lU Streeksche beschuldigingdat wij opzettelijk valsche cijfert zouden opgeven. Daartoe heeft dé heer Verster niet het recht. De heer Veester. Dan moet ik den heer Wethouder van Fabricage nog deze vraag doen denkt gij dat het verval kan worden hersteld voor éene mindere som, zonder dat tot geheele vernieuwing behoeft te wórden overgegaan P De heer De Laat de Kanteb. Hét ia juist de quaestie van vernieuwing van de gedeelten <ïïe Vervallen zijn. Ih verband daarmede wordt de brug verlaagd en worden de kosten van een en ander op 3400 geraamd. Ik voor mij heb de Overtuiging dat het voor die som zal kunnen gedaan wor den daar mij dit is medegedeeld door den ambtenaar die mij moet voor lichten. De Voorzitter. De zaak is genoegzaam toegelicht. Ik zal düs het voorstel van den héér Van der Zweep, dat behoorlijk is ondersteund, in stemming brengen. Het voorstel van den beer Van dér ZWeep wordt verworpen met 16 tegen 6 stemmen. Voor stemden: de heeren Van Wensen, De Fremery, De Laat dé Kanter, SufingarVan der Zweep én Jüta. Onderdéél f wordt hierop goedgekeurd. Onderdeel g, het vernieuwen van de Noordeindsbrng. De heer Dercksen. Ik wensch te verklaren dat ik tegen dit onderdeel zal stemmen, ook na al de inlichtingen gegeven door den Wethouder van Fabricageen wel omdat ik voor mij zelf de overtuiging heb dat inderdaad die brug niet zoo wrak is als dit, zeer ter goeder trouw, door de Com missie van Fabricage wordt beweerd. Als ik zeg dat ik die overtuiging heb, dan wil ik mij daarbij niet beroepen op personen. Het gaat niet aan hier personen in het debat te mengendie niet voor hun adviezen betaald wordenzooals de gemeente-architect. Al doe ik dit echter nietdan zij men toch verzekerd dat ik niet lichtvaardig tegenstem zonder rapporten van deskundigen te hebbën ingewonnen. De heer Cock. Ook ik wensch mijne stem te motiveeren. Ik geloof inderdaad, dat bij bet voorstellen van de som van f 3400 voor deze brug, meer de hoofdgedachte is geweest de verlaging van de brug dan wel het tegengaan van de onveiligheid. Die quaestie zal er later wel zijn bijge komen. Ik ga niet op gissingen af, maar redeneer uit de woorden van Burg. en Weth. in de Memorie van Toelichting: #Het gewelf van deze brug, blijkbaar door latere verbreeding uit drie vakken bestaande, vertoont verval, zoodat vernieuwing raadzaam is." Kan men zich nog minder positief uitdrukken? Verval immers vertoont alles op aarde wat eiken dag ouder wordt. In zoo ver vertoon ook ik verval. Maar de vraag is of het verval van dien aard is dat herstel noodig is en hier lees ik slechts: vernieuwing is raadzaam. Er is nog iets bijgekomen. In mijne sectie is de vraag gedaan aan den Wethouder van Fabricage, die als voorzitter fungeerde, om officieel te worden ingelicht omtrent den toestand van de brug. Daar van is in het sectieverslag deze zinsnede te vinden op pag. 8 onderaan: »Een lid vroeg stellig te mogen weten of die vernieuwing inderdaad voor de veiligheid der passage gevorderd werd." Dat lid ben ik geweest. Men heeft mijne vraag in het officieele antwoord op het sectiën-verslag niet be antwoord. Wel is in mijne sectie door den Wethouder van Fabricage opge merkt dat men over dergelijke zaken niet zoo apodictisch kon antwoorden. Ik heb toen gezegdik wensch de vraag in het verslag te zien opgenomen, ik richt de vraag aan het geheele Dagelij ksch Bestuur. Als het zegt dat die vernieuwing voor de veiligheid noodzakelijk is, dan zal ik zwichten. Zoo het echter niet positief mijne vraag affirmeert, dan zal het mij zeker wel geoorloofd zijn de gedachte te koesteren dat de verlaging bij het doen van het voorstel meer op den voorgrond heeft gestaan dan de quaestie van de veiligheid. Ik durf dus gerust tegen dezen post stemmentenzij men zegt dat het gevolg daarvan werkelijk nadeelig voor de veiligheid zal zijn, Wij zijn hier in Leiden gewend omals men ons zegt dat er gevaar is maar terstond alle aangevraagde gelden toe te staan. Zoo iets is o. a. gebeurd met de brug aan de Hoogewoerdspoorten het is later gebleken dat die brug nog tal van jaren had kunnen dienen. Ik zoude wel in over weging willen geven deze zaak aan bet oordeel te onderwerpen van eene commissiebestaande uit drie deskundigenallen liefst geen ingezetenen dezer gemeente en geen vrienden van onzen bouwmeester. Aan eene der gelijke commissie zoude ik willen vragen, niet of het verval vernieuwing raadzaam maakt, maar of het voor de veiligheid noodig is de brug te ver nieuwen. Is het antwoord toestemmend, dan ben ik er voor, niet alleen voor de som van f 3400, maar des noods voor f 34000; maar tot nu toe is mij dit antwoord niet gegeven. De heer Bijleveld. Door den vorigen geachten spreker wordt melding gemaakt van eene vraag door hem in de sectiën gedaan. Ik meen ook die vraag te hebben gedaan en van de beantwoording van die vraag maak ik mijne stem afhankelijk. Ik moet de overtuiging hebben dat de uitgave casu quo plaats hebbe voor een werk dat noodzakelijk is. En ik acht het alleen noodzakelijk als er anders gevaar voor de veiligheid zou bestaan. De geachte Wethouder van Fabricage nu zegt: ik kan niet weten of de brug zal instorten. Maar hij kan toch doen opnemen door deskundigen of de staat van de brug zoodanig is dat er werkelijk gevaar voor instorting bestaat. Indien ik niet een positief antwoord ontvang op mijne vraag, of de veilig heid bij het langer blijven bestaan van de brug in haren tegenwoordigen toestand betrokken is, zal ik ook tegen den post stemmen. De heer De Laat de Kanter. Ik moet al weder herhalen wat ik straks reeds heb gezegd. Ik neem de beantwoording van dergelijke vraag niet op mijne verantwoording. Die quaestie is niet uit te maken. Ik heb reeds gewezen op de Morschpoort. Maar dat was een oude houten brug werpt men mij tegen. Ik antwoord: als men zich met een oude houten brug zoo deerlijk heeft vergistdan loopt men nog meer kans zich nu te vergissen als men beweert dat vernieuwing niet noodig is. Ik herhaal dus wat ik reeds in de sectiën heb gezegd: ik kan die vraag niet apodictisch beantwoorden die quaestie is moeielijk uit te maken. De heer De Fremery. Door deze vergadering is indertijd de Commissie van Fabricage benoemd en de leden hebben nuna deugdelijk Onderzoek eeti voorstel gedaativtaarhij zij verklaren dat détté brug herstel eischt. Op die verklaring afgaande, 6eb ik mijne stem gegeven om dezen post op de begrooting te brengenin het vertrouwen dat de Baad eene goede keuze heeft gedaan en de leden dus aanspraak hebben om geloofd te worden, vooral nu dé Commissie, na allé inlichtingen gegeven te hebbende verhoö- ging unaniem handhaaft. Zooveel vertrouwen mogen wij toch wel aan den dag léggen tegenover die Commissie. Het is meermalen het geval dat men eene commissie wel herbenoemt, maar toch het vertrouwenwat wederkeerig noodig is om iets tot stand te brengen, niét vérleent. Wat mij betreft ik acht mij geheel verantwoord voor den post te stemmen op de verklaring van de Commissie, die, na deskundigen gehoord te hébben, herstellingnoo^ dig acht. De heer Bijleveld. Naar aanleiding van hetgeen de heer De Fremery daar in het midden brengt, zij mij eene enkele opmerking vergund. Ik geloof dat het juist is een blijk van vértrouwen in de Commissie van Fabri cage, als men bij het vragen van eene positieve verklaring harerzijds, ver klaart daarmede voldaan te zullen zijn. Wat mij betreft, ik kan niet tevreden zijn met algemeene uitdrukkingen, ik wensch meerdere bepaaldheid, een stellig oordéel; alleen zoo ik dat verneem zal ik voor den post stemmen. De beer Goudsmit. Ik wenschte nagenoeg hetzelfde te zeggen. Wel verre van een blijk van wantrouwen daarin te zien, moest het bij de Com missie van Fabricage eene aangename gewaarwording opwekken dat de leden zoo gaarne op haar woord afgaan. De woordenin de Memorie van Toe lichting gebezigd drukken echter volstrekt niet uit dat er periculum in mora is. Wilde men beweren dat het werk noodig is om wezenlijk gevaar te voorkomen, dan had men dit in woorden moeten uitdrukken die minder flauw en meer energiek zijn. Die woorden: «zoodat vernieuwing raadzaam is," drukken niet uit dat hét Bestuur vooralsnog gevaar vreest. De Voorzitter. Zou men het dan verstandig achten van het Bestuur, indien het zoo lang met herstel wachtte, tot dat het gevaar onmiddellijk herstel eischte? De heer Du Kieu. Door ongesteldheid heb ik niet in de vergadering der sectiën kunnen tegenwoordig zijn. Ik heb dus alleen gehoord wat men nu over deze zaak heeft gespróken. Waar nu zooveel verschil van gevoelen bestaat over den toestand van eene brugzou ik meenen dat het in aan merking zou kunnen komen den post van f 3400 niet op te nemen, maar in de Onvoorziene Uitgaven te begrijpenopdat een nader onderzoek zou kun nen worden ingesteld en de uitkomst daarvan aan de leden zou kunnen wor den medegedeeld. De heer Van Iterson. Na de verdediging van den post door den Voor zitter van de Commissie voor Fabricage mag men, geloof ik, veilig aanne men dat de brug io zoodanigen toestand verkeert dat men eene groote ver antwoordelijkheid op zich zou laden door de aangevraagde gelden te weigeren. Voor hendie nog niet overtuigd zijnherinner ik wat ik gezegd heb en wat ik nog niet heb booren tegensprekendat de brugbehalve door baren debilen toestand, ook groot gevaar voor ongelukken aanbrengt, ten gevolge van hare hoogte en constructie. Dit mag men wel in aanmerking nemen. De beer De Laat de Kanter. In antwoord aan de heeren Goudsmit en Bijlevelddie eene bepaalde verklaring wenschen en meenen daardoor een groot bewijs van vertrouwen te schenken aan onze Commissie, strekke, dat, Daar mijn inzien, zij dit bewijs veeleer zouden geven, als zij onze over tuiging als maatstaf van beoordeeling aannamen. Ik kan geene bepaalde verklaring geven, maar, als ik niet overtuigd was dat de brug vernieuwing eischtedan zou ik niet medegewerkt hebben tot het voorstel. De Voorzitter. Mij dunkt dat nu de discussien als geëindigd kunnen worden beschouwd. De zaak is van alle kanten genoegzaam toegelicht. Wenschen de heeren, die tegen het voorstel zijn, door een amendement daarvan te laten blijken? De heer Van Heukelom. Ik wensch wel voor te stellen dezen post te doen vervallen. De heer Cock. Waarom kan de post niet in omvraag worden gebracht? De Voorzitter. Omdat men, zoo ik mij niet bedrieg, werkelijk van het benoemen eener commissie van onderzoek heeft gesproken. Verlangt men geen amendement voor te stellendan zal ik den post in omvraag brengen. De heer Van Heukelom. Ik hebgeloof ikreeds meer dan eens een voorstel gedaan. Ik wensch den post te doen vervallenniet omdat ik meenen zou dat de brug niet vernieuwd moet wordenmaar omdat de ver nieuwing samenhangt met de beslissing over een groot plan. De Voorzitter. Dat plan is nu niet aanhangig. De heer Van Heukelom. Maar de aanneming van dezen post praejudi- cieert dit plan. De Voorzitter. Ik vind het niet raadzaam de brug te laten zooals zij is, en het plan van het dempen van het Kapenburg daarmede eerst in ver band te brengen. De heer De Laat de Kanter. Het request, heden ingekomen, is in handen gesteld van Burg. en Weth. om te worden onderzocht. Met het herstellen van de brug kan toch niet dadelijk worden aangevangen. Er zal dus ruimschoots tijd overblijven om het adres van de bewoners van het Bapenburg te onderzoeken. De discussiën worden gesloten. Onderdeel g, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 12 tegen 11 stemmen. Tegen stemden: de heeren Van Heukelom, Hartevelt, Van Hettinga Tromp, Le Poole, Cock, Bijleveld, Goudsmit, Scheltema; Verster, Du Kieu en Dercksen. No. 89 en 90 worden aldus goedgekeurd: Onderhoud van pompen en riolen f 10020; Onderhoud van havens, vaarten, kaaimuren, sluizen en andere waterwerken f 7050. No. 91. Onderhoud van klokken horloges, speelwerken en dergelijke f 850. De heer De Fremery. Het geldt geen groote zaakslechts eene som van f 150. Daar de Commissie van Financien er echter tegen is, wensch ik te herhalen, dat na het afbreken der poorten de behoefte aan uurwerken zich meer en meer heeft doen gevoelen. Ik houd mij overtuigd dat er

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 10