177
V
Dijk- en polderlasten ƒ150; Kosten ter zake van het innen van renten
wegens inschrijvingen op de grootboeken der nationale schuld 25Kosten
van toezicht op de vroon wateren ƒ200.
Het gehéele Hoofdstuk UI, in omvrage gebrachtwordt aangenomen met
algemeene stemmen.
Hoofdstuk IV. Kosten van invobdeeino deb plaatselijke belas
tingen OF MIDDELEN.
No. 105. Kosten van toezicht en van invordering der plaatselijke belas
tingen ƒ11570.
De heer Van Itebson. Bij de behandeling van de laatste begrooting
heb ik mijne bezwaren kenbaar gemaakt tegen ongelijkheden die bij de
Bchatting van het meubilair plaats hadden. Die bewering is destijds niet
tegengesproken, maar men heeft getracht het feit te vergoelijken door ver-
schoonende omstandigheid bij te brengen. Ik heb daartegenover eene afwach
tende houding aangenomenmaar nu het laatste kohier mij de overtuiging
beeft geschonken dat de toestand gebleven was als vroegerheb ik gemeend
er in de sectievergadering op te moeten terugkomen. Dit heeft aanleiding
gegeven tot eenige opheldering van de zijde van het Dagelijksch Bestuur, die
hoofdzakelijk daarin bestaat, dat in de leeskamer een lijstje is neêrgelegddat
strekken moest als grondslag voor de waardebepaling van het meubilair. Ik wil
over de waarde van deze of dergelijke lijst in het algemeen niet spreken. Wel
geloof ik dat er anders nog al bedenkingen bestaan tegen het daarstellen
van eene kleine verordening in eene groote, voor degenen die met de laatste
niet tevreden zijn. Wat ik alleen voor dit oogenblik wensch aan te voe
ren isdat ieder door inzage van het kohier de overtuiging kan verkrij
gen, dat ook dit lijstje geene toepassing gevonden heeft. Ik heb gele
genheid gehad den Wethouder van Financiën er op te wijzen en met
voorbeelden aan te toonendat de gegeven aanwijzing niet gevolgd werd
en dat de waardebepaling van het meubilair in vele gevallen gebleven is
beneden het minimum van bedoeld lijstjeen dat die in de meeste gevallen
veeleer het maximum zou moeten bereiken of overtreffen. Bleef de zaak
zoo marcheerendan zou ik er toe moeten komen om tegen dezen post der
begrooting te stemmen. Voor het oogenblik zal ik dit echter niet doen
daar de geachte Wethouder mij de verzekering heeft gegeven, dat de zaak
bij hem een onderwerp van onderzoek en overleg met de schatters zou uit
maken en in afwachting wat dat zal opleverenzal ik ditmaal nog voor
dezen post stemmen.
De heer Cock. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb ook met bevreemding
gelezen wat in het antwoord op het verslag der sectiën over deze zaak ge
schreven staat. Ik lees aldaar op blz. 10, zoo wat in het midden en
daarvan sprak de heer Van Iterson ook het volgende: «Ten vorigen jare
is, ter bevordering van eene meer billijke schatting, door ons (dat zijn
Burg. en Weth.) een tarief vastgesteld strekkende als leiddraad voor de
schatters, waarin het meubilair in vier klassen wordt verdeeld en voor elke
klasse de factor van vermenigvuldiging van de huurwaardebij de verordening
vastgesteld, is aangegeven." Voor zoover mij bekend is, bestaat er in de
verordening regelende de plaatselijke belasting geene bepaling, die Burg. en
Weth. de bevoegdheid toekent om de schatters eene instructie te geven.
Schatters zijn beëedigde personendie geroepen zijnovereenkomstig eed en
plicht, zaken naar hun eigen be9te weten te schatten, maar niet naar het
beste weten van anderen. Als ik met dergelijken persoon te doen heb dan
verstrek ik hem al handel ik tegen mijn belang hoegenaamd geene
instructie. Ik zou vreezen, door instructiën te geven of factoren aan te wij
zen een oogeoorloofden invloed op beëedigde schatters uit te oefenendie
door hun eed alleen aan de voorschriften der belasting-verordening gebonden
zijn en niet aan instructiën van het Dagelijksch Bestuur. Ik durf beweren
dat hier eene vergelijking met den werkkring van schatters, die bij de toe
passing der wet op de onteigening door de rechtbank worden benoemd
volkomen opgaat. En wat zou men nu zeggen indien bij de onteigening
voor bet een of ander groot rijkswerk, óf het rijk, óf elke andere autori
teit, geheel buiten de wet om, aan de schatters instructiën gaf en alzoo
invloed op hunne onpartijdige schatting uitoefende? Het antwoord ligt voor
de hand en behoef ik niet te geven. Al ware dan ook eene instructiezoo
als die waarvan sprake is en volgens welke er vier klassen van meubilair
worden ingevoerd, nog zoo nuttig, wat ik betwijfel, gegeven mag zijmijn9
inziens, niet worden. Dat taxatie van meubilair steeds moeielijk is, weet
ik zeer goed. Doch doet zich dezelfde moeielijkheid ook niet bij de rijks
wet op het personeel voor? Men benoeme, zoo als men trouwens tot nu toe
gedaan heeft, kundige, eerlijke schatters, die veel ondervinding hebben, en
late die personen geheel vrij om naar eigen inzichten, overeenkomstig plicht
en geweten, te schatten. Zoo zal men de moeielijkheid het best te boven
komen. Zonder nu in de verte aan het Dagelijksch Bestuur een verwijt
of eene beschuldiging te willen richten wenschte ik toch gaarne te weten
op welken grond dat geven eener instructie steunt. Bestaat die grond alleen
in de moeielijkheid der schatting, dan antwoord ik: die grond weegt bij
mij niet; die moeielijkheid had de wet of de verordening moeten kennen,
en heeft zij trouwens zeer goed gekend en toch schatting gewild. Intusschen
heelt inderdaad elke taxatie zijne moeielijkheden en desniettemin heeft
taxatie dagelijks plaats. Om nog eens tot mijne vergelijking met de wet
op de onteigening terug te komen zoude het niet nog veel moeielijker zijn
de waardevermindering bij taxatie te bepalenb. v. van eene boerderijdie
door een spoorweg als het ware in tweeën zal worden gedeeld en doorsne
den P Ik ben dus zoo vrij te vragen, op welken grond het geven der be
doelde instructie steunt.
De heer Bijleveld. Deze zelfde zaak is reeds eenigen tijd geleden ook
door mij ter sprake gebrachtbij de behandeling van het bezwaarschrift
van den heer Van Dijk tegen zijn aanslag in de plaatselijke belasting.
Toen werd door den geachten Wethouder van Financiën opgemerkt, dat
het in dat gegeven geval wellicht noodig zou zijn bij eene hertaxatie
van het pand aan de schatters aanwijzing te doen en inlichtingen te ver
strekken waarop zij bij het doen van de schatting zouden kunnen letten.
Dit was althans de geest van het door dat geacht lid gesprokene. Nadruk
kelijk ben ik toen daartegen opgekomen en wel op dezelfde gronden als nu
door den heer Cock zijn aangevoerd. Ook mij komt hel voor, dat, zelfs
met de beste bedoelingen, en geene andere kunnen bij den geachten Wet
houder bestaan, eenige vingerwijzing aan de taxateurs mag geschieden; zij
HANDD. OBM. 1876.
moeten zelfstandignaar eigen inzicht én overtuigingwaardeeren. De be
staande verordening eischt dit. En als men nu zegt dat het quaestieuse
tarief is vastgesteld eenvoudig als een leiddraad voor de schattersten
einde zooveel mogelijk gelijkheid en overeenstemming in de taxaties te be
vorderen dan moet ik wel hulde brengen aan die goede bedoelingmaar
toch ernstig opkomen tegen eene handeling, die, naar ik meen, volkomen
in strijd is met de verordening, die geen leiddraad kent, maar wil, dat de
schatters geheel vrij zijn, alleen gebonden door hun eed. En nu mogen
de schattingen dikwijls blijkbaar onjuist zijn, dit doet niets af tegen mijne
beschouwingmaar zou alleen tegen het stelsel kunnen pleiten.
De heer De Fbemeby. Mijnheer de Voorzitter 1 De heer Van Iterson
heeft er op gewezen dat door de schatters niet genoegzaam is acht gegeven
op het tarief, dat Burgemeester en Wethouders gemeend hebben te moeten
maken ter bevordering van eenen gelijkmatigen aanslag. Ik heb daarop de
verzekering gegeven dat in het volgend jaar voor eene betere uitvoering
zou gezorgd worden ditmaal was onze meening door de taxateurs niet geheel
begrepen. Zij meenden dat alleen de maatstaf moest worden toegepast bij
nieuwe taxatieniet als de belanghebbenden in vroegere waardeering hebben
berust. Nu heeft de heer Cock aangewezen dat het niet op den weg ligt
van Burg. en Weth. om aan de schatters instructie te geven. Er i9 mo
gelijk veel waars inmaar gaarne zou ik dan willen vernemen op welke
wijze Burg. en Weth.aan wie door de gemeentewet is opgedragen eene
gelijkmatige uitvoering te geven aan de verordeningen door den Raad
vastgesteld, dan hadden moeten te werk gaan. Er zijn 8 schatters, die
tegelijkertijd in 4 afdeelingen moeten aanvangen met de schatting. Wan
neer zij geene vingerwijzing hebbenzal de een op geheel andere
wijze taxeeren dan de andere. Wij bekomen dan verschillende en zeer
afwijkende taxatiën, door den heer Van Iterson zoo terecht afgekeurd.
Bovendien zullen wij bij onthouding den Raad geen verantwoording schuldig
zijn over de aanslagenook al zijn zij fautief, want wanneer wij niets te
zeggen hebben en geene aanwijzingen mogen doenzullen wij het kohier,
als de huur- en meubelwaarde is vastgesteld, den Raad moeten aanbie
den, ook al is de schatting naar onze overtuiging onjuist. Mogelijk
zullen de leden van den Raad ons betere aanwijzing willen geven; ik zal
die gaarne vernemen en dan zullen Burg. en Weth. zeker met mij
voor de goede uitvoering willen zorgen. Taxatie j in den zin zooals die bij
boedelbeschrijving plaats heeft, zal men niet wenschendat is in het alge
meen onmogelijk. Dus zal ik gaarne vernemen op welke wijze de zaak
beter geregeld kan worden. Zonder aanwijzing vrees ik, dat grove afwijkingen
zullen voorkomendie algemeene ontevredenheid zouden veroorzaken. Wij heb
ben niet aan de schatters gezegd: zóó moet gij taxeeren; neen, het blijft
geheel aan hen overgelaten, welke som zij meenen te moeten aannemen voor
de huurwaarde en het meubilair; wij bemoeien ons daarmede niet, maar wij
hebben gezegd hooger dan het tarief mag billijkerwijze de schatting niet
gaan, omdat de verordening aan de belastingschuldigen vergunt in ver
houding van het gestelde maximum te betalen. Vindt men dit eenigszins
bezwarenddan zijn Burg. en Weth. bereid zich verder geheel te onthou
den, en dan af te wachten hoe in het volgend jaar het kohier zal worden
opgemaakt.
De heer Cock. Tot mijn leedwezen wordt volkomen bevestigd wat uit
de Memorie van Antwoord is op te maken, en de Wethouder van Financiën
heeft nu volmondig toegegeven dat er eene instructie aan de beëedigde
taxateurs is verstrekt, die het is mij niet tegengesproken naar eigen
inzicht, volgens plicht en geweten, moeten taxeeren. Vervolgens heeft de
vorige spreker gevraagdop welke wijze is er voor eene gelijkmatige schat
ting te zorgen? Het antwoord is zeer gemakkelijk: door bekwame, eer
lijke, verstandige taxateurs te benoemen en hen verder geheel vrij te
laten. Ik zeg niet dat de tegenwoordige schatters onbekwaam of minder
eerlijk en verstandig zijn. Het tegendeel is waar. Doch men heeft hun
hunne vrijheid ontnomen en bijgevolg gedeeltelijk hunne verantwoordelijk
heid. In sommige opzichten is dit voor hen zeer gemakkelijkimmers zij
kunnen, zeer te recht in dit geval, de schuld van enkele minder gelijk
matige taxatiën op de instructie werpen zij waren niet vrij. Dat zij overi
gens in enkele gevallen zullen dwalen, spreekt van zelf, maar daarvan be
hoeven Burg, en Weth. de verantwoordelijkheid niet op zich te nemen.
Deze zijn hoogstens verantwoordelijk voor eene goede keuze van schatters.
Voor hunne schatting zijn zij hoegenaamd niet aansprakelijk. Maar, zegt
de heer De Fremery, als er acht te gelijk werkzaam zijnhoe is dan eene
gelijkmatige schatting te verkrijgen? In de eerste plaats zoude ik zeggen
is dit eene zorgdie u nietmaar de taxateurs alleen aangaathoezeer ik
er hoogen prijs op stel dat gij die zaak behartigt. Raad hun aanonder
lingovereenkomstig hunnen eed en plicht, zich te vergewissen hoe al de
moeielijkhedendie ik erken het verbonden zijn aan de taxatie van
het meubilair, zullen kunnen worden overwonnen, en men zal zien dat zij,
nu geheel en alleen aansprakelijk zijnde, wel geoorloofde middelen zullen
vinden om tot gelijkmatige taxatie te komen. Indien nog maar het tarief,
waarvan sprake is, uitging van hunne onderlinge geheel vrije bespreking,
van hun vrij arbitriumdan ware dit eene volkomen wettige zaak onder
henmaar dat eene hoogere macht zich daarmede bemoeitkomt mij voor
te zijn in strijd met de beginselen van recht, die ik van mijne jeugd af
heb ingezogen. Dat het taxeeren moeielijk is, lijdt geen twijfel; maar de
rijksschatters voor de personeele belasting weten zich de middelen te ver
schaffen, en wanneer de stedelijke taxateurs geene grove vergissingen maken
alles toch is niet volmaakt ben ik tevreden. Ik geloof dat Burg.
en Weth. een last en eene verantwoordelijkheid op hunne schouders heb
ben genomen, waarvan ik hun gaarne wil verlossenomdat die niet in hunne
roeping liggen en evenmin uit de letter als den geest der verordening zijn
sf te leiden. Iedereen en hiermede zal ik eindigen kan begrijpen
dat het onmogelijk is den ambtenaar op te leggen den eed om getrouw en
naar zijn beste weten het meubilair te taxeeren, en bem tegelijk aan eene
instructie omtrent dat beste weten te binden. Die zaken zijn met elkaar
in strijd. Hadden zij onderling voor eigen leiddraad een soort van instructie
gemaaktbestmaar als zij uitgaat van eene andere macht, kan de ambte
naar niet handelen overeenkomstig plicht en eed.
De beer Bijleveld. Naar aanleiding van hetgeen de heer Cock zoo
even in het midden heeft gebrachtgeloof ikdat door dien geachten