld ƒ34550.In 1864 waren wij hier, geloof ikveilig. Er werd niet geklaagd over straatrooverijinbraakmeer dan thans. Wij teekenen nu 1877 en de toestand is dezelfde, nl. wij zijn vei lig, want wij hebben niet te klagen over boeven en benden, even weinig als vroeger. Alles is hetzelfde gebleven. Intusschen heeft er eene vermeer dering van uitgaven plaats gehad van 21800 af tot f 32430, dat is c. ƒ13000 meer. Ik zie daarvoor geen enkele reden en geene andere aanleiding, dan dat de politiezaken te weelderig zijn ingericht en met eene te vrijgevige hand worden bestuurd. Ik vat dan ook niet waarom wij zooveel hoogere sommen zouden moeten betalen om eenen toestand te hebben, die, wat de veiligheid betreft, volkomen dezelfde is gebleven. Burg. en Weth. geven ons eene vergelijking van twee andere gemeenten, Groningen en Utrecht; maar ik vraag: wat zal dit bewijzen? Het eenige wat die gemeenten met de onze gemeen hebben is hare hoedanigheid van academiestaden nu zal deze toch wel geen uitsluitend maatgevende zijn voor de uitgaven voor politie. Hoe grootheid en aard der bevolking, beschikbare middelen en Dog veel meer, zullen hier van overwegenden invloed zijn elders kan men zich wellicht weelde veroorloven, die wij moeten vermijden, of wel kunnen er elders om standigheden bestaan, die eene grootere machtsontwikkeling eischen dan hier. Ik kan niet inzien wat die vergelijking moet bewijzen tegen mijoe opinie, dat hier te veel geld wordt besteed. Hoe dit zij ik had sedert lang bezwaar tegen dezen post; ik blijf dit bezwaar houden, en zal er dus tegen blijven stemmenal moge ik er dan verder niet meer tegen spreken. üe heer Bijleveld. Ik wensch naar aanleiding van dezen postte wijzen op een punt, waarop reeds de aandacht is gevestigd in de sectiever gadering en waarop Burg. en Weth. een antwoord hebben gegeven. In de sectievergadering werd gevraagd, waarom eene onderscheiding werd gemaakt tusschen het honorarium van den lsten en 2den commissaris. Het is m. i. abnormaal te spreken van eenen lsten en 2den commissaris. De wet kent geen rang, doch alleen commissarissen van politie. Zij hebben, vol gens de wet, allen gelijke bevoegdheid. Als ik bovendien naga wat hier de commissarissen van politie verrichten, dan geloof ik dat de 2de Diet met minder werkzaamheden belast is dan de lste, en er dus geene termen zijn om den tegenwoordigen toestand te bestendigen. Nu is geantwoord op blz. 12 van de Memorie van Antwoord, dat er op dit oogenblik eene koninklijke benoeming bestaat. Die toestand bestaatik geef dit toe en kan niet plotseling veranderd worden, maar ik heb alleen op de zaak de aandacht willen vestigen omdat er m. i. gecontinueerd wordt een toestand van onbillijkheid ten aanzien van den 2den commissaris en eene regelingdie niet steunt op maar in strijd is met de wet. De Voorzitter. Ik wensch den heer van Heukelom te antwoorden op hetgeen hij ten aanzien van de kosten voor de politie heeft aangevoerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 14